Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bob zonder zorg (ca. 1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bob zonder zorg
Afbeelding van Bob zonder zorgToon afbeelding van titelpagina van Bob zonder zorg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (31.21 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Reinderhoff



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bob zonder zorg

(ca. 1937)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 136]
[p. 136]

Besluit

Op het kerkhof onder Crooswijk, bij Rotterdam, ligt een mooie, witte zerk met een eenvoudig, zwart gelakt hek er omheen. Op die zerk staat te lezen:

 
Hier rust
 
Cornelia Versteeg-Brands.

Een bed van bloemen prijkt er naast, bomen overschaduwen de zerken, de wind suist door de takken en zingt een dodenlied. Er liggen geen kransen op de zerk... en niemand heeft er nog een bloem gebracht. De zon gaat op en weer onder en iederen dag vervagen de mooie letters op den steen, en niemand verwijdert het zand uit de voegen of hangt een versen krans aan het hek...

Zo gaan de jaren en niemand weet meer van het moedertje, dat zichzelve opofferde om haar kind te redden...

Tien jaren zijn voorbij.

Niemand had tot nog toe iets meer gehoord van Robert Versteeg, den bekenden Bob-zonder-zorg. Men wist niet in welk deel der wereld hij vertoefde, een enkele meende zijn naam wel eens gelezen te hebben in de

[pagina 137]
[p. 137]

courant onder de rubriek: Koloniën, maar kon zich niet precies herinneren, wat het eigenlijk geweest was. Och, er waren zoveel ‘Versteeg-en’ en wie maakte uit of dàt Bob nu geweest was?

Niemand dacht meer aan hem, tien jaren wissen zoveel uit, er gebeuren immers zulk een massa àndere belangrijke dingen?

Maar toch zou er nog bericht van hem komen!

Op zekeren helderen voorjaarsmorgen vroeg een officier van het Nederl. Indische leger aan den portier van zijn hotel om het adresboek. Nadat deze het hem gegeven had, begon hij daarin ijverig te zoeken naar het adres van de firma P. van Bergen & Co. Daarna gaf hij het boek terug en begaf zich op weg. De uniform sloot hem strak om de gespierde leden, zijn gelaat was bruinachtig, en een zware knevel gaf een stréng-militaire uitdrukking aan zijn voorkomen. Aan zijn zijde kletterde de officierssabel en op zijn kraag prijkte de luitenants-ster. Zijn borst was versierd met twee medailles, het Atjehkruis en de Militaire Willems-Orde voor Moed, Beleid en Trouw. Op en top een kranige figuur, voor wien zelfs ouden van dagen, ziende de medailles, eerbiedig salueerden. De luitenant had het kantoor der firma Van Bergen gevonden, beklom de brede

[pagina 138]
[p. 138]

trappen en meldde zich aan. Na enige ogenblikken werd hij in het privé-kantoor der patroons met enige verwondering ontvangen. Men is niet gewend op kantoren vreemde officieren op bezoek te krijgen.

‘Waarmee kunnen wij u van dienst zijn?’ was de vraag van den oudsten patroon, een deftig heer met langen, grijzenden baard, die zijn gouden lorgnet afnam en den bezoeker een stoel aanbood.

‘Mijnheer van Bergen,’ begon de luitenant, ‘ik kom uit naam van mijn vriend Robert Versteeg...’

‘Robert Versteeg... ken ik niet,’ zei de heer Van Bergen.

‘Mogelijk... misschien heeft u hem nooit gezien, maar wellicht herinnert u zich den naam...’

‘Zo ver ik weet, niet...’

‘Ongeveer tien jaar geleden,’ vervolgde de officier, ‘werd er door u vermist een postwissel, groot twaalf gulden...’

‘Juist! Ik ben er!’ riep de heer Van Bergen uit, ‘en die was door 'n zekeren Versteeg gevonden en ingewisseld.’

De luitenant knikte.

‘Namens dien Robert Versteeg, mijnheer, kom ik u in de eerste plaats vergeving vragen voor den gepleegden diefstal... en in de tweede plaats moet ik u namens hem

[pagina 139]
[p. 139]

het geld teruggeven met de rente van tien jaren.’ Met deze woorden haalde de luitenant een stapeltje guldens uit zijn zak en telde dat op tafel uit, tot grote verbazing van den heer Van Bergen.

‘Is het zo in orde, mijnheer?’ vroeg de luitenant.

Zonder daarop antwoord te geven, vroeg de patroon vol belangstelling:

‘Vertelt u mij eens, mijnheer, hoe is het met dien jongen gegaan?’

‘Beter dan hij verdiende,’ was het antwoord, ‘maar vóór ik verder ga, zeg mij eerst: wilt u hem zijn daad vergeven? Hij is er nu weer helemaal bovenop en heeft vreselijk berouw over zijn zorgeloos leven.’

Toen knikte de oude heer glimlachend.

‘Ik vergeef het hem van harte,’ zei hij op vriendelijken toon. ‘Nietwaar, wie uwer zonder zonde is...’

‘Ik dànk u, ik dànk u, mijnheer Van Bergen. Want nu is zijn ziel van een zwaren druk bevrijd, nu kan hij weer met open en eerlijke ogen vrijmoedig u aanzien... hier ligt het geld... u heeft hem vergeven.... dank, dànk, mijnheer Van Bergen...’

‘Kom, kom,’ zei de oude heer bewogen, ‘het is niets... u windt zich op... of u het zèlf waart!’

‘Dat ìs ook zo!’ riep de luitenant uit, van

[pagina 140]
[p. 140]

zijn stoel opstaande, ‘ìk was die jongen, ìk ben Robert Versteeg!’

‘Dan verheugt het mij dúbbel,’ zei de heer Van Bergen geroerd, ‘dat ik u persoonlijk mijn vergiffenis geschonken heb, en dat ik u thans mag begroeten als een kranig officier, wiens borst prijkt met het eremetaal!’

‘Dank voor uw goedheid, mijnheer,’ sprak luitenant Versteeg, ‘ik verdien die niet. Na den dood van mijn lieve moeder ben ik pas voor goed tot inkeer gekomen, tóen heb ik pas geleerd wat het leven wàs! Met de mailboot als scheepsjongen naar Java gevlucht, durfde ik de eerste jaren niet terugkeren. De kapitein, een oom van mij, wilde mij weer mee naar Holland nemen, maar ik vluchtte des nachts. Wat ik daarna geleden heb, is moeilijk te beschrijven. Als jongen van vijftien à zestien jaar zwierf ik weken door de stad, den kost ophalend met het doen van verschillende karweitjes. Toen heeft een Chinees mij in zijn dienst genomen voor magazijnwerk. Maar de Chinees raakte failliet en ik stond weer op straat. Twee maanden lang leed ik gebrek, en ten einde raad nam ik dienst bij het Indische leger. Dàt heeft mij er bovenop geholpen. Ik deed mijn best, zette steeds mijn beste beentje vóór en trachtte goede promotie te maken. Ik werd spoedig bevorderd tot onderofficier, maakte heel wat

[pagina 141]
[p. 141]

gevechten en bestormingen mee en bij de laatste expeditie mocht ik de Willemsorde verdienen en tevens daarbij den officiersrang, waarvoor ik trouwens al vier jaren gestudeerd had... Ja, mijnheer Van Bergen, ik verbaas mij er dikwijls over, dat alles nog zo goed terecht gekomen is... Leefde nu mijn moeder nog maar ...’

Nog enige ogenblikken bleef luitenant Versteeg met den heer Van Bergen in gesprek, en toen hij heenging, na nogmaals den ouden heer krachtig de hand geschud te hebben, zei deze, den officier nog even nakijkend:

‘Wat een kraan van een kerel!’

Op het kerkhof onder Crooswijk, bij Rotterdam lag de mooie, witte zerk met het zwart gelakte hek er omheen.

Bloemen slingerden zich om de stijlen, bloemen dekten de hoeken...

Er lag een grote krans van reinblanke leliën, brede, zijden linten hingen er aan.

‘Lieve moeder... nu is alles weer goed... rust in vrede!’

Dat was het eenvoudige, roerend opschrift.

De mooie letters op den steen werden nu netjes onderhouden, en steeds prijkte het graf met verse bloemen...

En menigmaal zagen de kerkhofbezoekers bij het met bloemen omgroeide grafhekje een jong luitenant in knielende houding...

[pagina 142]
[p. 142]

Een jaar later vertrok hij weer naar 't verre Oosten, om opnieuw zijn plaats in de gelederen in te nemen. Hij keerde niet meer terug... maar op 't graf van mama hing lang nog de verdorde krans met de glimlachende, geruststellende vertroosting: alles is weer goed, lieve moeder, rust in vrede.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken