ZL. Jaargang 3
(2003-2004)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Piet van Aken voor steenfabrieken Terhagen, ca. 1950 (Collectie Louis van Hoorenbeeck)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een ideaal hebben wij allen’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooraanstaande uitgeverij A. Manteau uitgegeven. Daisne had voor de oorlog al dichtwerk bij Manteau zien verschijnen, Boon kwam bij de succesvolle uitgeverij terecht nadat hij de Krynprijs had gewonnen en de (literaire) vrienden Lampo en Van Aken, die elkaar kenden via het tijdschrift Sirene, klopten in 1941 aan bij Angèle Manteau.Ga naar eind1 In dit artikel wil ik nagaan hoe Van Aken bij de Brusselse uitgeefster Manteau terechtkwam en hoe - in een aanloop daar naar toe - zijn vroege literaire carrière verliep. Wellicht draagt dit bij tot een beter begrip van de ongrijpbare figuur Piet van Aken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grote Vlucht voorwaartsNaar eigen zeggen besloot Petrus van Aken schrijver te worden toen hij tien jaar oud was. Terwijl hij met zijn vriendjes aan het spelen was, viel hij van een afgedankte kipwagen van een steenbakkerij aan de Oude Baan in de godvergeten uithoek Terhagen, een steenbakkersdorpje aan de oevers van de Rupel. De jonge Van Aken kwam ongelukkig neer, brak zijn been en noodgedwongen moest hij lange tijd het bed houden. In die periode begon hij te lezen en verslond onder meer de goedkope avonturenboekjes van Buffalo Bill, Nick Carter, Johan Raffles, Max Brand en talrijke anderen. Voor deze lectuur was hij aangewezen op de bibliotheek van het lokale socialistische Volkshuis,Ga naar eind2 want zijn ouders hadden het niet breed omstreeks 1930. Natuurlijk de bibliotheek van de socialisten want het gezin was verbonden met de socialistische vakbeweging en mutualiteit, de zogenaamde Socialistische Afdeling tot Wederzijdse Bijstand. Deze instellingen, samen met onder meer coöperaties en werkersbonden, vormden tijdens het interbellum de ruggengraat van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Zijn vader, die net als de moeder aanvankelijk in de steenbakkerijen werkte, was begin jaren dertig als bode werkzaam bij de socialistische vakbond en ‘ziekenkas’. Het aantal leden van de socialistische mutualiteiten groeide na de Eerste Wereldoorlog explosief zodat ze een heleboel diensten konden aanbieden, gaande van hospitaalzorg tot kinderwelzijn. ‘Mieleke van den Bond’, zoals hij door de dorpsgenoten werd genoemd, had dan ook zijn handen vol als hij het dorp rondging om de contributie op te halen. Het sprak dus vanzelf dat zijn zoon werd opgenomen in het socialistisch netwerk van de gemeente Terhagen. Zo speelde hij bugel in de socialistische muziekkring en werd hij lid van de Socialistische Turnkring ‘Volharding’ en van de plaatselijke voetbalploeg. Daarnaast maakte de duivel-doet-al deel uit van de syndicale jeugd, een socialistische jeugdbeweging.Ga naar eind3 Voor de jeugdbeweging schreef hij meerdere revues, die jammer genoeg niet bewaard zijn gebleven.Ga naar eind4 Die jeugdbeweging hield zich vooral bezig met socio-culturele activiteiten, maar geheel ongevoelig voor de toenemende binnen- en buitenlandse politieke spanningen was men in het kleine gehucht Terhagen niet. Louis van Hoorenbeeck, jeugdvriend en dorpsgenoot van Van Aken, herinnert zich dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze samen met de syndicale jeugd af en toe slaags
Piet van Aken, ca. 1930 [Collectie AMVC-Letterenhuis]
geraakten met de plaatselijke afdeling van het rechtse Vlaams Nationaal Verbond (VNV).Ga naar eind5 Het 1-mei manifest van de Socialistische Internationale van 1932, dat opriep tot verzet tegen militarisme en fascisme, bleef voor een heleboel jongeren uit de socialistische jeugdbewegingen geen dode letter. Zij trachtten het electoraal oprukkende VNV op alle mogelijke manieren tegen te houden. In 1932 trok Petrus van Aken naar de ‘Mannekes’, de rijksmiddelbare school in Boom, waar er een nieuwe wereld voor hem openging.Ga naar eind6 Gezien zijn activiteiten in het socialistische verenigingsleven, spreekt het voor zich dat hij goede punten haalde voor de vakken muziek en lichamelijke opvoeding.Ga naar eind7 Maar de veellezer muntte ook uit in geschiedenis en Nederlands. Zijn literaire interesse werd er verder aangewakkerd door de leraar Nederlands Rudolf Roels die Van Aken deed inzien dat ‘de sensatielectuur genre Buffalo Bill, Nick Carter en Johan Raffles [...] niet van die aard was om veel bij te dragen tot mijn verhoopte litteraire vorming’.Ga naar eind8 Wat de jongen dan moest lezen, zei de leraar niet. Wel gaf hij directe aanwijzingen voor verbetering van diens schoolopstellen. Hij ‘dwong de leerling, en de aspirant-schrijver, er toe, wat woordkeus en zinsbouw betreft, tot de naakte essentie van het Nederlands terug te gaan. Het is trouwens het beste wapen tegen de kwaal, die bij veel jonge schrijvers opgeld maakt: het beladen van de stijl met bijvoeglijke naamwoorden, bijzinnen en de zozeer gewraakte tegenwoordige deelwoorden. En de beste taalvirtuozen zijn trouwens zij, die bewezen hebben het eenvoudigst te kunnen schrijven, zoals bijvoorbeeld Elsschot, die in tien woorden doorgaans meer zegt dan vele andere schrijvers in een ganse bladzijde’.Ga naar eind9 Piet van Aken zou deze raad van zijn leraar nauw ter harte nemen. Hij heeft in zijn literaire werk voortdurend gestreefd naar een taal die was ontdaan van alle opsmuk. Hoewel Van Aken vaak - mede door eigen toedoen - wordt versleten voor een socialistisch geëngageerd schrijver, is het van meet af aan duidelijk dat hij zich in de eerste plaats toelegt op de exploratie van het literair taalgebruik zelf. Kortom, een bepaalde vorm van ‘schoon schrijven’ primeerde. In dat opzicht bevond Van Aken zich bij de jonge Lampo in gelijkgestemd gezelschap. Die zoektocht naar een verheven ‘naakte essentie’ in de taal laat zich het best aflezen uit de bijdragen van Van Aken aan diverse tijdschriftjes. In mei 1937 publiceerde hij op zeventienjarige leeftijd onder het pseudoniem van Peter de Vlaam een gedicht en een kort verhaal in het eerste nummer van Vlucht, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onpartijdig Vlaamsch jeugdorgaan, een uitgave van de jeugdafdeling van het Willemsfonds in Boom. Het blad werd opgericht door Van Akens vrienden en leeftijdgenoten uit de Grieks-Latijnse afdeling van de Boomse school, waarvan de belangrijkste waren: Romain Steenackers (voorzitter), Frans Annemans (schrijver), Lodewijk Mertens (schatmeester) en medewerkers Eduard Spillemaeckers en Roger Wierinck.Ga naar eind10 Opvallend is dat al deze leerlingen, in tegenstelling tot Piet van Aken, afkomstig waren uit de meer welgestelde families uit de streek. Zij zorgden dan ook voor het nodige kapitaal om het blad uit te geven. De enthousiaste medewerking van Van Aken aan het blad van het liberale Willemsfonds beperkte zich niet tot enkele literaire bijdragen. Vanaf het eerste nummer stond hij vermeld als medestichter en nam hij naast het redactiesecretariaat eveneens het hoofdredacteurschap waar. Het mag enigszins verwonderlijk lijken dat de socialist Van Aken zich kon vinden in het gezelschap van liberale jongeren, maar op cultureel vlak waren in het Boomse die scheidingslijnen niet zo sterk. Ook op politiek vlak schurkten liberalen en socialisten tegen elkaar aan, zeker later in 1939 toen een socialistisch-liberale coalitie aan de macht kwam in de gemeente Boom. Bovendien konden zij zich allen, ongeacht hun ‘politieke’ overtuigingen, vinden in een vaag soort flamingantisme. Het Willemsfonds was sinds zijn oprichting in 1851 Vlaamsgezind, zijn aandacht ging daarbij vooral uit naar de opwaardering van de Nederlandse moedertaal. Vlucht streefde de ‘Kultureele ontvoogding der Vlaamsche jeugd’ na. Maar de jongeren in de Rupelstreek en elders zagen in het Willemsfonds vooral een geschikt platform om hun literaire ambities waar te maken. In het tweede nummer van het blad publiceerde Van Aken nog het gedicht ‘Vader’, maar vanaf nummer zes in de herfst van 1937 blijkt hij uit de redactie te zijn verdwenen. Het blad zou vanaf dat nummer het orgaan worden van het provinciale Willemsfonds.Ga naar eind11 In het gedicht ‘Vlucht’ uit het eerste nummer laat De Vlaam zich kennen als een wereldverbeteraar bij uitstek. Het gedicht begint met de regels Wij zijn de nieuwe jeugd. Voor ons is het verleden
een goud-gebonden boek vol leugen-romantiek.
Wij zijn de hoop, die straalt op't moedelooze heden,
ontrezen 't donkere gedaver der fabriek.
In het grauwe, troosteloze Terhagen stond een nieuwe generatie op en met haar een nieuwe wereld, de spieren sterk als staal gespannen,
het aarzelend heden lemmert onzen opgang niet;
de zon van hoop steekt onzen horizon in vlammen
ons en onz'idealen hoor het Vlaamsch verschiet!Ga naar eind12
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zijn de verzen van een romantische jongeling die het hard labeur van de steenfabrieken in de crisisjaren wil ontvluchten. Maar het gaat om meer dan een ont-vlucht-en, het gaat evenzeer om een ‘grote vlucht voorwaarts’. Van Aken en de zijnen hadden grote verwachtingen voor de toekomst waarin alles anders zou worden. Wat er in de plaats moet komen zegt het gedicht niet, maar qua taalgebruik en beelden (‘De spieren als staal gespannen’) betreft het een merkwaardig soort heldhaftige retoriek die aan Sovjetliteratuur doet denken. De Sovjetkunst was Van Aken alvast niet vreemd. Doordat zijn vader operateur was in het Volkshuis waar ter lering en vermaak allerlei films werden getoond, had hij al uitgebreid kennis kunnen maken met de Sovjetfilm. Van Aken en zijn vrienden lieten geen weekeinde voorbij gaan om, achteraan in de zaal gezeten, de nodige volksverheffende cultuur op te doen. Vooral Eisensteins ‘Pantzerkreuzer Potemkin’ (1925) viel in de smaak.Ga naar eind13 Tegelijk sijpelt er in Van Akens gedichten ook iets binnen dat zweemt naar flamingantisme (‘het Vlaamsch verschiet’), de ik-persoon rekent zichzelf immers beslist tot de bloem van het Vlaamse volk. Het is vooralsnog moeilijk te duiden welke kant het opgaat met die vage Vlaamse toekomstverwachting, maar zij staat een soort ‘uitgepuurde’ taal eerder in de weg. De jonge man uit Terhagen wou de wereld veranderd zien, maar van zijn prille syndicale ‘politiek’ engagement valt concreet niets te bespeuren in deze eerste teksten. Gelijkaardig van toon als het gedicht is het korte verhaal ‘Hoe de Lente kwam’, hoewel de stijl beduidend minder met tierlantijntjes is opgesmukt. In het verhaal evoceert De Vlaam hoe door het grijze bevroren (Rupel)land een nieuwe frisse wind en een nieuw lied waaien die een nieuwe wereld, zijnde de
Filip de Pillecyn, sprekend op de jaarlijkse IJzerbedevaart, ongedateerd (AMVC-Letterenhuis)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van het tijdschrift Kentering (1938-1939)
lente, aankondigen. Het verhaal en het gedicht zijn niet zonder meer socialistisch te noemen, wat te verwachten zou zijn, maar ze zijn ook niet vrij van retoriek uit de Vlaamse Beweging. Misschien is hier sprake van een beïnvloedbare jongeling: in september 1936 ging de idealistische aspirant-schrijver over naar het Mechelse atheneum waar hij zou kennismaken met een leraar die van groot belang zou zijn voor zijn literaire carrière: de Vlaams-nationalist Filip de Pillecyn. Deze schrijver van het populaire Blauwbaard en De soldaat Johan merkte al snel het talent van Van Aken op. Een van zijn opdrachten voor een opstel Nederlands droeg de titel: ‘Een jeugd zonder ideaal is een lente zonder bloesem’.Ga naar eind14 De Pillecyn zou zijn pupil in de jaren die volgden met raad en daad bijstaan in verband met de inhoudelijke of stilistische aspecten van het schrijven. Daarnaast leek de schrijver-leraar zich ook bezig te houden met de literaire carrière-planning van Van Aken door hem binnen te loodsen in allerlei literaire organisaties en tijdschriften. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een ideaal hebben wij allen’Op het Mechelse Atheneum verbreedde zich de horizon van Van Aken: het lokale vriendenblad Vlucht ruilde hij in voor het meer algemene Kentering, een Vlaams cultureel studentenblad.Ga naar eind15 De plannen voor het blad ontstonden bij de leden van de Brusselse studiekring ‘Roeland’ tijdens de ‘Hoogdagen der Vlaamsche Letteren’, die in november 1937 onder impuls van Maurice Roelants waren ingericht door de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen (VVL). Roelants beschouwde het als een ‘feest van saamhorigheid onder alle Vlamingen, tevens feest van Nederlands kultuurleven’.Ga naar eind16 Het indrukwekkende, goed georganiseerde feest der letteren inspireerde de jonge studenten zélf de saamhorigheid onder alle Vlamingen in een tijdschrift vorm te geven. Een eerste nummer verscheen in februari 1938 en was bestemd voor afgestudeerden en studenten hoger en middelbaar onderwijs. Ook leraren, letterkundigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kunstenaars werden uitgenodigd om bijdragen te leveren. Net als de mensen van Vlucht wilden de redactieleden met het blad een vage Vlaamse toekomstdroom realiseren. De mens moest volgens hen ‘naar hooger streven, den blik gericht naar een ideaal. Een ideaal hebben wij allen: ons volk was een groot volk; zijn cultuur vond overal bewondering en navolging. Is het de wensch niet van ons allen die eeuwen te zien herleven. De tijden zijn thans veranderd maar dit volk is hetzelfde gebleven. Het heeft slechts behoefte aan een eensgezinde en ontwikkelde leidende klasse. Kunnen wij niets doen om het die te bezorgen?’.Ga naar eind17 Het project van de zelfverklaarde leiders diende zich uitsluitend af te spelen ‘op aesthetisch gebied zonder inmenging van politieke of godsdienstige overtuiging’.Ga naar eind18 Het ‘a-politieke’ Vlaamse studentenblad vond al snel aanhang: tal van volksverheffende artikels over kunst, film, toneel, literatuur en zelfs toerisme stroomden binnen. De jonge idealisten uit Brussel hadden duidelijk een lacune aangevoeld bij het schrijvende en kunstminnende studentenpubliek. De redactie dikte gaandeweg aan, vooral omdat alsmaar meer studentenbonden en studentenkringen zich aansloten bij het Brusselse initiatief zoals ‘Denderdauw’ (Jongstudenten Verbond Atheneum Aalst, voorzitter Jan d'Haese) en ‘Kentering’ (Atheneum Mechelen, voorzitter Theo Maes). Door de groeiende belangstelling voelde de redactie zich, onder leiding van de Mechelse atheneumstudenten, geroepen om in november 1938 het Vlaamsch Studenten Verbond (VSV) op te richten, een overkoepelende studentenbond voor Vlaanderen. De jongeren willen ‘geen kleuren politiek, geen godsdienstkwesties, alleen cultureel vlaamsch, want de Vlamingen hebben zich lang genoeg laten verdeelen’. Daarmee ontstond een uitgesproken corporatistisch Vlaams studentenorgaan onder voorzitterschap van de Aalstenaar Jan d'Haese, waarvan de plannen - behalve de groepering van alle studentenbonden - nog eerder vaag bleven. Een overkoepelend studentenblad was er al, dus het leek vanzelfsprekend dat Kentering de spreekbuis werd van het VSV. Meteen veranderde ook de vormgeving: het blad kreeg meer het formaat en de vorm van een literair tijdschrift. Het was duidelijk dat de jongelui zichzelf ernstig namen, en ernstig genomen wilden worden. Dit keerpunt in de geschiedenis van het blad reikte echter verder. Wat betreft de poëzie eiste men, in het novembernummer uit 1938, een nieuwe visie. Geen rijmelarij meer, geen ‘blasé geest van het Atheneum die vooral onwerkelijk aandoet’, neen het gaat voortaan om ‘het echte, ware leven!’, aldus Jan d'Haese. Aan de dichter-criticus Raymond Herreman liet hij weten dat Kentering ‘dien ouden “laisser-aller” geest van de Vlaamsche studenten’ moest tegengaan en ‘den smaak voor kunst en wetenschap te verfijnen, te verbreeden of zoals het meestal het geval is: aan te kweeken’.Ga naar eind19 De toekomst is volgens D'Haese aan de dichters van de ‘neoromantiek’. Een aantal atheneumstudenten voelde zich niet geheel onterecht geviseerd. Het gevolg was dat er een levendige discussie ontstond over het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrip poëzie. Vormvernieuwing of experiment stond geenszins centraal, de vernieuwingsdrang beperkte zich tot een radicaal afwijzen van de zogenaamde onechtheid van de studentenpoëzie die moest vervangen worden door een ‘waarachtige’ dichtkunst waarbij ‘vorm beantwoordt aan de inhoud’.Ga naar eind20 In het blad zouden tal van aspirant-dichters publiceren, vooral studenten die al aardig aan een literaire carrière werkten, onder meer een erg jonge Remy C. van de Kerckhove, Jan d'Haese, die in april 1940 zijn Eerste verzen bij Manteau publiceerde, zijn schoolmakker Paul van Keymeulen, die in 1938 Stille Liebe bij Steenlandt uitbracht, en J.L. de Belder, die al twee bundels en een vertaling van Rilke op zijn curriculum had staan. Als ‘oudere’ gastschrijvers stonden bijvoorbeeld René Verbeeck, redacteur van Vormen en De Tijdstroom, en Filip de Pillecyn teksten af. Qua scheppend proza verscheen er niet bijster veel in Kentering. Van een (Vlaams) ideaal valt weinig te bespeuren: de prozastukken behandelen de klassieke thema's als liefde en dood. Maar al die dramatiek verdronk meestal in schoonschrijverij. Het merendeel van de bijdragen, zoals bijvoorbeeld de verhalen van Joos Florquin, ontstijgt het niveau van het schoolopstel dan ook niet. Veel plaats werd ingeruimd voor de reisverhalen van redactielid Renaat van Haelst. Van Aken, die in het kielzog van zijn Mechelse medestudenten en De Pillecyn op school de studentenkring ‘Kentering’ en het gelijknamige blad leerde kennen, publiceerde tussen juni 1938 en juni 1939 vier korte verhalen. De verhalen stroken niet met het gangbare beeld van Van Aken als schrijver van de geschiedenis van de steenbakkerijen uit de Rupelstreek. De steenbakkersindustrie komt in Kentering niet aan bod: telkens gaat het om een sterke natuurmens, een boer die zich in een soort van extatische ervaring (tijdens extreme omstandigheden en situaties: een ruwe storm, zelfmoord, koorts, dood van een vader) één voelt worden met de natuur, de aarde in het bijzonder. Gevoelens en verstand, mens en natuur, boer en bodem vallen samen, zij zijn onlosmakelijk één: ‘De greep van die gronden klauwt rond hun ziel. Zij zijn één, gronden en menschen, daar is geen verloochenen aan’.Ga naar eind21 Nergens valt uit op te maken dat dit ‘bloed en bodem’-proza is geschreven vanuit enig ideologisch oogpunt. Het gaat hier geenszins om een ‘Vlaams verschiet’ of een nieuwe wereld zoals De Vlaam zich een jaar eerder wenste. De psychologische analyse en atmosfeerbeschrijving primeren en het is Van Aken vooral te doen om deze twee zaken stilistisch zo perfect mogelijk op elkaar af te stemmen. Het verhaal speelt zich af, zoals De soldaat Johan van zijn leermeester De Pillecyn, in een onbestemde mythische ruimte. In deze korte verhalen laat zich de invloed van De Pillecyn qua opzet en stijl danig voelen. De Pillecyns opvattingen over literaire beschrijvingen hebben Van Aken blijvend gevormd. In een vraaggesprek met Louis Sourie zegt De Pillecyn hierover: ‘De natuur en het “uitzicht der dingen” kan meer zijn dan een omlijsting-zonder-meer; het kan een onmisbaar element zijn voor atmosfeer, zielsklimaat’. Van Akens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte verhalen uit Kentering steken wat betreft de beschrijvingen af tegen het korte ‘Lente’-verhaal van 1937 uit Vlucht, dat zich nog uitsluitend ophield bij het puur atmosferische uitzicht der dingen. Van een samengaan van natuur en zielsklimaat was toentertijd geen sprake. Bovendien is Van Aken er met de artikels in Kentering in geslaagd de taal te ontdoen van alle opsmuk.Ga naar eind22
Op instigatie van De Pillecyn had Van Aken intussen zijn voornaam veranderd in Piet, en in het mei-nummer van Kentering dook deze naam voor het eerst op. Strikt genomen had Van Aken de auteursnaam even daarvoor al gebruikt, namelijk voor de novelle Twee van 't Gehucht, die in een oplage van 75 exemplaren in eigen beheer was verschenen. Het boekje werd gedrukt op dezelfde persen als het blad Vlucht en vond met behulp van vader Van Aken een weg naar het publiek. Het verhaal beslaat nauwelijks vijftig bladzijden en telt vijf hoofdstukken. De zwijgzame rauwe natuurmens Nie leert de al even norse Stinne kennen. Stinne blijkt zwanger te zijn van hem, maar een miskraam maakt een einde aan hun geluk. Ze drinkt haar verdriet weg. Dat zint Nie niet en hij weigert zijn dronken vrouw binnen te laten. Het betekent meteen het einde van hun relatie. Later verneemt Stinne hoe haar geliefde Nie omkomt bij een dom arbeidsongeval in de steenfabriek. Ziek van verdriet wil ze zich het leven ontnemen, maar plots hoort zij een nieuw, hoopgevend lied in de natuur. In een metafysisch moment ervaart zij het volle leven wanneer zij haar zielstoestand voelt samenvallen met de haar omringende natuur. Veel reacties kwamen er niet op de novelle, tenzij van mentor De Pillecyn in de krant Het Laatste Nieuws, pas in 1941, een slordige vier jaar na publicatie: ‘Onder de jongeren, onder die van tusschen de twintig en de dertig, zie ik er geen, die behoorlijk proza schrijft. Tenzij alleen misschien Piet Van Aken, die reeds [...] novellen gaf getuigende van een opvallende geestesrijpheid, alsmede van gevoel voor het woord’.Ga naar eind23 In 1939 was al wel een negatieve recensie verschenen in het juli-oktobernummer van het Boomse tijdschrift Gewas. Dat tijdschrift was in 1936 opgericht door de lokale kunstkring Rugo onder bezieling van de Boomse middenstandszoon Tony Heidekens. Het blad wilde een kans bieden aan jong talent, vooral uit de eigen streek, om hun werk aan een ruimer publiek voor te stellen. De recensent van dienst, Emiel Fredrix, keurde het debuut af op grond van de opgekuiste spreektaal en een overvloed van de ‘banaalste expressies en emoties’. Voorts had hij tevergeefs gezocht naar enige vorm van schoonheid: de ‘uitgepuurde’ taal van Van Aken zorgt er voor dat elke dramatiek van het verhaal wordt gebanaliseerd. Bovendien gaat het over personages met weinig uitgesproken idealen, het is al kommer en kwel. Fredrix hoopte ‘van Van Aken eensdaags gezonder werk te ontvangen’.Ga naar eind24 Ironisch genoeg nam de redactie in datzelfde nummer een kort verhaal van Piet van Aken op, bovendien een verhaal dat in nagenoeg dezelfde stijl was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het contract voor Van Akens De Falende God (AMVC-Letterenhuis)
geschreven als zijn debuut.Ga naar eind25 Initiatiefnemer en hoofdredacteur van Gewas, Tony Heidekens, zal zich twee jaar later in zijn studie Literatuur der Rupelstreek wel lovend uitlaten over Van Akens debuut waarin ‘reeds de essentieele beginselen eener goede vertelling aanwezig waren. Afgezien van het feit dat het werk doorspekt was met woorden aan de gewestspraak ontleend, droeg het in zich een bekoorlijkheid en een bindende sterkte, die veel liet verhopen’.Ga naar eind26 Echt onverdeelde lof valt hem in eigen streek niet meteen te beurt, wat een van de redenen is voor Van Aken om het Rugo-gezelschap om te dopen tot ‘een vereeniging ter boycot van opkomende-sterren-die-de-heeren-dreigen-te-verduisteren’.Ga naar eind27 Opvallend is voorts dat ook dit blad dankzij de medewerking van Johan Daisne en Marcel Coole het lokale niveau ontsteeg. Dat is niet onbelangrijk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Aken trad daardoor langzaamaan meer op de voorgrond, nog voor hij een roman had afgeleverd. Juist dat geleidelijke, mede onder patronaat van De Pillecyn, zorgde er wellicht voor dat Van Akens ‘tweede’ debuut, De falende God, in vergelijking met het werk van Lampo en Boon beduidend minder aandacht kreeg en dat de pers zich duidelijk minder ergerde aan de weinig ‘opvoedkundige’ inhoud ervan. Echt op de voorgrond trad Van Aken in de zomer van 1939 met zijn publicaties in het bekende literaire tijdschrift Vormen. Wellicht op vraag van René Verbeeck verschenen ook in Vormen drie korte verhalen van Van Aken: ‘De man en de hond’, ‘Het kwade seizoen’ en ‘De Soldenier’.Ga naar eind28 Het zijn deze verhalen die qua vorm en opzet het dichtst liggen bij zijn officiële debuut De falende God, en later werk. In tegenstelling tot de elders gepubliceerde verha- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, zoals in Kentering, en de novelle Twee van 't gehucht, vormen de steenbakkerijen van de Rupelstreek het decor waartegen zich een psychologisch, dramatisch verhaal afspeelt. Ook de figuur van de outlaw, de vreemdelingvagebond, wordt voor het eerst geïntroduceerd in het werk van Van Aken. In ‘De man en de hond’ komt Evrardus Verscharen, een potige robuuste kerel uit het landelijke noorden van de provincie Antwerpen, in een niet nader gespecificeerd steenbakkersdorp. Al gauw krijgt hij van de dorpelingen-arbeiders de bijnaam Den Dolk, vermits hij steeds met een dolk in de achterzak rondloopt. Nog opvallender is het gezelschap van een grote sterke hond, Leeuw genoemd. Den Dolk verdient aardig geld, zeer tot frustratie van zijn buurman en dronkelap Den Borstel. Diens jaloezie en hebzucht winnen het en hij besluit Den Dolk er in te luizen. Dat lukt hem, de vreemdeling belandt in de gevangenis en de hond laat hij afmaken. Het verhaal ‘Het kwade seizoen’ gaat over een scheefgelopen huwelijk tussen Tonne en Matilde. Een verhaal van drift, verlangen, jaloezie en haat tegen de achtergrond van de steenbakkerijen in Boom. Net als in Twee van 't gehucht zorgt een eenheidsbeleving met de natuur voor de katharsis van een van de hoofdpersonen. Een uitgesproken nauwgezette psychologische analyse (geconcentreerd rond de grote levensthema's) met de conflictueuze tegenstellingen tussen industrie en platteland als achtergrond, zal vanaf Vormen onlosmakelijk deel uitmaken van Van Akens schrijverschap. Wat dat betreft kon de jonge schrijver zich poëticaal goed vinden in Vormen, waar de nadruk lag op de persoonlijkheid van de auteur die op geheel eigen wijze omging met de grote thema's. Van Van Akens vroegere Vlaamse dromen valt niets meer te bespeuren in zijn bijdragen voor het strikt literaire Vormen. Daarnaast lijkt Van Akens streven naar een uitgepuurde taal met zijn publicaties in Vormen eindelijk bereikt. De schrijver was klaar voor het grotere werk.Ga naar eind29 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen Westland en uitgeverij ManteauOp 10 mei 1940 viel Duitsland België binnen. Zo'n 150.000 tot 200.000 in allerijl gemobiliseerde reservesoldaten, onder wie ook Van Aken, moesten zich naar verzamelpunten in het nog vrije West-Vlaanderen begeven. De erg snelle opmars van de Duitse troepen noopte de jonge soldaten echter verder richting Zuid-Frankrijk te trekken. Voor Van Aken eindigde de vlucht in het dorpje Triadou, nabij Montpellier, waar hij tot begin augustus met zijn legereenheid verbleef. Terug in België zou hij korte tijd werken op het ministerie van Wederopbouw om zich daarna bij ‘de schare der doppers’ te voegen.Ga naar eind30 Over zijn tijd in Frankrijk schreef Van Aken twee korte verhalen, ‘Triadou’ en ‘Het Huis roept zwaar achter de Einders’. De verhalen zijn vooralsnog onvindbaar, maar uit een artikel in het uit de kluiten gewassen Lierse studentenblad SireneGa naar eind31 over ‘de fijne ontleder’ Piet van Aken, blijkt dat het waarschijnlijk eerder om kleine anekdotes gaat die nauwelijks een verwerking zijn van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van het tijdschrift Sirene (1939-1941)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van het Duitse blad Das XX Jahr hundert Piet van Aken, ca. 1945 (AMVC-Letterenhuis)
oorlog. Zo is ‘Triadou’ bijvoorbeeld de naam ‘van een gehucht, dien vijf soldaten gaven aan een verloren hond’.Ga naar eind32 Een literaire verwerking van de exodus naar Frankrijk valt te lezen in het uitgebreide verhaal ‘De Wankele roep’, dat in twee delen in Sirene werd gepubliceerd op 1 en 15 september 1941. In een apocalyptische rit onder een helse felle zon trekt een colonne soldaten naar het vrije Frankrijk. Onderweg worden ze geconfronteerd met een massa vluchtelingen. In een dorpje waar de soldaten strandden, ontmoet het hoofdpersonage een vrouw op wie hij verliefd wordt. Het valt hem op het einde van het verhaal zwaar haar achter te laten wanneer hij - gehoor gevend aan de roep van zijn verslagen vaderland - terug naar huis keert. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze novelle zou verschijnen bij de Brugse uitgeverij NRB Vlaanderen (1941-194?)Ga naar eind33 Dit bedrijf heeft het boekje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook daadwerkelijk via een intekenlijst bij het publiek aangeboden. Op 23 september 1941 laat Van Aken echter aan de Boomenaar Frans de Bruyn, lid van het Willemsfonds Antwerpen, weten dat het boek wat hem betreft niet meer hoeft te verschijnen: ‘Ik heb me op het laatste nippertje bedacht; we hebben gisteren eens goed uitgeweest en je ziet hier het droevig resultaat ervan. Ik doe het niet. Ik zal m'n copie terugvragen bij de N.R.B. Waag gij uw kans ook eens. Ik stap het af!’.Ga naar eind34 De uitgave van het boek moest al ver gevorderd zijn, want eerder dat jaar had hij De Bruyn al verzocht het manuscript van zijn verhaal terug te vragen bij de drukker. Hij vervolgt met ‘de kwestie is dat ik er misschien nog een exemplaar zal van nodig hebben’.Ga naar eind35 Van Aken had inderdaad nog een exemplaar nodig want wat later, begin februari 1942, stuurde hij zijn verhaal naar de Amsterdamse Boek- en Courantmaatschappij (ABC). Via de kunstenaarsvereniging Rugo had Van Aken namelijk vernomen dat zij voor de uitgave ‘Onder de dertig’ werk zocht van jonge schrijvers. Uiteindelijk zal noch het boek (of de reeks) noch de korte novelle ‘De wankele roep’ bij de Amsterdamse uitgeverij verschijnen.Ga naar eind36 Bij gebrek aan bronnen valt voorlopig niet te reconstrueren waarom. Maar uit zijn contact met de uitgeverij valt alleszins op te maken dat Van Aken vond dat zijn werk stilaan onder de ogen van het publiek mocht komen. Even belangrijk is het essay ‘Geestdrift of pretentie’, dat Sirene publiceerde op 15 oktober 1941. Het gaat om de eerste poëticale uiteenzetting van Van Aken over het zogenaamde jongeren-vraagstuk. Hij vergelijkt de toenmalige jonge generatie dichters met de jeugdige hemelbestormers van Van Nu & Straks, met name Vermeylen voor wie Van Aken grote bewondering koesterde. Bij de onbezonnen jongeren uit zijn omgeving ontwaart Van Aken een tekort aan Vermeylens ‘more brains’: de brains om niet zomaar alles uitgegeven te willen zien, de brains om af en toe een gedicht te verscheuren of in de schuif te laten liggen, want aldus Van Aken: ‘Een blad als GEWAS, KENTERING of SIRENE b.v., weet heel goed, dat van de twee dozijn medewerkers er misschien een handvol aan de erozie van burgerlijkheid en knussige huisvaderlijkheid zullen weerstaan. [...] Dat de allerjongsten van dit decennium eens goed nadenken over het feit, dat er nog tijdschriften bestaan waaraan ze de waarde van hun werk kunnen toetsen’.Ga naar eind37 Van Aken mocht dan wel pleiten voor tijdschriften als een soort experimenteerplaats voor dichters, er waren tijdens de oorlog nog maar weinig tijdschriften voorhanden. Door de Duitse maatregel van 14 juni 1940 dienden alle tijdschriften toelating tot publicatie te vragen bij het Duitse militair bestuur. Dat betekende het einde voor tal van tijdschriften, waaronder niet alleen enkele gereputeerde grote bladen zoals De Vlaamsche Gids, maar ook kleinere zoals Gewas. Sirene bleef echter nog enige tijd bestaan, wellicht omdat het werd beschouwd als een onverdacht schoolblaadje. Bovendien wisten de redactieleden niet eens dat ze een publicatievergunning moesten aanvragen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op vraag van Frans de Bruyn zal Van Aken later nog korte tijd, en tegen vergoeding, in de redactie van Sirene zetelend.Ga naar eind38 Het blad was voor Van Aken ook belangrijk omdat hij er Hubert Lampo leerde kennen die een goede vriend zou worden. Beide heren waren in de late zomer van 1940 gevraagd om aan Sirene mee te werken.
Vanaf het eerste oorlogsjaar ging het Van Aken op literair vlak alsmaar beter. Op voorspraak van De Pillecyn, overigens in mei 1941 dankzij zijn VNV-lidmaatschap ‘gepromoveerd’ tot directeur-generaal van het middelbaar onderwijs, trad Van Aken toe tot de Mechelse Kamer van Letterkundigen.Ga naar eind39 Die landelijke literaire kamer organiseerde in juni 1943 met Duitse steun de eerste Nationale Kultuurdagen voor Vlaanderen onder de titel ‘Vlaanderen leeft’. Gastsprekers waren onder meer Cyriel Verschaeve, Bert Peleman en Wies Moens. Voor zover valt na te gaan, nam Van Aken geen deel aan de activiteiten van de Letterkundige Kamer.Ga naar eind40 Een jaar later zou hij onder peterschap van diezelfde De Pillecyn en René Verbeeck wel lid worden van de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen (VVL). De Pillecyn trachtte waarschijnlijk op nog andere manieren zijn pupil te steunen en zocht publicatiemogelijkheid in bladen die met toestemming van de Duitse bezetter mochten verschijnen: tussen ‘oude’ vrienden zoals Jozef L. de Belder en René Verbeeck publiceerde Van Aken in 1942 in het eerste nummer van Westland ‘Gemengd nieuws’.Ga naar eind41 In dit verhaal keert Amandus Dijckers na vierentwintig jaar terug naar zijn geboortedorp onder de rook van de steenbakkerijen waar hij - hoewel een buitenstaander - meteen aan de slag kan als steenmaker. Bij de Duitse inval (van 1914) biedt Mandus zich aan als vrijwilliger. Aan het front in West-Vlaanderen raakt hij gewond zodat hij het einde van de oorlog in het hospitaal meemaakt. De oorlogswonde blijkt fataal, de struise natuurmens wordt geestesziek verklaard. De ziekte maakt hem weemoedig. Wetende dat zijn leven definitief voorbij is, verdrinkt hij zichzelf. Zijn leven vol grandeur blijkt twaalf regels op te leveren in een plaatselijke krant. Dit verhaal vol grote emoties verscheen onder redactie van De Pillecyn een jaar later onder de titel ‘Vermischte Neuigkeiten’ in de bloemlezing Das zwiefache Leben. Flämische Novellen der Gegenwart. De vertaling van de tekst was van Heinz Graef, die later vooral werk van Karel van de Woestijne en Maurice Gilliams in het Duits vertaalde. Eerder al, in maart 1942, was een andere Duitse tekst van ‘Piet von Aken’ in het Duitse blad Das XX Jahr hundert verschenen.Ga naar eind42 Het valt jammer genoeg niet meteen te achterhalen of die tekst ook door bemiddeling van De Pillecyn is gepubliceerd, maar zowel de bloemlezing als het blad werden door Eugen Diederichs Verlag uitgegeven. Leek Van Aken met zijn bijdragen in Vormen, zijn De Vlaam-gewaad afgelegd te hebben, zijn medewerking aan onder meer Westland, dat de Vlaamse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelpagina van het typoscript van Van Akens onuitgegeven roman De Gestalte in den Wind (AMVC-Letterenhuis)
gemeenschap wilde dienen en de ‘gezondwording’ van het ‘volksbestaan’ wilde eerbiedigen, laat uitschijnen dat er zich ergens nog een Vlaamse droom verborgen hield.Ga naar eind43 Maar eens te meer blijkt dat in het geheel niet uit zijn bijdragen, integendeel. ‘Gemengd Nieuws’ gaat over een (geesteszieke) mens die kapot gaat aan weinig ‘volksverheffende’ emoties. Van Aken schrijft telkenmale over de gezonde, viriele natuurmens-arbeider, vaak een vreemdeling, die ten prooi aan heftige emoties ten onder gaat. Het volle leven is slechts een optie wanneer het hoofdpersonage zich in een extatisch moment één voelt worden met de hem omringende natuur (de bodem), zo niet kiest hij voor zelfmoord.
Ondertussen was Van Aken, na zijn novelle ‘De wankele roep’, in 1941 begonnen aan twee nieuwe boeken: zijn novelle De falende God en de roman De Gestalte in den Wind.
Dat laatste werk is nooit verschenen, maar het manuscript is wel bewaard gebleven. Het telt 177 getypte pagina's, bestaat uit drie grote delen die in totaal ingedeeld zijn in 17 hoofdstukken. De tekst is gesigneerd met Gunnar Myriad Heimatsson, een pseudoniem dat doet vermoeden dat Van Aken zijn romantische Vlaamsgezindheid inderdaad nog niet volledig achter zich had gelaten en in elk geval verwijst naar de populariteit van veel Scandinavische literatuur. Als reactie op een aankondiging in Sirene zond Van Aken de roman in voor een literaire wedstrijd van de jeugdkring van het Antwerpse Willemsfonds. In de jury zetelden niet de minste auteurs: Lode Baekelmans (namens de Stadsbibliotheek Antwerpen), Lode Monteyne (namens de auteursvereniging NAVEA), Frans Smits (literatuurdocent aan de Antwerpse normaalschool, tevens schoonvader van Lampo), Dr. Spinnox (studieprefect van het Koninklijk Atheneum van Berchem) en Gerard Walschap. Als secretaris trad Ger Schmook van het Antwerpse Museum van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche Letterkunde op. De jury werd voorgezeten door Edler Hansen, voorzitter van het Willemsfonds Antwerpen. De bekendmaking van de uitslag had moeten plaatsvinden in januari 1942, maar het duurde tot begin 1943 voor de winnaar bekend werd gemaakt. Op 19 maart 1942 kozen voorzitter en secretaris tien werken uit de proza-inzendingen die vanaf 23 maart onder de juryleden circuleerden. De beoordeling had nogal wat voeten in de aarde: pas op 11 december werden twee prozawerken geselecteerd. Tijdens de definitieve vergadering, waarop Walschap afwezig was, koos de jury unaniem voor Van Akens tekst: ‘Voor de prozawerken ging de keuze bepaald naar P12 (Ps. “Gunnar Myriad Hei”; titel “De gestalte in den wind”) omdat de inzending knapper geschreven is, meer technisch kunnen verraadt dan P8, dat - ofschoon beide werken sterk den invloed hebben ondergaan van Hamsun, De Pillecijn, Van Schendel - iets vrijer staat van die voorbeelden’.Ga naar eind44 Zoals eerder vermeld, leek Van Akens werk qua atmosferische sfeerschepping inderdaad onmiskenbaar op dat van leermeester De Pillecyn, zelf een enthousiaste liefhebber van het werk van Van Schendel. Een vergelijking met Knut Hamsun ligt voor de hand: net als in diens vroege werk staat in het manuscript van Van Aken een outcast, een soort vagebond centraal die zich geplaatst ziet tegenover een vijandige gemeenschap. Impressionisme en esthetiek staan centraal, hoewel Van Aken ondertussen de Amerikaanse romanciers had ontdekt: ‘Toen ik nog student was, kreeg ik wekelijks twintig frank fooi. Dat was voor een avondje film en voor boeken. Nederlandse literatuur kon ik niet kopen, alleen buitenlandse pockets (Penguin, Albatros, enz...). Op die manier heb ik het werk van Henry Miller en William Faulkner ontdekt’.Ga naar eind45 Opvallend is dat het pseudoniem Heimatsson in het juryverslag verkort werd tot het minder bloed en bodem klinkende Hei. Waarschijnlijk vond het strijdbaar antifascistisch Willemsfonds uit Antwerpen de naam weinig vrijzinnig. De bekroning bracht Van Aken de aardige som van 500 frank op en hij mocht een voordracht uit eigen werk geven in het letterkundige museum in Antwerpen.Ga naar eind46 Het werk werd echter niet uitgegeven. Vermoedelijk was Van Aken daar niet echt rouwig om, want ondertussen had hij zijn entree in de letteren al gemaakt met de novelle De falende God, het verhaal van een vreemdeling die in een steenbakkersdorp op korte tijd fortuin maakt, maar door de jaloezie van de dorpelingen met hen hardhandig in aanvaring komt. Samen met Lampo was Van Aken op zoek gegaan naar een geschikter uitgeverij om hun werk uit te geven en dat mocht meteen een grote en gereputeerde uitgeverij zijn. Via de toenmalige schoonvader van Hubert Lampo, Frans Smits, kwamen zij beiden bij de Brusselse uitgeefster Angèle Manteau terecht. In april 1942 werd Van Aken een contract voor De falende God aangeboden. Zijn boek verscheen in oktober van datzelfde jaar, geruime tijd voor de publicatie van Lampo's debuut Don Juan en de laatste Nimf. Voor Angèle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manteau kon Van Akens boek immers meteen de markt op, het taalgebruik was correct, van een ‘zuivere stijl’.Ga naar eind47 Aan Lampo's werk moest, mede op advies van de lector-criticus Raymond Herreman, nog aardig gesleuteld worden. Niet alleen wegens de correcte taal, waaraan Angèle Manteau zoveel belang hechtte, maar ook wegens het neutrale karakter van Van Akens boek paste het perfect in haar fonds.
Met de uitgave bij Manteau had Van Aken een eerste stap gezet om onder de vleugels van De Pillecyn uit te geraken. Nog drie van zijn boeken zouden bij het uitgevershuis van Angèle Manteau verschijnen, waarvan De duivel vaart in ons (1946) duidelijk de invloed van moderne Amerikaanse auteurs als Caldwell en Steinbeck vertoont. Ondertussen had Van Aken al een lange weg afgelegd. In het begin van zijn schrijverschap stond hij nog sterk onder invloed van De Pillecyn, en buitenlandse auteurs onder wie Knut Hamsun, zoals blijkt uit zijn bijdragen aan ondertussen vergeten literaire tijdschriften en uit de receptie van De gestalten in den Wind en De Falende God. Zijn hang naar schoonschrijverij, zoals onder meer te lezen in zijn ‘Pillecyniaanse’ literaire sfeerscheppingen, stond zijn zoektocht naar een uitgepuurde taal eerst in de weg. Daarnaast verleidde een vaag flamingantistisch ideaal hem aanvankelijk tot het gebruik van bombastische retoriek. Zoals ook de toenmalige pers opmerkte, nam Van Aken met De duivel vaart in ons afscheid van deze literaire erfenis. Opvallend is dat alle critici in dit boek een aanleiding vonden om het jonge talent dat opstond tijdens de oorlogsjaren onder de loep te nemen. Allen komen steeds bij dezelfde vier namen uit: Boon, Daisne, Lampo en Van Aken. Paul van Keymeulen gaat een stap verder en acht Van Aken, zijn vroegere schoolmakker, het grootste talent onder de vier: ‘Naast den buitengewoon suggestieven L.P. Boon, naast Hubert Lampo, die door zijn klassieken stijl en vormverfijning maar naar analyse streeft, en naast den Freudiaansch georiënteerden zoeker naar bovenzinnelijke relaties Joh. Daisne, geeft Van Aken de indruk meer beheerscht, vollediger en rijper te zijn’.Ga naar eind48 Van groter belang is het oordeel van August Vermeylen die Van Aken zelfs ‘de grootste belofte der naoorlogse generatie’ noemde.Ga naar eind49 Maar dat heeft dus niet kunnen beletten dat de schrijver uit Terhagen ondertussen in de vergetelheid is geraakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze tekst maakt deel uit van het door het Max-Wildiersfonds (FWO-Vlaanderen G.4434.00) gepatroneerd onderzoek ‘Het uitgevershuis A. Manteau en het literaire veld in Vlaanderen (1938-1955)’, dat door onderzoeksgroepen aan de Universiteit Antwerpen, het AMVC-Letterenhuis, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel wordt uitgevoerd. |
|