Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruimeltje (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruimeltje
Afbeelding van KruimeltjeToon afbeelding van titelpagina van Kruimeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Illustrator

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruimeltje

(1923)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Negende hoofdstuk.
Wilkes maakt een begin met Kruimeltjes opvoeding.

Kruimeltjes nieuwe vriend Wilkes had zich dien dag al meermalen verwonderd, waar de jongen toch bleef. Want de man was van meening, dat Kruimeltje toch allicht zou thuiskomen om wat te eten. Hemel, moest het kind dan den heelen dag zonder eten rondloopen? Waarom kwam hij niet een boterham halen?

Maar Wilkes wist niet genoeg van Kruimeltjes leven en gewoonten, wist niet, dat de jongen niet anders gewend was, dat hij zelden van Vrouw Koster op geregelde tijden een maaltijd had gekregen en steeds maar zijn maag vulde met dingen, die hij hier en daar langs de straat oppikte of van die en gene kreeg. Maar Kruimeltjes leven was in het geheel niet te vergelijken met dat van andere kinderen, in wier leven netheid en orde regel zijn... en dat wist Wilkes niet of dacht er niet aan.

Het was dan ook al elf uur in den avond, toen de jongen met Moor het winkeltje binnenstoof, juist toen Wilkes ging sluiten.

[pagina 62]
[p. 62]

‘Jongen,’ riep Wilkes verbaasd uit, ‘waar kom jij zoo laat vandaan?’

‘Laat?... Is het laat?’

‘Wel, 't is over elven.’

‘Da's niet laat... ik ben naar de Koninginne-Bioscoop geweest... fijn hoor enne d'r was een Indiaan, die achterna gezete werd door 'n heele bende manne op paarde... nou en die konne me effetjes renne... maar ze krege 'm niet te pakke... hij sprong achter 'n hoop steene en hij had 'n boog en pijle en pàts... pàts... schoot-ie op ze... gossie... hoe die kerels van d'r paarde viele...’

‘Heb je geen honger, Kruimeltje? En waarom ben je den heelen dag weggebleven?’

‘O ik weet niet... d'r is zooveel te zien...’

‘Maar jongen, wat doe je dan toch zoo'n heelen dag op straat?’

En toen ging Kruimeltje aan 't vertellen. Zittend op een kist in 't winkeltje, z'n blauwe oogen schitterend, z'n gezicht groezelig, z'n handen ontoonbaar, z'n pet dwars op de verwarde haren, verhaalde hij zijn lotgevallen van dien dag met al het bruisende en enthousiasme van den ervaren gamin.

Wat je doe zoo'n heele dag? Van alles... je kwam tijd te kort. D'r gebeurde overal wat en daar mos je natuurlijk bij zijn. Eerst vertelde hij van den knecht, dien hij geholpen had, den wagen over de brug te duwen, toen van den agent, die hem Moor afgenomen had en hoe hij den hond weer had teruggekregen.

Wilkes moest er hartelijk om lachen, maar dat ruiten ingooien vond hij toch wel een beetje erg.

‘Heelemaal niet erg,’ vond Kruimeltje, ‘moeten ze maar van Moor afblijve... Nou enne toen benne we 'm gesmeerd... 'n heel end uit de buurt, hoor... en toen kwamme we op de groentemart... en daar hebbe we appele gegete... maar Moor lustte ze niet... enne d'r ware mande vol kestanjers...

[pagina 63]
[p. 63]

