Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg
Afbeelding van Hoe Jaap Bekkers een fiets kreegToon afbeelding van titelpagina van Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.08 MB)

Scans (17.35 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Rinke



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(1917)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]


illustratie

Vijfde Hoofdstuk.
Jaap in de vacantie-kolonie.

Het gebouw, waar Jaap en de overige kinderen hun vacantie zouden doorbrengen, was ruim en frisch gebouwd.

Bij het binnentreden komen we in de vestibule, en het eerste wat wij opmerken is het opschrift ‘Welkom.’

Aan den rechterkant is een gang waarop een slaapzaal voor de kinderen en een tijdelijke ziekenzaal uitkomen, terwijl aan de linkerhand de kamers der directrice, de keuken en de eetzaal zich bevinden.

Dan in 't midden van de gang de trap opgaande, zien wij nog verschillende slaapzalen voor jongens en meisjes, een badkamer en een speelkamer, waar

[pagina 62]
[p. 62]

bij ongunstig weer de kinderen zich kunnen vermaken. In deze kamer bevinden zich een bibliotheek en een groote kast met speelgoed.

In de slaapzalen hangen aardige spreuken als: ‘Een gerust geweten, een goed rustbed.’ ‘Levenslust is levenskracht’ en meer dergelijke.

Nadat de kinderen bij hun aankomst behoorlijk van 't stof der reis waren gereinigd, werd er gecommandeerd: ‘Naar de eetzaal.’ Netjes in de rij ging men hierheen. Zooals te begrijpen is, smaakte het eten den kinderen uitstekend na deze lange reis.

Nadat de maaltijd afgeloopen was moesten de kinderen gaan rusten, daarna werd het dorp eens doorgewandeld, terwijl na terugkomst de pap werd opgediend.

Toen de kinderen eenige dagen in de kolonie hadden vertoefd, gebeurde er iets bijzonders. Voordat ze namelijk 's morgens naar 't strand zouden gaan, werd bekend gemaakt, dat er na terugkomst van het strand een deftige heer en dame zouden komen, om de kolonie te bezichtigen en de kinderen te bezoeken.

Nadat de koek en de melk waren genuttigd vertrok de schare om half tien als gewoonlijk naar 't strand, hier vermaakte de jeugd zich uitstekend. Sommigen maakten diepe kuilen en lieten het zee-

[pagina 63]
[p. 63]

water door een gemaakt gootje binnen stroomen, anderen bouwden forten, om als de vloed opkwam, het water zooveel mogelijk te keeren, totdat het eindelijk de overhand kreeg en van 't fort niets meer was te zien. Jaap als geboren knutselaar, was er op uit, iets toonbaars van zand te vormen, maar hij had er nog weinig oefening in, en de auto die hij fatsoeneerde, had nog wel wat gelijkenis met een drommedaris.

De tijd om naar de kolonie terug te keeren, was als gewoonlijk maar al te spoedig aangebroken, maar nu waren allen brandend nieuwsgierig naar het deftige bezoek dat komen zou, en waar onder elkaar al heel wat over te doen was geweest.

Bij de terugkomst van 't groepje waren de bezoekers reeds gearriveerd.

Dezen hadden veel pleizier in de kinderen, stelden overal belang in en maakten met sommigen een praatje.

Jaap, die zeker vond dat het te lang duurde voordat er aandacht aan hem werd geschonken, ging naar den mijnheer toe en zei, terwijl hij hem zijn hand toestak: ‘Dag mijnheer, ik ben Jaap Bekkers.’

‘Zoo,’ zei de heer glimlachend, ‘ben jij Jaap Bekkers, en waar kom je vandaan?’

‘Van 't strand, Mijnheer,’ zei Jaap.

[pagina 64]
[p. 64]

‘Neen Jaap,’ zei de heer, ‘dat bedoel ik niet, ik bedoel waar wonen je ouders.’

‘In Havendam Mijnheer,’ antwoordde Jaap, ‘en Rienus en Toby ook.’

‘Rienus en Toby’ vroeg mijnheer, ‘wie zijn dat?’

Jaap keek den heer eerst zeer verwonderd aan of hij zeggen wilde: ‘Weet u dàt niet eens?’ maar toch zei hij: ‘Nou Rienus is mijn vriendje en Toby mijn hondje.’

De dame die naderbij was gekomen en Jaap wel grappig scheen te vinden, zei: ‘Wel Jaap, had je Rienus en Toby dan niet graag mee willen brengen?’

‘Ja Mevrouw en of,’ zei Jaap, ‘maar Rienus is al heel sterk en Moeder zei: ‘De kolonie is geen vacantie-kolonie voor honden maar voor kinderen, dus Toby mocht niet mee.’

‘Nu Jaap,’ zei de dame, ‘dat gaat ook niet, verbeeld je dat elk kind zijn hond of een ander huisdier meenam, dan was het hier gauw een veestal in-plaats van een herstellingsoord voor kinderen.’

Dit gesprek had in de gang plaats gehad, terwijl men nu naar de eetzaal ging en de bezoekers de kolonie werden rondgeleid.

Toen zij alles hadden bezichtigd en de kolonie hadden verlaten, werden de kinderen naar boven

[pagina 65]
[p. 65]

gebracht om te gaan rusten, terwijl ze om kwart voor drie weer naar 't strand gingen.

Hier hadden de kinderen, behalve de geleidsters, nog vele goede vrienden, want iedereen mocht dat

illustratie

kindergekrioel graag. Zoo was er op 't strand ook een oude man, een heel bekende figuur bij alle strandbezoekers. Hij was gekleed in rood baaien broek met opgestroopte pijpen, had bloote beenen en op zijn hoofd een door de zon verkleurde panamahoed.

Hij was een heele autoriteit op het strand en

[pagina 66]
[p. 66]

was in dienst bij een der badhotels als badman en stoelenverhuurder, maar maakte toch ook wel eens een praatje bij de koloniekinderen.

Toen de kinderen vrijheid kregen om te gaan spelen gingen Jaap en eenige andere jongens naar den badman toe om hem goeden morgen te wenschen.

Dat hadden ze al meer gedaan en hij kende de jongens dan ook al. Ze hadden gehoord, dat de oude zeeman aardige verhalen wist en wilden daar wel eens de proef mee nemen.

‘Hè badman weet je nog niet een verhaal?’ klonk het in koor.

‘Ja, jongens, ik heb al heel wat meegemaakt in m'n jonge jaren op de visscherij, en later ook op de groote vaart. Dat zou je niet kunnen gelooven.’

‘Toe badman,’ klonk het weer, ‘vertel ons daar eens wat van.’

‘Nu,’ zei de badman, ‘goed, ik zal jelui iets vertellen.’

‘Eens op een keer waren we bijna met de heele schuit door de zeeroovers te pakken genomen, maar, ze kunnen mij niet zoo gauw verschalken.

Je mot weten 't was daar zoowat in de contrijen van Gibraltar, nou had je in die dagen daar nog zee-roovers in de buurt, dus oppassen was de boodschap.

We lagen daar voor anker te wachten op gun-

[pagina 67]
[p. 67]

stigen wind, maar 't was en bleef er zoo stil als een muis.

Die blauwe rakkers hadden ons wel in de gaten, maar overdag dorsten ze niet te kommen. Nou gaat daar de ééne strooming zee in, en de teugenstroom komt na binnen, wat doen die kornuiten nou, ze laten

illustratie

hun sloep eerst naar buiten drijven, om dan met donker uit zee vandaan terug te boegseeren.

Ik had ze al lang in de peiling en zei: ‘Kappie, dat is geen zuiver spul.’

‘'k Geleuft ook jong,’ zeit de ouwe, ‘maar wat nou?’

'k Zeg... ‘Kappie, laat heet water maken zooveel as je ken,’ en dat gebeurde. Toen de sloebers

[pagina 68]
[p. 68]

's nachts an boord wouwen komen hebben we ze niet droog laten worren, en an boord kwam er niet één.’

‘Nou jongens,’ zei de badman, ‘nu vertel ik niet meer, want er komen gasten die ik straks moet helpen. Op een anderen keer vertel ik wel meer, maar

illustratie

jelui zult morgen wel geen zin hebben om zoo stil te zitten, want we krijgen beslist ander weer.’

Zooals de badman voorspeld had gebeurde, het werd kouder.

Toen de kinderen den volgenden dag aan 't strand kwamen en ze den badman evenals altijd met

[pagina 69]
[p. 69]

zijn bloote voeten en bloote beenen in het zeewater zagen stappen, vroegen zij: ‘Badman ben je niet bang dat je kou vat?’

‘Wat kou vatten, jong, je moet de koud met de koud verdraiven, al het broeien is juist verkeerdigheid. As je goed in 't baai zit kan je tegen 't koudste weer.

En as ik me nu nog effetief een keertje 's onwel voel, neem ik maar een flinke kwak Haarlemmerolie en is 't raddekaal genezen! 'k Ben nou tweeenzeventig jongens en as 't mot ga 'k nog met de reddingsboot uit.’

Jaap kijkt den badman, door de jongens met den bijnaam van ‘de blauwe’ betiteld omdat hij zoo'n rood-blauwe kleur heeft, eens goed aan en zegt dan tot den jongen die naast hem staat: ‘Nu weet ik hoe het komt dat hij zoo'n blauwe kleur heeft.’

‘Nou,’ vraagt de jongen, ‘hoe dan?’

‘Domoor,’ zegt Jaap, ‘begrijp je dat niet, dat komt natuurlijk van de Haarlemmerolie.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken