| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
Klein-Quick.
Klein-Quick, zoo heette de jongensclub, waarin Willem van den Berg, de nieuwe baas van Key, die hem te juister tijd uit den vuilnisbak, met al de smadelijke aankleve van dien, gered had.
In de buurt waar Willem woonde, had je nog veel meer jongensclubs- 't krioelde daar van jongens - die het praedicaat ‘klein’ voor den beroemden naam van een niet minder beroemde club voerden. Dit niet zoo zeer ter onderscheiding van verschillen in lichaamsgrootte en ouderdom, dan wel teraanduiding, dat men zich niet vergissen moest in hen en de te lande meer bekende vereeniging van dien naam.
De vrees voor verwarring had niet zoo groot behoeven te zijn!
Zoo had men dus Klein-Ajax, Klein-Velocitas, Klein-Xerxes, Klein-Vitesse en Klein-Concordia, waar zelfs een jongen in speelde, die ter onderscheiding met den groote ‘kleine-Thomée’ heette.
Twee Klein-Sparta's had men gehad, maar toen de jongens van het oudste Klein-Sparta van die naäperij hoorden, toen hadden ze het jongste Klein-Sparta gesommeerd tot naamsverandering, wat het jongste Klein-Sparta echt Rotterdamsch had beantwoord met een oorlogsverklaring.
| |
| |
Tijdens de vijandelijkheden kon men op de muren van de ‘Houten School’ op de veemarkt (die school is al sedert jaar en dag van steen) aankondigingen zien van voetbalwedstrijden van de volgende strekking
Klein-Sparta (het èchte) - Klein-Xerxes
De tegenstanders veranderden natuurlijk die aanwijzing tusschen haakjes in ‘het slechte’.
De bom der vijandelijkheden barstte op zekeren dag en de twee soorten kleine Spartanen vlogen elkaar in de haren.
Het oudste Klein-Sparta bleek het ‘echte’ en het jongste het ‘slechte’ te zijn en moest dus haar naam in Klein-Hercules veranderen.
What is a name.
Al dat soort clubs had haar speelveld op de Veemarkt en 't behoeft geen betoog, dat daar dus nogal eens ‘terreinnood’ heerschte. De distributie was dan ook geregeld naar de wijze spreuk: wie 't eerst komt, 't eerst maalt.
Het was daar Zaterdagsmiddags een bont schouwspel.
In 't zelfde elftal zag men jongens met roodwitte, blauw-witte, verkleurde groene en afgedankte paarse shirts. Daar zag men ze trappen op oude afdankertjes van papa (op maat gebracht met proppen papier) van een zus, met sloffen, met kloppen, met alles wat maar dienstig kon zijn aan 't edel voetbalspel.
Zelfs had de meer genoemde ‘kleine Thomée’ een schoen zonder neus, waarmee hij een kracht kon ontwikkelen, die de groote Thomée hem gewisselijk benijd zou hebben.
Door dat alles was het er niet ongezellig al moest men er woekeren met iederen vierkanten meter gronds.
Met het ballenmateriaal was het niet veel beter gesteld als met de schoenen en uitrusting.
Men zag er ballen, die opgevuld waren met lappen
| |
| |
of stroo en waar men niet al te best mee kon ‘hoogpillen’ en die bij uitnemendheid geschikt waren om de jeugdige beoefenaars van hun hartstocht een hersenschudding te bezorgen, wanneer zoo'n hard, hoekig voorwerp gehaed moest worden.
Maar...
‘Kooltjes’ maken kon je er mee, dat was bewezen en daar ging het maar om.
Voorts zag men buitenballen, die den vorm hadden van een ei, omdat de clubkas niet toereikend bleek voor den aankoop van een binnenbledder en wel voor een varkensblaas.
Ook rolde er menige bal, die over de geheele oppervlakte opgelapt was en des ondanks bedenkelijke builen vertoonde.
Om dat alles was de vroolijkheid niet minder.
De clubs uit de buurt van Willem speelden meestal tegen elkaar en 't ging er dan steeds warm toe.
Willem speelde rechtsback, aan welk feit Key zijn hem door de natuur toebedeelde functie van linkerschoen moest offeren. Een prop watten in zijn neus behoedde hem voor dubbel slaan.
Toen de weerbarstige neus van Key des ondanks bleef lijden aan dat euvel, raadde een doordenkend clublid Willem om Key over zijn gewonen schoen te dragen. Dit lukte niet alleen, maar 't bleek dat Willem's schot zelfs vervaarlijk was toegenomen. 't Was wel een weinig zwaar, maar Willem van den Berg was een van die jongens, die voor een partijtje voetbal zich heel wat ongemakken kunnen getroosten
En dus speelde hij met groot genoegen op drie schoenen.
Zooals gezegd is, kon er wel van een geregelde competitie gesproken worden tusschen de Veemarktclubs en 't bleek in de onderlinge wedstrijden dat Klein-Velocitas de sterkste was.
Het gebeurde natuurlijk wel vaak, dat de wedstrijd geen doorgang kon vinden, omdat er geen bal was
| |
| |
of dat een zeer serieuse wedstrijd halverwege gestaakt moest worden, wegens een niet te verhelpen mankement aan den bal.
Wel gingen de jongens dan ijvrig aan 't werk om hem te lappen zoo hij gesprongen was, maar die ballen van de Veemarkt waren meestal zoo kunstig met lapjes en doekjes en losse stukjes leer onder zwakke plekken in elkaar geprutst, dat ze nooit dienzelfden middag weer bespeelbaar konden gemaakt worden.
Zoo'n ‘mets’ was dan ineens afgeloopen.
Zulk een voorval maakte Key reeds den eersten Zaterdagmiddag mede, toen na twintig minuten de bal bezweek. De stand Klein-Quick - Klein-Concordia was toen 7 - 6. (Op de Veemarkt werden ondanks de zware ballen hooge uitslagen genoteerd.)
Werd echter een wedstrijd niet beëindigd door een flauwte van den bal, dan speelde men genoegelijk tot duisternis de Veemarkt onbespeelbaar maakte.
Van twee maal drie kwartier spelen wist men niet af. Men speelde drie, vier, vijf uur, al naarmate de dag lang was.
Tenzij...
Men een ernstig conflict kreeg over de al of niet geldigheid van een ‘koultje’. Dan werd de wedstrijd verder ‘afgeknokt’.
Zoo iets maakte Key ook natuurlijk gauw mee.
Stond de strijd gelijk, dan ging men ondanks de duisternis door om de winnende ‘koul’, die natuurlijk niet meer kwam, want zelfs al vond de bal door de duisternis nog zijn weg door 't vijandelijk doel, dan ontkende de verliezende partij grif, dat-ie zat, zoo ging dan de eene partij naar huis pochende over de overwinning en de andere met het zalige idée een gelijk spel ‘geforceerd’ te hebben.
Onder 't naar huis gaan werd de bal nog den geheelen weg over heen en weer gecenterd, wat wel bij politiebepaling verboden was, maar de jongens
| |
| |
konden niet nalaten zoolang te genieten van hun spel tot de huisdeur zich achter hen sloot.
Het ambt van ‘balbewaarder’ was dan ook zeer begeerd.
Op zekeren avond na een ‘mets’ tegen Klein-Hercules (Klein-Quick had met 14 - 9 gewonnen!) ging Willem tusschen licht en donker naar huis.
Natuurlijk centerde hij met zijn partner.
Hij had Key nog voor 't gemak aangehouden al liep het juist niet gemakkelijk.
In de Hugo de Grootstraat ging Willem aan den eenen en Pietje Gelman aan den anderen kant loopen en werd de Hugo de Grootstraat afgecenterd met den bal, opgevuld met lorren en papier.
Daar de bal dus niet erg veerkrachtig was, bestond er ditmaal niet zooveel gevaar voor de ruiten in de Hugo de Grootstraat als anders.
In de verte echter stond een wagen met potten en pannen, die door den koopman lustig aangeboden werden:
‘Potte en pànne!’
Er flitste iets heel ondeugends door Key's neus.
Op 't oogenblik, dat Willem nu den wagen moest passeeren, gaf hij den bal een klein ‘scheppertje’, maar rekende weer niet met de hardheid van Key's neus.
En daar Key nog over een gewonen schoen heen zat liet de schotzuiverheid wel wat te wenschen over (dat gaf totaal niets, want een Klein-Quick'er moest niet zoozeer over een zuiver schot als wel over een hard schot beschikken, blijkens de algemeen gehuldigde opvattingen van spelkennis in de Veemarkt-kringen).
De bal veranderde dus aanmerkelijk van richting en kwam met een plof midden tusschen de potten en pannenverzameling terecht.
De uitslag was allernoodlottigst.
Een hevig gerinkel en gekraak van brekend aardewerk schrikte de jongens uit hun aangename bezig- | |
| |
heid op en terloops konden ze nog een glimp van de verwoesting aanschouwen.
De bal was natuurlijk als een zak midden tusschen de verwoesting blijven liggen.
Het eerste, wat de ongelukkige koopman deed, was de beide Klein-Quick'ers achterna zetten onder alarmeerend geroep:
‘Houdt ze! Houdt ze!’
Maar Willem en de linksback, Pietje Gelman, liepen als hazen en rustten niet voor ze goed en wel thuis zaten. Hoeveel het hen ook kostte, 't geliefde voorwerp hadden ze als buit in de handen van den koopman achter moeten laten.
De ongelukkige koopman staakte dus de vervolging en begon tegen opdagende omstanders te lamenteeren
‘Me heile fermooge weg. Alles vernield!’
Deze becijfering leed bij nader onderzoek geducht aan overdrijving, want er was inderdaad zeer weinig schade.
Daartegen stond, dat de bal eveneens bij nader onderzoek, geen compensatie genoemd kon worden.
Het publiek, dat zich medelijdend en hoofdschuddend om den wagen opgehoopt had, uitte op luide wijze zijn ergernis over de wandaad.
Een werkman maakte zich zoo driftig, dat hij den bal greep en in zijn woede de abnormale zwaarte niet bemerkende, stak hij hem in koelen bloede lek.
Eidoch het suisde niet en toen het resultaat zóó poover was, wierp hij het voorwerp verachtelijk onder de menigte, die het aan flarden scheurde.
Zoo werd in de Hugo de Grootstraat in een groote Nederlandsche stad door eerbare burgers... Het Bruine Monster, dat per ongeluk door Key in een potten- en pannenwagen geschept was, formeel gelyncht.
Arm Bruin Monster. Nog altijd moet ge boeten voor 't wangedrag van voetballers. Gij en die arme schoenen.
| |
| |
Na dit voorval bleven Willem en Pietje Gelman veiligheidshalve uit de omgeving van de Hugo de Grootstraat, waar in hun geest nog altijd de furieuse potten- en pannenkoopman met de hevigste wraakgevoelens rond doolde.
Het stond bij hen vast, dat de koopman de identiteit van het backstel vastgesteld had.
Het niet uitkomen van de achterhoede was voor Klein-Quick zulk een handicap, dat het in de eerstvolgende wedstrijden een paar ‘vieze’ (zoo qualificeert men dat) nederlagen te slikken kreeg en wel onderscheidelijk van de miniaturen van Sparta, Vitesse en Velocitas, met 12-5, 11-7 en 14-4.
In een ledenvergadering, gehouden op het hek van de Muziektent op het Alkemade-plein werden de moeilijkheden, waarmede Klein-Quick door den aanslag op den potten- en pannenwagen van het backstel te kampen had, besproken.
Tot algemeene tevredenheid werd besloten, dat men de eerstvolgende Zaterdagmiddagen in 't Noorden zou gaan ‘toeren’, totdat de Veemarkt weer veilig zou zijn.
Midden in de onderhandelingen riep Pietje:
‘Jo, jo, daar hei je 'm!’
Rrrrt... en heel Klein-Quick roetste weg zich solidair schuldig voelend voor de daden van 't lumineuse backstel.
‘Potte en panne’ klonk het rustig in de verte.
***
De eerste ‘toer’ werd dus den eerst volgenden Zaterdagmiddag ondernomen.
Lusting zingend ging het heele elftal gewapend met verschillende soorten schoenen op weg.
Zoodra ze op de onbebouwde terreinen waren aangekomen, zagen ze al een club spelen, die blijkbaar niet aan 't matchen was.
Willem ging er met de captain van Klein-Quick op af.
| |
| |
‘ Seg wille jullie metse?’
‘Met wie?’ vroeg een jongenheer met een grijns.
‘Met ons.’
‘Met die schoffies daar?’
‘Benne geen schoffies.’
‘Zoo, wat is dat dan voor een club?’ haalde de jongenheer zijn neus op.
‘Klein-Quick,’ antwoordde Willem fier.
De jongenheerenclub lachte en bloc en de woordvoerder zei minachtend:
‘Nee, merci, we spelen alleen tegen nette clubs.’
Toen gingen de Klein-Quick'ers langs 't lijntje van 't veld der jongenheerenclub zitten om te ‘kijken’.
Dit ‘kijken’ bestond in het maken van spottende opmerkingen over jongenheerenbeenen, het spel, het loopen en diverse andere dingen die de opmerkzaamheid der Klein-Quick'ers trokken, afgewisseld door 't gooien van steentjes, waarbij ze onnoozel naar een anderen kant keken, als de getroffen speler onderzoekend keek. Zoodoende was Klein-Quick geen aangenaam publiek voor de nette club.
‘Kaik, wat een spillebeene het die “Wrat”!’ riep een Klein-Quick'er met de ‘Wrat’ een jongeman aanduidende, die een in 't oog loopende wrat op z'n neus had.
‘En die lange lijs loop net as een drommedaris,’ riep Willem heel hard. Een dromedaris had hij nimmer gezien dan op een prentje.
Een en ander verwekte natuurlijk manifestant gelach bij heel Klein-Quick. Daar de jongenheeren begrepen, dat elk woord terug als een casus belli door de schoffies zou opgevat worden, onthielden ze zich daarvan zoo lang, totdat de mid-voor van Klein-Quick plotseling zijn been uitstak en een rushenden jongenheer tot algemeene vreugde een complete looping the loop liet maken, waarop heel Klein-Quick aanstonds aanhief:
Hop daar gaat-ie de lucht weer in.
| |
| |
De woedende jongenheer, die op dat oogenblik van blinde woede niet aan de gevolgen dacht, stormde op de schoffies in en gaf den mid-voor een trap.
De mid-voor stond direct op z'n beenen en stroopte zijn mouwen op , 't geen aanleiding was voor heel Klein-Quick om te verrijzen en mouwen te stroopen.
Het gevecht breidde zich uit, doordat Willem een anderen jongenheer op zijn teenen trapte, wat deze met een stomp beantwoordde.
In minder dan geen tijd was het veld ontruimd door de nette club en gingen de schoffies om den tijd te korten trappen met een ouden schoen, want het veroverde terrein moest toch gebruikt worden.
Zoo eindigde de eerste ‘toer’ naar het Noorden.
De tweede ‘toer’ werd meer een voetbaltoer.
Na lang zoeken vond men bij het viaduct een klein clubje, dat zich bereid verklaarde tegen Klein-Quick te spelen.
Daar het clubje maar negen leden telde, bood Klein-Quick heel sportief een van haar leden aan N.V.V. (Noorder Voetbalvereeniging) aan - en weldra waren de elftallen 10-10 opgesteld.
De geleende Klein-Quicker - Keesje de Ruiter - moest in het N.V.V.-doel. Dat is in de jongenswereld een weinig begeerde plaats.
Er bestonden zelfs clubs, waarin het geheele elftal om beurten gedurende den wedstrijd moest keepen, zoo minderwaardig werd 't keepersbaantje geacht.
Soms als er geen elf spelers waren dan speelde er één voor keeper en back tegelijk, men noemde zoo iemand technisch ‘noodkeeper’.
Toen echter in minder dan geen tijd de stand 8-1 was voor Klein-Quick, werd Keesje de Ruiter van welwillende neutraliteit jegens zijn club verdacht en werd de verrader onschadelijk gemaakt op den linkervleugel van N.V.V., waarop de goalproductie merkbaar afnam.
Er was echter een hinderlijk ding op het overigens
| |
| |
gezellige N.V.V.-terrein (een vierde van de normale afmetingen).
Juist achter het terrein liep een tamelijk breede sloot en er kon geen bal zitten of out getrapt worden (dat gebeurde meer!) of de bal zwom in 't water.
De nattigheid, die den bal bijna loodzwaar maakte, was minder, de Klein-Quick'ers, zoowel als de N.V.V.'ers waren zware ballen gewend, maar het onderbrak het spel telkens zoo hinderlijk.
Elke vijf minuten lagen de beide elftallen op hun
buik langs den slootkant met steentjes en kluitjes aarde naar den bal te gooien om dien te doen landen.
Dan liep er een over een bouwvallige plank, die wat verder over de sloot lag en haalde het aangespoelde Bruine Monster.
Dat was vervelend!
De match eindigde toch nog vrij onverwachts toen de stand 7-16 was.
De bal was na het zestiende doelpunt van Klein-Quick, dat hard op twee dozijn doelpuntjes aanwerkte, weer in het water gevlogen.
Willem er op af.
| |
| |
Willem was natuurlijk gauw gered, maar zag in geen geringe mate tegen de thuisreis aan en - niet minder - tegen de daarop volgende thuiskomst.
Heel Klein-Quick trok solidair met den druipenden Willem van den Berg af, verheugd over de overwinning.
De voorbijgangers keken lachend naar 't druipende jongmensch te midden van Klein-Quick en een enkele maakte een opmerking over polo, soms hief een passeerende straatjongen, hoewel er geen ijs te bekennen was, het bekende ijslied aan, speciaal voor ijsdrenkelingen gemaakt:
En dat komt van je ijsie-piepe
Zoo eindigde de tweede ‘toer’ naar het Noorden.
Voor Willem had deze nog een bitteren nasmaak en een sleep van ellende.
Er werd drie weken tegen hem geëischt.
Hard voor een voetballer in hart en nieren.
Maar het is eens voetballers.
|
|