we hebbe d'r een handjevol van meegenome om ze te late piepe op 't kacheltje van Ouwe Toon, die met z'n wagen op de hoek bij de Raambrug staat.. Moor lustte ook geen kestanjers... gek hè? Maar toen we voorbij 'n slager kwamme... heb 'k een groot been voor Moor gekaapt... De vent zag het net en smeet een bezem naar me kop, maar hij raakte mijn niet... wel een brievebesteller... nou en die an 't schelde en de slager weer terug schelde en 't was jammer dadde ze niet gonge vechte. Enne toen kwam d'r een knul anloope enne die had duvelsdrek... weet je wat duvelsdrek is? Van die stukkies vuurpoeier... assie d'r op spoegt begint het te brande... Ik verruilde vier kestanjers voor duvelsdrek, fijn hoor... en toen kwam Keesie. Die mos koffie hale voor z'n moeder en ikke mee. Nou die kruijenier heit 'r schik van gehad, hoor... We stonge te wachte op andere mense in die winkel en die vent ging azijn uit een ton in een flessie doen... nou en ineens draait-ie zich om en hij schreeuwt tege me: ‘Wat steekie daar in je zak? Wat hebbie daar in je hande?... Ik had heelemaal niks in me hande, alleen 't duvelsdrek en dat was van mijn... Maar die vent an het raze... geef dadelijk hier... geef dadelijk hier... enne toen stak-die z'n hand uit... heelemaal nat van de azijn... enne toen lei ik 'r een stukkie duvelsdrek op en dat gong ineens brande en gossie... sprong me die vent in de hoogte en schelde... want hij had leelijk z'n poot gebrand... nou kon ik dat hellepe? Ik had niks weggenome... hij doch het maar... afijn ik sjeesde 'm en toen Keesie met de koffie kwam hebbe we same de vijge opgegete....’

Wilkes luisterde in stomme verbazing, begreep niet, hoe de jongen met zulk een kalmte vertellen kon van diefstallen en kleine rooverijen, zonder het verkeerde daarvan in te zien. Leugen en bedrog,

[pagina 64]
[p. 64]

dieverij en oneerlijkheid hadden voor dit kind van de straat niet de minste beteekenis, hij was er van jongs aan in groot geworden en wist niet beter. Wilkes nam zich voor, Kruimeltje van nu aan een betere verzorging en leiding te geven en hem het onderscheid te leeren tusschen goed en kwaad, het verschil tusschen mijn en dijn.

‘Enne toen kwamme we voorbij een meid, die bezig was de stoep te dweile... toen ze effe niet keek lei ik een stukkie duvelsdrek op de stoep en toen de meid met de natte dweil er op kwam, sloeg 'r een vlam uit en die meid gilde: “de duvel zit in die dweil!” Watten onzin, he? de duvel zat 'r ommers heelemaal niet in... enne toen benne we naar de Vest gegaan, waar die schuite legge met kerstboome... d'r lagge d'r wel duizend millioen en honderd... me hebbe voor de skipper wat boompies weggebroch en we krege ieder een duppie en daar hebbe we sjokola en zuurtjes voor gekoch en voor Moor drie cente worst... en jó, ben ik me toch geschrokke... zag ik ineens die agent... die Moor meegenome had... en Moor liep vlak naast me... nou, ik er van door maar 'k heb hem toch lekker nog effe een harde sneeuwbal tege z'n kop gemikt... zoo'n hondedief...’

En Kruimeltje vertelde, vertelde, het leek alsof zijn woordenstroom niet te stuiten was, het eene straatavontuur na het andere verhaalde hij aan Wilkes, die pàf zat.

‘Wel mijn jongen,’ sprak de goede man eindelijk, toen Kruimeltje even adem haalde en een nieuw avontuur wou opzetten, ‘wel mijn jongen, ik zal je eens vertellen, wat we gaan doen. In de eerste plaats zal ik je eens flink wasschen en dan zullen we morgen eens zien, of we wat betere kleeren voor je kunnen koopen. Als je hier wilt blijven en mijn vriendje wilt worden, kan je niet in die vieze lompen blijven rondloopen. En je haar

[pagina 65]
[p. 65]

moet geknipt worden en als we met dat alles klaar zijn, zullen we je eens in den spiegel laten kijken.’

‘Wasschen?... nieuwe kleeren?... haarknippen?...’

Het was allemaal nieuw voor Kruimeltje.

In het keukentje was een groote waschkom en met behulp van Wilkes nam Kruimeltje eens even zijn gezicht onderhanden. Dat hielp al dadelijk, toen de handen en daarna nam Wilkes een schaar en begon zijn haar te knippen.

Toen Kruimeltje een kwartier later in den spiegel keek, schrikte hij.

