Waar niets is, komt niets bij.
Van twee behoeftige broeders had de eene geen lust en geen moed, om iets te verdienen, omdat het geld niet in huis regende. Hij zeide altijd: ‘Waar niets is, komt niets bij.’ En zoo was het ook. Hij bleef gedurende zijn geheele leven de arme broeder Waarnietsis, omdat het hem niet de moeite waard was, met een kleine spaarpenning een begin te maken, om langzamerhand tot eenig vermogen te komen. De jongste broeder dacht er echter anders over. Deze zeide altijd: ‘Wat niet is, kan nog komen.’ Hij was zuinig met de kleine nalatenschap zijner ouders, en vermeerderde die langzamerhand door zuinigheid, vlijtig te werken en spaarzam te leven. In den beginne ging het moeilijk en langzaam. Maar zijn spreekwoord: ‘Wat niet is, kan nog komen,’ gaf hem moed en hoop. Mettertijd ging het beter. Hij werd door vlijt en Gods zegen een rijk man, en onderhoudt thans de kleine kinderen van zijn armen broeder Waarnietsis, die zelf zijn eigen kost niet verdienen kan.