opperbevelhebber twee smaldeelen afgezonden; het een bestaande uit de fregatten de Argo en de Alliantie, benevens den kotter de Vlugheid, met last om zich naar Bergen in Noorwegen te begeven, ten einde de verwacht wordende Oost-Indische retourvloot naar het vaderland te begeleiden. Nadat tusschen genoemde bodems en vier zware Britsche schepen een scherp gevecht had plaats gehad, waarbij de Alliantie verloren ging en de beide andere schepen, waarvan de Vlugheid later mede door de Engelschen genomen werd, al vechtende de wijk moesten nemen, was dit smaldeel versterkt door drie andere oorlogsvaartuigen, en hadden deze schepen, nu te zamen vier bodems, wegens de menigte vijandelijke schepen, die in de Noordzee kruisten, nog geene gelegenheid gevonden herwaarts te keeren. Eindelijk last hebbende de terugreis aan te nemen, werden zij den 12den Mei 1796 door twaalf vijandelijke schepen achterhaald. De Argo, waarop Dirckinek het bevel voerde, benevens de Mercurius van 12 stukken, gevoerd door den luitenant Willem Gijsberts Gaymans, werden het eerst door den vijand aangetast; doch ondanks de ongelijkbeid van den strijd besloten zij hunne bodems tot het uiterste te verdedigen. Dapper boden zij tegenstand, tot dat hunne schepen gansch reddeloos geschoten en niet langer te verdedigen waren, en zij zich genoodzaakt zagen zich over te geven. De beide andere schepen raakten op het strand van Schiermonnikoog en werden eene prooi der golven, doch de bemanning werd gered.
Als gevangene te Londen gebragt zijnde, gaf hij zijn woord van eer nooit meer tegen de Engelschen te zullen dienen, en zijne bekendheid met den Erfstadhouder drong hem de dienst van het revolutionair bewind te verlaten. Hij begaf zich daarop eerst naar Bochold in het Westfaalsche, toen naar Osnabruck en eindelijk, toen de Fransche heerschappij zich ook in Duitschland uitbreidde, naar Denemarken. In den Deenschen adel opgenomen, huwde hij gedurende zijn verblijf in Noorwegen met eene dochter van den Ambtman te Christiaansund, staatsraad Holm, keerde, na de herstelling van Nederland in 1814, in zijn vaderland terug en leefde er, gepensioneerd, tot 1826, toen zijne kinderen hem naar Koppenhagen terug riepen, waar hij in 1827 overleed. Een jongere broeder, Frederik genaamd, die ook in Hollandsche zeedienst geweest was, was reeds vóór hem overleden.
Bij zijne echtgenoote, wier naam ons onbekend is, verwekte Dirckinck drie zonen en meerdere dochters. Zijn oudste zoon Constant is als letterkundige gunstig bekend, en de tweede, Ulyssis, was eerst zeeofficier, huwde met eene Hollandsche dame uit de familie Grovestins de Sirtema, wijdde zich naderhand aan de diplomatie en is thans Deensch Minister te Parijs.
Zie de Jonge, Gesch. van het Nederl. Zeewez. D. VI. St. I.