COCHIUS (Franciscus Jacobus), ook Kochius, een Duitscher van geboorte, werd in 1644 Rector van de Nassauwsche kwartierschool te Harderwijk en tevens Hoogleeraar in de practische wijsbegeerte; die vereenigde bediening bekleedde hij tot in 1647, toen hij het rectoraat nederleidde en Hoogleeraar in de geneeskunde werd; ook was hij gewoon Stadsgeneesheer. Bij de verheffing van gezegde kwartierschool tot eene hoogeschool in 1648, werd hij aan die instelling tot gewoon Hoogleeraar in de practische wijsbegeerte en buitengewoon Hoogleeraar in de geneeskunde aangesteld, in welk laatste vak hij in 1654 tot gewoon Hoogleeraar bevorderd werd. In het voorjaar van 1669 bezweek hij voor het ligchaams-lijden, dat hem niet zelden nedergedrukt had, en hem veelligt verhinderde, schrif-
[pagina 534]
[p. 534]
ten uit te geven. Zijne weduwe, Geertruid van Hoeclum, overleefde hem vele jaren.
Zie Schrassert, Beschrijv. van Harderwijck, D. I. bl. 74; Bouman, Geschied. der Geldersche Hoogesch., D. I. bl. 92, 155, 156, 327.