Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lotgevallen van een voetbalschoen (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lotgevallen van een voetbalschoen
Afbeelding van Lotgevallen van een voetbalschoenToon afbeelding van titelpagina van Lotgevallen van een voetbalschoen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

Scans (15.51 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lotgevallen van een voetbalschoen

(1924)–George van Aalst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 267]
[p. 267]


illustratie

Hoofdstuk XXII.
Aan lager wal.

De geschiedschrijver heeft zich tot taak gesteld het publiek beslist neutraal in te lichten over de personen en zaken, die zijn aandacht hebben.

Er komen echter oogenblikken in de beschrijving der geschiedenis, die de historieschrijver volgaarne zou overslaan, wanneer de eerlijkheid hem dit niet streng verbood.

Zoo ook in de geschiedenis van Key.

Liever wenschte de schrijver van die levensgeschiedenis te staken bij het vorige hoofdstuk, zoo hij niet gevoelde, dat hij den lezer niet oningelicht mocht laten over de allerlaatste gebeurtenissen uit het leven van een zoo beroemden voetbalschoen.

Immers was het van nu aan met de glorie van Key afgeloopen.

Eerst zijn broeder Pil zoo ineens van hem weggescheurd en nu weer het verlies van zijn stiefbroer te betreuren, dien hij ondanks zijn box-calfsachtige minderwaardigheid had leeren hoogachten en waardeeren.

Waar leefde Key eigenlijk nu nog voor?

Waarom was de kokkert van den dikken agent geen mijn geweest, die ontploffen kon bij de minste aanraking en Key tot pulver uiteengeslagen zou hebben bij diens brutalen val uit den boom.

[pagina 268]
[p. 268]

Aan den wegkant lag hij nu.

Verlaten, twee volle, trieste dagen.

In den grauwen ochtendschemer van den derden dag boog zich een gestalte over hem heen, die hem nauwkeurig opnam.

Haveloos type met ruigen baard en stekelige snorharen. Op zijn hoofd droeg hij een pet met afgescheurde klep en aan de kruinzijde kroezelde een bosje peper- en zoutkleurige (meer peper dan zout!) haren door een luchtgaatje heen. Z'n jasje was kennelijk versleten en rafelde overal tot vettige franjes, een roode das was om zijn hals geknoopt en wat er aan hals onder dien das te voorschijn kwam, droeg ondubbelzinnig sporen van niet te vaak met water in aanraking te komen. Op de eene knie van z'n broek was met onregelmatige steken een geruite lap van een boezelaar gehecht, maar de ongerechtigheden onder dien lap begonnen zich al buiten haar grenzen uit te breiden. De linkerschoen van de gestalte was poreus en de rechter was eigenlijk niet meer dan schacht.



illustratie

De nieuwe baas van Key!!!

Om te griezelen!

Nog een wijle beschouwde hij Key aandachtig, schraapte toen zijn keel (Key voelde, dat een beslissing op handen was!) en zei met een misdadig geluid:

[pagina 269]
[p. 269]

‘Hm, in ieder geval beter dan de mijne!’

Daarna ging hij aan den kant van den weg zitten, trok de schacht uit, nadat hij nog een oogenblik geweifeld had in zijn keuze tusschen linker en rechterschoen en trok Key aan de plaats, waar de schacht gezeten had.

Ieder voetballer, hij moge dan weinig of geen verstand hebben van de ziel van een voetbalschoen en zich wederrechtelijk al diens voetbalroem toeeigenen, zal kunnen beseffen de grootheid dezer vernedering.

Aan den voet van een bedelaar!

Wellicht een vagebond tevens!

Is, lezer, het besluit van zoo'n roemrijk leven niet te tragisch om de pen van den geschiedschrijver gewillig over 't papier te doen glijden?

Zou in dit vernederende oogenblik niet zijn heele glorierijke leven aan Key voorbij gegaan zijn als een rolprent.

Pommy Vleugels, die gezellige, goede, knappe Pommy met zijn buikje en zijn koontjes, H.B.S., Sparta, de dubbeltjesrang, die trouwe, immer heesche jongenstribune, die stembanden en keel veil hadden voor de roodwitte kleuren, het Nederlandsch elftal en de onvergetelijke beide Paascheitjes van John Bull en de daarop volgende gecostumeerde wedstrijd, R.F.C D.A.H.S., Flip de aanstaande sportredacteur, de tweelingen en tenslotte Klein-Quick.

In een somberen stoet trokken alle bazen aan Key voorbij, van Pommy af tot Willem toe.

En nu...

Nu sjokte hij aan den voet van zijn laatsten baas door de straten van Rotterdam.

Huis aan huis belde de man om een aalmoes, de bewoners keken door een glimp van een voordeurraampje en als ze slechts zijn gezicht zagen mepten ze het raampje hard en nijdig dicht:

‘Niet noodig!’

Soms kreeg hij een cent. Soms een stuk brood, dat hij dan per omgaande doorzond naar zijn maag

[pagina 270]
[p. 270]

op de stoep van het vriendelijk huis, waar hij deze gave ontvangen had.

De menschen, die hem tegenkwamen namen, voor zoover ze het vrouwelijk geslacht uitmaakt en de rokken bij elkaar, de mannen passeerden met een omwegje.

Overal schuwde men hem.

Dien nacht sliep hij in een hooiberg in een boerderij aan den Rotterdamschen straatweg.

's Morgens, toen de boer in zijn schuur kwam, zag hij Key uit het hooi koekeloeren.

De boer trok Key aan zijn neus, begrijpende dat er nog iets aan hem vast moest zitten.

Daar hetgeen er aan Key vast moest zitten niet veel aanstalten maakte om te voorschijn te komen, schreeuwde de boer:

‘Hei daor Krelis, steek eens met de hooivurk in de berg, 'k geloof dat er een lijk in zit.’

Key's nieuwe baas scheen het niet op deze steekproef te willen laten aankomen, er kwam althans direct groote beweging in het hooi en weldra stond hij voor het boertje, dat een onbeschrijfelijk slimmen glimlach op zijn gelaat had.

‘Wie heeft jou gezegd, dat je d'r in mocht.’

‘Hei je geen boterham,’ ontweek de bedelaar aan wien niet voor het eerst zoo'n soort vraag gesteld werd.

Het gesprek verliep verder nogal vriendschappelijk en zelfs reikte de meid hem op een afstandje een snêe brood over het onderdeurtje van de keuken.

‘Je kan nooit wete, wat zulke lui bij d'r hebben,’ verklaarde ze zich nader aan de boerin.

Zeker was het, dat de geheele boerderij opkikkerde, toen de bedelaar van het erf was, want er lag een dikke laag wantrouwen op aller gelaat, omtrent de bedoelingen van Key's nieuwen baas.

Het werd een dag van bedelarij.

Dat ging op de boerderijen niet zoo heel makkelijk, want ze zijn daar goed gesorteerd in allerlei bloed-

[pagina 271]
[p. 271]

honden, welke een sterke antipathie ingeboezemd is tegen menschen van 't slag van den nieuwen baas.

Volgens de ouderwetsche opvattingen hebben die honden het recht om ieder menschelijk voorwerp te verslinden, dat den moed heeft ook maar één been op het erf te zetten, waar volgens hun eenzijdige meening alleen de baas en zijn allernaaste bloedverwanten op hooren.

Hier en daar zelfs werd de vagebond door zoo'n Cerberus aangevallen en dan leek het wel of de mankheid van den bedelaar als met tooverslag verdween; dan rushte hij het erf af, dat Key dacht:

‘Jammer, dat de vent niet linksbuiten speelt.’

Toch bleef Key uit macht der gewoonte zijn baas bij zulke gelegenheden trouw en 't bleek meer dan eens, dat de puntlellen van Key ook in de hondenwereld respect konden afdwingen.

Zoo'n botsing van een schoenenneus en een hondenneus eindigde meestal in een overwinning van Key.

Na een vermoeienden dag kwam de baas te Dordrecht aan, alwaar hij spoedig zijn weg vond naar een obscuur kroegje, dat hem in de gelegenheid stelde om de weinige opgehaalde centen in levenswater om te zetten.

Hij was daar blijkbaar geen onbekende, want al dadelijk bij zijn aankomst werd hij hartelijk verwelkomd door een paar sujetten, die er zoo noodig nog schunniger uitzagen dan hij.

Bij gelegenheid van deze verwelkoming vernam Key voor het eerst, dat de bedelaar in de wandeling de ‘Sleeppoot’ genoemd werd.

‘Daar hebben we den “Sleeppoot”!’ riepen z'n vrienden luidruchtig.

‘Je kon niet meer gelegen komen,’ riep een ander.

‘We hadden 't net over jou!’ schreeuwde een derde.

‘Ben je tegenwoordig aan 't voetballen,’ merkte de eerste niet zonder gevoel voor humor op, Key aanwijzende.

[pagina 272]
[p. 272]

Toen schoven ze aan en gingen vertrouwelijk in comité-generaal over.

‘In orde,’ zei de ‘Sleeppoot’ eindelijk.

Wat er in orde moest komen, blijke uit de laatste episode van Key's leven.

 

***

 

's Avonds, toen het maantje helder aan den hemel stond en snoezig onschuldig neerblikte op de aarde, gingen ze er met z'n vieren op uit.

Voor een heel groot en deftig huis hielden ze stil.

Na even op fluisterenden toon met elkaar beraadslaagd te hebben, gingen er twee aan verschillende kanten op wacht staan, de andere opende de deur in een wip.

Hij trad met den ‘Sleeppoot’ binnen.

Alles ging zeer behoedzaam.

Maar in een groote, fijn gemeubileerde kamer kwam weer even Key's oude voetbalnatuur boven en een klein tikje met zijn keiharden neus was genoeg om een stoel met daverend geweld te doen omvallen.

‘Die p... schoen,’ bromde de ‘Sleeppoot’ en direct werd boven gerucht vernomen.

‘Smeer 'm,’ riep z'n collega.

‘Is daar iemand?’ riep een zware, melodieuse mannenstem boven aan de trap.

Op hetzelfde oogenblik werd boven een raam geopend en riep een niet-melodieuse vrouwenstem uit alle macht:

‘Dieve! Dieve! Moordenààààààrs!’

De ‘Sleeppoot’ liep als om een prijs bij athletiekwedstrijden. Wat een linksbuiten, bliksemde het door den neus van Key.

Bijna werd de ‘Sleeppoot’ gegrepen door een surveilleerenden agent, die zich op 't geluid af naar de plaats des onheils spoedde, maar de trouw van Key in dat critieke oogenblik redde hem, zoodat hij den man een trap kon geven, dat deze verwoed huilde:

[pagina 273]
[p. 273]

‘Snotverdikke, wat heeft die vent een schoen!’

Daarna zakte hij geluidloos in elkaar.

Dat was Key's laatste doelpunt en tevens zijn laatste prestatie op voetbalgebied.

Toch zou Key den ondergang van den ‘Sleeppoot’ nog bewerken en een einde maken aan zijn misdadige uitstapjes.

Terwijl de ‘sleeppoot’ door allerlei krochten rushte, ging het weer door Key's neus:

‘Jammer toch, dat die vent de penalty's van het Nederlandsch elftal niet kan nemen.’

Wel kwam de ‘Sleeppoot’ dien nacht veilig in het obscure kroegje, maar den volgenden morgen werd hij ingerekend.

Zijn rechtmatige straf zou hij niet ontgaan.

Hoe die scherpzinnige speurders toch overal achterkomen.

Maar die agent, die den vorigen nacht flauw gevallen was, had in het zitvlak van zijn broek het uitgangspunt of liever meerdere uitgangspunten, die tot arrestratie van den dader leidden. Op zijn broek, waar hij den bewusten trap gekregen had, zaten een paar kleine gaatjes of plekjes ter grootte van een klosje van een voetbalschoen.

De dienstdoende speurder floot, zooals Nick Carter altijd floot, als hij een gewichtig spoor ontdekte.

Van dit spoor uitgaande hield de politie al gauw den ‘Sleeppoot’ aan.

‘Licht je poot eens op!’ zei de rechercheur barsch.

‘Waarom?’ vroeg de ‘Sleeppoot,’ ‘ik ben zoo onschuldig als een lam.’

Maar de rechercheur had Key al gezien en zwaar geboeid werd zijn laatsten baas weggeleid.

Op het bureau moest hij passen in de broek, die de flauw gevallen agent nog even aan moest trekken.

Alles gaat in de politiewereld stipt.

Dat was anders geen hapje voor den man in wiens verbeelding de angst spookte, dat de dief door zou

[pagina 274]
[p. 274]

trappen en herhaaldelijk trok hij het lichaamsdeel, dat de plek van bewijsvoering omsloot, krampachtig terug, zoodat de klosjes van Key uit de gaatjes schoten.

De schuld van ‘Sleeppoot’ werd zonneklaar bewezen. Er waren precies evenveel klosjes van Key als gaatjes in de broek van den agent, die zich opgelucht voelde, toen het bewijs geleverd was.

Alles werd nauwkeurig beschreven.

En de rechter twijfelde langen tijd later ook niet aan de schuld van den ‘Sleeppoot’.

Key was de voornaamste getuige.

De rechtbank weet zulk een getuige te eeren en Key lag dan ook naast de broek deftig aan een loodje bij den rechter.

De ‘Sleeppoot’ ging lang in den bak.

En hiermede is de levensgeschiedenis van Key ten einde en begon de lijdensgeschiedenis.

Nadat hij de glorie gesmaakt had de menschheid te bevrijden van een gevaarlijk individu, werd hij op een aschkar geladen en vervoerd naar de plaats, waar tenslotte alle voetbalschoenen terecht komen, zoolang er geen museum van voetbalcuriositeiten opgericht wordt.

Met veel dankbaarheid hebben de menschen Key nooit verwend en tot op zijn laatste uur is hij in liefde blijven gedenken aan hen, die hem lief gehad hebben.

De wetenschap, dat hij eenmaal de schrik van Holland's velden was, maakte hem geduldig in zijn lijden op het vergeten plaatsje van de vuilnisbelt.

Vergeten!

En toch... was hij het, die het trotsche Albion deed buigen voor Holland's frissche driekleur.

Drie hoera's voor Key.

En...

Pil!

 

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken