Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het jongenskamp (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het jongenskamp
Afbeelding van Het jongenskampToon afbeelding van titelpagina van Het jongenskamp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.21 MB)

Scans (26.85 MB)

ebook (4.67 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Walter Heichen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het jongenskamp

(1915)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 186]
[p. 186]


illustratie

Negentiende Hoofdstuk.
Wie had dat gedacht?

Tegen middernacht - de lucht was dicht-bewolkt en men kon nauwelijks elkander onderscheiden - gingen zes jongens op weg. Het waren Herbert en Joachim, Oscar en Erich Bellmann, Boszler en Hans Deinhart. Zij namen ieder een klos versperringsdraad mede en liepen geruischloos, voetje voor voetje, in de richting van de plek, waar zij vermoedden, dat de twee vagebonden zouden overnachten.

Nauwelijks hadden zij enkele schreden in het bosch gedaan, of zij hoorden een luid gesnork, dat ongetwijfeld door de slapende kerels werd veroorzaakt. Oscar Polterich legde zich voorover in het gras en kroop op handen en voeten naar

[pagina 187]
[p. 187]

de slapende mannen. Toen hij bij de anderen terugkwam, fluisterde hij:

‘Dat ziet er best uit, hoor! Ze slapen als marmotten en hebben zich ieder in een wollen deken gewikkeld. Het zijn toch bepaald kwaadwillige kerels, want zóó dicht bij een stad slaapt een landlooper niet onder den blooten hemel!’

‘Aan het werk maar!’ vermaande Hans Deinhart.

Ieder onnoodig geruisch vermijdend, begonnen de knapen aan de uitvoering van hun plan. De open plek, waar de vagebonden sliepen, was door kaalstammige boompjes omringd. De jongens spanden nu het staaldraad stevig van boom tot boom. Den eersten draad een voet van den grond, den tweeden op gelijken afstand daarboven, zoodat de zesde ongeveer ter borsthoogte van een man reikte. Op deze manier werden de kerels in een primitieve, maar stevige gevangenis opgesloten en dat zij er niet uit zouden kunnen ontsnappen, daar zorgden de jongens wel voor.

‘Ziezoo,’ fluisterde Herbert, ‘komt nu zachtjes mee!’ Op ongeveer twintig schreden afstand liet hij hen halthouden en sprak: ‘Hier zullen wij bivakkeeren. Erich Bellmann, loop eens vlug naar beneden en haal zes turnstokken. Om beurten gaan wij bij de slapende gevangenen op post

[pagina 188]
[p. 188]

liggen en zoodra zij ontwaken, moeten de anderen gewekt worden. Ieder houdt een uur wacht. En tegen den morgen gaat een van ons naar de stad om de politie te waarschuwen.’

Zoo deden zij en gedurende den heelen nacht waakten zij ieder een uur nabij de geïmproviseerde gevangenis.

 

De dag begon aan te breken en dikke regendroppels daalden neer. Het duurde niet lang of de regen werd sterker en sterker en spoedig goot het.

‘Op! Wordt wakker!’ riep Herbert, die juist op post stond, den anderen toe. ‘Het regent verschrikkelijk en de kerels zullen dadelijk wakker worden. Vlug, of wij zijn te laat!’

In het volgende oogenblik stonden zij bij de versperring. De landloopers waren door het plotselinge koude bad dadelijk ontwaakt.

‘Brrrr!’ riep de dikke, ‘dat is een frissche morgen! Laten we naar beneden gaan om ergens te schuilen. Met zulk weer houdt de grap op een grap te zijn.’

Hij sprong op en schudde zich eens uit, maar na de eerste stappen bleef hij weer staan en keek om zich heen.

[pagina 189]
[p. 189]

‘Wat hagel nog toe!’ riep hij. ‘Wat is dat nou?’

‘We zijn gevangen!’ zei de ander, maar inplaats, zooals de jongens verwacht hadden, in een woedende scheldpartij uit te barsten, begon hij hartelijk te lachen en riep maar aldoor: ‘Bravo, bravo!’

‘Inderdaad!’ zei de dikke vagebond, ‘dat is heelemaal geen slecht idee! Maar wacht, jullie slungels!’ schreeuwde hij, toen hij de jongens plotseling ontdekte, ‘wij komen er wel uit!’

‘Goeien morgen!’ riep Joachim von Werthern, ‘je moet niet denken, dat je met lafaards te doen hebt! Straks gaat er een van ons per fiets naar de stad om de politie te halen! En dan is het uit met jullie heerschappij!’

‘Jawel!’ riep de lange, ‘denk je dat wij daarop wachten?’ En tegelijkertijd greep hij een der draden, om die los te maken. Maar owee, wat bekwam hem dat slecht! Dadelijk sprongen de jongens op hem toe en sloegen hem zoo geducht op de kneukels met hunne turnstokken, dat de kerel het van pijn uitschreeuwde.

‘Dat ziet er mooi uit!’ jammerde hij, ‘wie had er nou zooiets kunnen denken? Maar wij geven de zaak zoo dadelijk maar niet op! Zeg, geef je mes eens!’

[pagina 190]
[p. 190]

‘Ja, als ik er maar een bij mij had!’ antwoordde de dikke, ‘ik heb alleen het tafelmes in mijn ransel en daarmee kan je op z'n best een worst snijden, laat staan zoo'n verwenscht ijzerdraad!’

Nu pakte ook de dikke een der lijnen en rukte daaraan met inspanning van alle krachten, maar hij moest haar oogenblikkelijk loslaten, want de jongens tracteerden ook zijn handen op welgemikte stokslagen. Aan welken kant de kerels het ook probeerden, overal werden zij teruggedreven. En dat werd er niet beter op, toen ook de andere kampbewoners voor den dag kwamen. Nauwelijks zagen deze jongens, wat hunne kameraden des nachts hadden gedaan, of zij voerden onder luid gelach en gejoel een kannibalen-dans om de versperring uit. Zij trokken een langen neus tegen de gevangenen, kittelden hen met lange takken en plaagden hen op allerlei manieren.

Toen gebeurde er plotseling iets, wat niemand der jongens verwacht had.

De dikke man nam zijn gescheurden hoed af, zwaaide die lustig omhoog en riep:

‘Hoera, jongens! Jullie hebt je kranig gehouden!’ Met deze woorden wierp hij den hoed op den grond, rukte zich den langen baard af,

[pagina 191]
[p. 191]

slingerde zijn verwarden pruik in het gras en... ontmaskerde zich als de heer Polterich senior! Daarna stak hij de armen door de versperring en trok Oscar eensklaps bij de haren.

‘Jou slungel!’ riep hij. ‘Ik laat mij ophangen als deze boevenstreek niet door jou is uitgehaald! Maar nogmaals: ‘Bravo, bravo!’

‘Bravo!’ riep nu ook de lange, die eveneens pruik en baard afwierp. In hem herkenden de jongens nu hunnen vriend, den ouden heer Heinemann. Dat was me een verrassing!

De jongens stonden verbluft en wisten niet, wat ze zouden zeggen.

‘Laat er ons eerst uit, jongens!’ riep de heer Polterich. Stevige handen maakten de staaldraden in een oogenblik los en daarop schudden de heeren den jongens krachtig de handen.

‘Wij wilden door eigen ervaring onszelven eens overtuigen,’ sprak de heer Heinemann, ‘of jullie je zelf hier buiten wel zoudt kunnen helpen, als de nood aan den man kwam. Maar wij hebben nu gezien, dat jullie het hart op de rechte plaats hebt, en dat doet ons veel genoegen! Jullui bent geen lafaards, maar werkelijk wakkere en flinke jongens!’

‘Jawel, jullie hebt braaf gehandeld. Sakkrement, als ik nog denk aan dat pak slaag van

[pagina 192]
[p. 192]

gisteren! Dekselsche jongens, jullie hebt mij al te goed geraakt!’

‘O, dus daarom zag dat dineetje er gisteren zoo verdacht royaal uit!’ riep Oscar.

‘Ja juist!’ lachte de heer Heinemann, ‘maar de vermomming was toch prachtig, nietwaar?’

 

De jongens waren blij, dat de verschijning der landloopers op zulk een vroolijke manier verklaard werd en niet in het minst was thans moedertje Stobbe gerustgesteld.

De politie agent, die inmiddels aangekomen was, moest niet weinig lachen, toen hij de toedracht der zaak vernam. Hij mocht het restant van den rooden wijn op de gezondheid der heeren uitdrinken en kreeg nog een paar lekkere sigaren mee.

De beide heeren lieten nu hunne gewone kleederen halen en keerden daarop welgemoed weer huiswaarts.

En in het Jongenskamp begon het oude, vroolijke leventje weer van voren aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken