[Cornelis van der Kemp]
KEMP (Cornelis van der), zoon van den voorgaande, in 1702 te Dirksland geboren, werd in 1724 doctor in de godgeleerdheid en proponent, en nog in dat jaar beroepen te Benthuizen, in 1726 te Oostzaan, in 1728 te Zierikzee, in 1729 te Rotterdam. In 1743 werd hij door de regering aldaar aangesteld tot hoogleeraar in de beoefenende godgeleerdheid, welke waardigheid hij den 17den April van dat jaar aanvaardde met eene Latijnsche redevoering Over de wondervrouw in de Openbaring van Johannes vermeld, vertoonende de kerk uitmuntend in leer en zeden, welke rede onder dien titel door Jacobus Mannekes vertaald, met den Latijnschen tekst het licht zag. (Rott. 1743. 4o.) Hij werd in 1760 curator der Erasmiaansche scholen te Rotterdam, en overleed den 3den Julij 1772, zoo men wil van hartzeer over het gedrag van zijnen zoon Johannes Theodorus. Hij was gehuwd met Anna Maria van Teylingen, en bij haar, vader van twee zonen, die volgen. Van hem ging ook in druk uit:
De zalige rust der Vrienden Gods, aangetoond en toegepast uit Joh. XI: vrs. 11; of Lijkrede op Gerardus Schorrenberg, Rott. 1732. 4o.
Leerrede over het opschrift van Hiskia's danklied of herstelling van een beenbreuk, Rott. 1750. 4o.
Lijkrede op H.K.H. Anna Kroonprinses van Groot-Brittanje en Gouvernante der Vereenigde Nederlanden, Rott. 1759. 4o.
De bepaalde kortheid van 's menschen leven, Rott. 4o.
Zie Boekz. der gel. wereld, op de genoemde jaren; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek.; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 461, van Harderwijk, Naaml. en Levensb. der Pred. te Rott. bl. 75, Glasius, Godgel. Nederl.; (Sprenger van Eijk) De kansel-onlluist. in de Ned. Herv. Kerk. bl. 86-88.