‘Ben ik dat?’ vroeg hij.

‘Wie anders zou het zijn?’

Kruimeltje bleef een oogenblik in stomme verbazing naar zijn beeld in den spiegel kijken, en toen begon hij te huilen.

‘Wat zullen we nu beleven?’ vroeg Wilkes, ‘waarom huil je nou?’

‘O Wilkes... doe het niet... dat ben ik niet... zoo wil ik niet weze’...

‘Wat? Wil je zoo niet wezen? Wil je dan liever vuil zijn en lange haren hebben?’

‘Ja... ja... ik wil niet zoo glimme... kijk me neus is glimme... en me oore... kijk me oore is rood zien... 't bloed komp er zoo meteen door...’

Maar nu begon Wilkes eerst recht te schateren... wat echter op Kruimeltje een onverwachte uitwerking had.

‘Ik wil niet uitgelache worde... ik wil niet voor gek rondloope met rooie oore en zoo'n glimmende neus en zoo'n gek gezich...’

‘Maar jongen, da's van de groene zeep.’

Kruimeltje stampte met de voeten op den grond en begon harder te huilen.

‘Jij lacht me uit... ze zalle me allemaal uitlache en da's jouw schuld... Kijk me hare nou

[pagina 66]
[p. 66]

is... kijk me hare nou is... O... o... o... me hare benne d'r af... ze benne d'r allemaal af...’

En hij wierp zich op den grond, trappend en schreeuwend en scheldnamen uitgillend... beukend met de vuisten op den vloer, buiten zichzelven van opwinding. Zóó ingeworteld was in hem de vrees voor orde, netheid, zindelijkheid en fatsoen, zoo'n angst had hij voor het verlies van zijn teugellooze vrijheid, dat de minste aanraking met regelmaat en correctheid hem de stuipen op het lijf joeg. Wilkes liet hem een oogenblik uitrazen en zei toen kalm: ‘Je vader had altijd een schoon gezicht en schoone handen en geknipte haren.’

Die woorden troffen doel.

‘Je vader was altijd netjes op zijn kleeren en gebruikte nooit leelijke woorden, hij was altijd goed en vriendelijk en beleefd.’

Kruimeltje keek door zijn tranen heen Wilkes aan.

‘Ja zeker,’ vervolgde deze, ‘en als je vader je nu zag, zou hij zeggen: als mijn jongen zich niet wasschen wil en geen haren geknipt wil hebben en geen fatsoenlijke kleeren dragen... dan wil ik hem niet hebben en zal ik wel een andere jongen als zoontje aannemen.’

Kruimeltjes oogen fonkelden.

‘Zou-die dat zegge?... zou die dat zegge?... dan zal 'k die knul een paar blauwe ooge slaan... en 'n bloedneus... en z'n ribbe breke... want het is mijn vader, nietwaar Wilkes, het is mijn vader?...’

‘Zeker is het joùw vader, maar dan moet je ook leeren om een nette, gehoorzame jongen te worden, wil je me dat beloven?’

‘Zal vader dan geen andere jongen nemen?’ kwam er uit met een bedwongen snik.

‘Nee, natuurlijk niet... want dan zou hij veel te

[pagina 67]
[p. 67]

veel van je houden, om je te willen missen... Beloof je het dan?’

‘Ja... Wilkes... maar laat assieblief niet zoo me gezicht glimme met zoo'n rooie neus en rooie oore...’

Wilkes glimlachte en zei:

‘Dat komt, dat we een beetje veel groene zeep gebruikt en wat hard geboend hebben, maar dat zal morgen wel beter zijn. Laten we nu een kop koffie drinken en een boterham eten, en dan gaan we naar bed.’

Zoo deden ze en Kruimeltje ging weer in z'n hangkast slapen. Maar even keek hij nog in den spiegel en het was alleen de herinnering aan zijn vader, die hem weerhield, opnieuw in huilen uit te barsten.

Wilkes had den eersten steen tot verbetering gelegd, maar het zou nog heel wat tijd en moeite kosten, eer het gebouw van Kruimeltjes opvoeding was voltooid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken