Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het jongenskamp (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het jongenskamp
Afbeelding van Het jongenskampToon afbeelding van titelpagina van Het jongenskamp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.21 MB)

Scans (26.85 MB)

ebook (4.67 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Walter Heichen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het jongenskamp

(1915)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]


illustratie

Tiende Hoofdstuk.
Kijkjes in de natuur, waarbij Bodo Kästner als leermeester fungeert en Alex Stokvisch des avonds les in sterrekunde geeft.

Op een warmen, zonnigen morgen was Paul Deinhart met Werner Heinemann en den negerjongen het bosch ingegaan, om aan den oever van de beek een watermolen te bouwen. Steeds verder liepen zij stroomaf, ten einde een geschikte plek daarvoor te vinden. Maar toen bleek, dat zij daarvoor niet voldoende hout hadden. Paul drong wat dieper in het woud om meer takken te verzamelen, en was daarmede druk bezig, toen hij opeens met een verschrikten gil overeind sprong.

Vóór hem - op een gladden steen - lag een adder.

[pagina 109]
[p. 109]

Bij het bukken had Paul even zijn hand op den steen gelegd, en het dier, in zijn rust gestoord, had zich plotseling opgeheven en onverwacht in de hand gebeten.

Bob, de negerjongen, had het ongeluk gezien en sloeg onmiddellijk de slang met zijn stok dood.

‘Help! Ik ben gebeten! Help!’ schreeuwde Paul in radeloozen angst, en snelde naar de plaats, waar Werner in het gras zat.

‘Wat is er gebeurd, Paul?’ vroeg deze verschrikt.

‘O, ik ben door een slang gebeten!’ jammerde Paul, ‘ik zal er bepaald van doodgaan!’

‘Kom, het zal geen giftslang geweest zijn,’ troostte Werner, er zijn immers zooveel onschadelijke adders. Laat eens zien! Wacht, ge moet de wond uitzuigen. Maar eerst zal ik den pols afbinden!’

Werner haalde zijn zakdoek te voorschijn en bond dien stevig om Paul's pols. Paul zoog daarop de wond uit en was daarmede nog druk bezig, toen zijn broer Hans naderbij kwam.

‘Wat hoor ik: Ben je gebeten, Paul?’ vroeg hij.

Paul knikte.

‘Laat mij het dier eens zien!’ sprak Hans.

Bob kwam er mee aandragen.

‘Bob maak leelijk beest heelemaal dood-kapot!’ zei de negerjongen vol trots.

[pagina 110]
[p. 110]

‘O, dat is geen giftslang, stel je maar gerust!’ riep Hans, ‘het is een gewone tuin-adder, die volstrekt geen kwaad doet!’

Met deze woorden streelde hij zijn broertje over de wang en wilde naar zijn makkers terugkeeren, toen er opeens een troepje kleinere jongens onder vervaarlijk geschreeuw kwam aandraven. Zij zwaaiden met stokken en schenen iets te vervolgen, dat zich snel over den grond voortbewoog.

‘Slaat 'm dood! Slaat 'm dood!’ riepen ze.

‘Hei, hei! Wat hebben jullie daar?’ riep Hans.

‘Een egel! Wij hebben hem in een kuil gevonden!’

Het dier lag nu onbeweeglijk. Het had zich snel opgerold en richtte zijn stekels als een verdedigingsmiddel naar alle kanten.

‘Een egel?’ riep Hans. ‘Wil je wel eens gauw dat arme dier met rust laten! Een egel doodslaan! Foei, schaam je wat!’

‘Wel, waarom niet?’ vroeg er een. ‘Zoo'n leelijk stekelvarken dient nergens voor!’

‘Zoo domkop!’ voegde Hans hem toe, ‘heb je dan nooit geleerd, dat de egel juist een heel nuttig dier is, dat veel schadelijke insecten en vooral muizen doodt? Het is heel verkeerd, om

[pagina 111]
[p. 111]

dat beest dood te slaan en dan nog wel uit tijdverdrijf! Allo, voort met jullie! en laat het arme dier asjeblieft maar gaan!’

Bodo Kästner, die juist eenige zeldzame planten voor zijn verzameling had ontdekt, had de laatste woorden opgevangen en begreep daaruit, wat er gebeurd was.

‘'t Is toch raar!’ sprak hij, ‘dat de menschen tegen verschillende dieren zoo'n vooroordeel hebben. Meestal door een of ander bijgeloovig verzinsel, maar ook wel, omdat sommige dieren zoo'n leelijk voorkomen hebben. Daar heb je nou bijvoorbeeld dezen egel. Veel menschen denken. dat het een stekelvarken is en maken het dier dood. Vinden zij in den kelder een padde, dadelijk slaan ze er op in. En dat is toch verkeerd. Want een padde maakt juist jacht op een heeleboel schadelijke dieren: slakken, insecten en wormen. Met de vleermuis gaat het al geen haar beter. De boeren vangen deze dieren, en spijkeren ze met uitgespannen vlerken op de deur van hunne schuren als een toovermiddel tegen de veepest.’

‘Ja, maar vleermuizen vliegen 's avonds in je haar!’ riep een der jongens, ‘en ze zuigen je 't bloed uit je lijf!’

‘Ach onzin, dat is allemaal bijgeloof!’ zei Bodo, ‘ze zijn juist heelemaal ongevaarlijk. Maar

[pagina 112]
[p. 112]

kijkt eens in dien boom, daar zit zoowaar een roodborstje!’

De jongens bekeken het aardige, mooi gekleurde diertje met belangstelling en Bodo noodigde hen uit, eens met hem mee te gaan, om verschillende vogels en planten te leeren kennen. Hij wist precies, waar ze te vinden waren en daardoor aangelokt, namen de knapen zijn voorstel aan.

Bodo Kästner toonde nu, welk een natuurkenner hij was. Niet alleen wees hij hun de verschillende vogelsoorten aan, maar telkens hield hij stil en vestigde hun aandacht op planten, waarvan de jongens zelfs het bestaan niet vermoedden. Neen, nooit hadden zij geweten, dat de natuur zóóveel schoons te genieten gaf.

‘Ja,’ zei Bodo lachend, ‘oorlogsspel en gymnastiek zijn ook wel prettig, maar ik houd toch meer van Moeder Natuur!’

Er waren maar weinig boomen en planten, waarvan hij den naam niet kende en zoo was het niet te verwonderen, dat de jongens op dezen onderzoekings tocht meer leerden dan op de natuurkennis-lessen van hunnen leeraar.

 

Na afloop van het avondeten - het was heerlijk buiten, na den brandend-heeten dag -

[pagina 113]
[p. 113]

waren de jongens nog een uurtje naar de weide gegaan. Temidden van een kring vrienden zat Alex Stokvisch allerlei geleerdheid over uitvindingen en ontdekkingen te verkondigen, toen opeens een der knapen uitriep:

‘Kijk de maan vanavond toch eens helder schijnen! Hij ziet er uit, alsof hij! tegen ons lacht, en heeft net een gezicht als een boerenpummel.’

‘Maar dat is geen gezicht!’ zei Alex Stokvisch. ‘Dat zijn bergketens. De maan bestaat geheel uit droge waterbekkens en uitgewerkte kraters. Alles is er dor en kaal en o zoo koud, want de atmospheer, die juist onze aarde beschut tegen de ijzige kilte van het heelal, mist de maan. Er heerscht daar gewoonlijk een koude van 80 graden. In 29 dagen draait de maan éénmaal om de aarde, en daarbij keert zij ons steeds dezelfde zijde toe. Daarom weten wij ook niet, hoe de andere helft er uit ziet.’

‘Wat is dat daar voor een ster, die veel grooter dan de anderen is en ook veel helderder schijnt?’

‘Dat is de grootste planeet van ons zonnestelsel, Jupiter,’ antwoordde Alex Stokvisch, ‘hij is ongeveer twaalf maal zoo groot als onze aarde en heeft ook twaalf jaren noodig, om zijn baan om de zon af te leggen. Zijn afstand tot de zon

[pagina 114]
[p. 114]

bedraagt ongeveer 800 millioen Kilometer en in 10 uren draait hij éénmaal om zijn as.

‘Daarboven staat de Groote Beer, die ken ik ook,’ riep een der toehoorders.

‘Jawel,’ sprak Alex, ‘en daar nog boven zie je de Poolster. Daaraan kan men steeds zien, waar het Noorden is.’

‘Als de sterren tenminste te zien zijn,’ merkte een ander heel nuchter op.

‘Natuurlijk,’ zei Alex.

Maar nu verhief Herbert zijn stem.

‘Naar binnen, jongens! Het wordt hoog tijd om te gaan slapen!’

Niemand dacht er aan, dit bevel niet op te volgen en Herbert hoefde zijn kommando niet te herhalen. Alleen voor de verder afgedwaalde jongens liet hij zijn fluitsein hooren.

Een oogenblik later keek de maan lachend naar het Jongenskamp omlaag en de sterretjes pinkten guitig door de vensters de jonge natuurvrienden toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken