De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper

[p. 95]

Register.

A.

Ach schoone Jonge Maagd.	14
Aanhoord gy Mensche wie gy zijt.	17
Als schoonste Carileen.	28.
Ach Hemel wat blyde Maaren.	52
Ach! mijn zoete lieve Lijsje.	83

B.

Besneden Velden, gevlogten Boomen.85

C.

Carileen, Ey wild u niet verschuylen.	25
Climeen, Waar heen.	29

D.

De Liefde van het Meysje.	61
De vlugge Faam die blaast.	69
De Amsterdamze Kermis-vreugd.	81

G.

Gy die zomteyds een Flesje koopt.	62
Goeden Avond al den bruy.	80

H.

Het Jaartje doen ik Jonk, en nog reynder Maget was.	7
Hoe lang is 't wel geleen.	86

I.

't Is om u zoete Min.	23
Ik word' van al de Waereld.	73

J.

Jaapje sta stil, Jaapje sta stil.	37
Je dieze, un grand canteuzen.	74

K.

Komt hier gy Christen Scharen,	9
Koom, koom, mijn Schoonste op der Aarden.	30
Komt hier Oostindies-vaarders goed.	33
Komt laat ons lustig vrolijk zijn.	64
Komt vieren wy 'tzamen Bachus-feest.	92

[p. 96]

L.

Liefhebbers van het Vaderland.	31
Luystert toe al gelijk.	58
Liefhebbers van de koele Wijn.	93

M.

Mijn Man zit in de Groeg te zuypen.	39
Mijn Hert is voor alteyd verzeyd.	41
Meysje, wilje mijn Beesje eens zien?	76

O.

O Godt! wat ramp en groot verdriet.	6
Och myn lieve Coridon.	12
O Waereld! Vol van Overdaad.	42
O Holland schoon gy leeft in Vree.	90

P.

Philida lag neer gezegen.	11
Pluto die gink uyt Roof.	89

V.

Vrinden luystert na dit Lied.

56

W.

Witte Zwaan die van te vooren.	3
Wel wat heeft de Min vermogen.	35
Wel ik moet uw wat verklaren.	49
Wil wie hooren zingen.	67
Wie schept geen behagen.	77
Wanneer de Zon het Morgen-rood.	78
Wanneer de Zon zijn Paarden mend.	87
Weg gy Kluyzenaars-gezinden.	94

Z.

Zou men nu van vreugd niet zingen.	21
Zo als de Zon in 't Westen daalden onder.	51
Zoude ik uyt vrees voor Menschen-kinderen.	65

Eynde van het Register.