Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruimeltje (ca. 1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruimeltje
Afbeelding van KruimeltjeToon afbeelding van titelpagina van Kruimeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.41 MB)

Scans (59.99 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruimeltje

(ca. 1930)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Hoofdstuk VIII.
Kruimeltje toont zijn goed hart.

WIE SOMS denken mocht, dat Kruimeltje een ondeugende, slechte jongen was, die allerlei straatjongens-streken uithaalde, om anderen te plagen, heeft het mis.

Kruimeltje was niet ondeugender of slechter dan ieder ander kind, maar de omstandigheden hadden van hem gemaakt, wat hij was. Indien het ventje opgevoed was geworden in beschaafde kringen, met een tactvollen vader en een liefderijke moeder, onderwijs ontvangen had van bekwame onderwijzers, die hem begrepen hadden en wisten te leiden, ja, in dàt geval zou Kruimeltje een heel ander kind geworden zijn. In den grond der zaak had hij een goed, medelijdend hart, wat zijn liefde voor zijn hond bewees; hij had geweend om den dood van Vrouw Koster, die hem toch schandelijk verwaarloosd had, hij verlangde naar het bezit van een vader en moeder en, zooals verder in dit verhaal blijken zal, hij nam de zwakken in bescherming en trachtte te helpen. Maar het onmeedoogende, harde leven in een groote stad, die hem van den eenen kant naar den anderen joeg, hem ontnam wat hij nog had, de onbarmhartige wereld, die hem niet kleedde, niet voedde, geen tehuis gaf, maar agenten en meesters op hem afstuurde, die hem vertelden, dat hij leeren, leeren moest, leeren met een leege maag en in lompen gehuld, die waren de schuld van zijn ongelukkig lot. En het was geen

[pagina 55]
[p. 55]

wonder, dat er in de diepte van zijn hart een bitterheid was, ondanks zijn onuitputtelijken levenslust en opgeruimdheid, een háát tegen allen, die hem dwingen wilden, wetten te gehoorzamen, hem opsluiten wilden in een klas met boeken, zònder hem te geven, wat andere kinderen kregen; ouderliefde, verzorging en liefdevolle leiding.

 

Dienzelfden dag nog bewees Kruimeltje, welk een goed hart hij bezat en hoe gaarne hij armen en zwakken hielp uit den nood.

Hij dwaalde met Keesje en Moor door de achterbuurten van de stad. Het was koud en de sneeuw kraakte onder hun voeten. De kleine winkeltjes wierpen lichtplekken op de witte straat, en voortdurend klingelden de schelletjes van de winkeldeuren, als klanten in- en uitgingen. Naderend Kerstfeest was ook hier merkbaar, zelfs de armste, onaanzienlijkste winkeltjes hadden nog uitstallinkjes van kerstartikelen, gebak en suikergoed. Kruimeltje en Keesje sloegen geen verlicht raam over, ze vertelden elkaar, wat ze graag hebben wilden, als de Kerstavond daar was, ze laafden zich aan al het goedkoope moois, dat ze zagen en nimmer krijgen zouden. Moor snuffelde hier en daar en volgde de twee kameraadjes trouw. Een nauw steegje gingen ze nu door, om gauwer in een hoofdstraat te komen. Het was niet meer dan een slop en de huizen waren er bouwvallig en ruw.

Op de stoep van een der armelijkste woningen vonden ze een klein, haveloos meisje, dat bitter schreide. Haar verwarde, ongekamde haren hingen piekerig omlaag en met 'r groezelige handjes wreef ze de tranen over haar wangetjes, dat heel haar gezicht met zwarte vegen en kringen overdekt werd. Vóór haar op het straatje, in de sneeuw, lag een aan stukken gevallen melkkan,

[pagina 56]
[p. 56]

wit met hard-blauwe bloemversiering. Het kleine ding snikte en jammerde wanhopig, en telkens als ze weer door haar tranen heen de gebroken kan liggen zag, krampte weer een huilbui los en schokten de tengere schoudertjes heftiger.

Kruimeltje en Keesje, als gewoonlijk de armen om elkaars schouders geslagen, kwamen zingend aan, heel het steegje weergalmde van hun gezang. Bij 't meisje bleven ze staan.

Kruimeltje boog zich tot haar over, keek naar de gebroken kan en vroeg:

‘Is dat je moeders kan, Leent je?’

Het kind knikte snikkend en een nieuwe huilbui barstte los.

‘Nou, je mot niet zoo huile,’ zei Kruimeltje ruwhartelijk, ‘je hoef zoo'n groote schreeuwerd niet op te zette ... hou nou gauw je gezich dich ...’

Verbaasd keek het meisje hem aan. Ze kende Kruimeltje wel, iedereen kende Kruimeltje, maar ze was benieuwd, wat hij voor haar doen zou. Want dàt hij wat voor haar doen zou, wist ze. Kruimeltje hielp je altijd, al moest hij er voor stelen en de gevangenis in.

‘Zoo,’ vervolgde Kruimeltje, ‘da's andere koffie... Huile geef niks... En wat kost zoo'n melkkan wel?’

‘Wel vijftig cente,’ zei Leentje met 'n nauw weerhouden snik.

‘Gossie ... vijftig spie? Bee-je betoeterd, ik zie wel kans zoo'n ding voor 'n kwartje te krijge ... voor niks wel...’

‘Voor niks...? Waar dan?’

‘In den winkel, natuurlijk... Je sneest 'r een ... niks an...’

‘Maar dat is stele...’

‘Pff ... wat zou dat dan nog?... As je piender bent, snappe ze je niet.’

‘Nee ... dat wil ik niet,’ besloot Lientje ferm.

[pagina 57]
[p. 57]

Dit maakte het geval moeilijk voor Kruimeltje. Als hij wat noodig had, noodig zie je, dan nàm die het. Soms kreeg de politie je te pakken en dan ging je er achter, o hee, dat was hem al zoo dikwijls overkomen. Maar Leentje wou het niet.

Toen opeens - vernuftig en vindingrijk als straatboefjes zijn - sloeg Keesje op zijn knie en riep met van ondeugd schitterende oogen.

‘Gommeniekes ... ik wéét wat!!!’

‘Nou ... wat dan?’

‘Zeg Kruimeltje, wij hebben boven op zolder nog een heele zooi krante legge, zeg jò, die gane me verkoope voor drie cente per stuk... Kom mee!’

Haastig liepen ze naar Keesje's woning, waar ze de oude couranten van den zolder haalden. Ze namen er ieder een flink pak van onder den arm.

‘Weet je wat?’ zei Kruimeltje, ‘nou schuiven we er drie in mekaar en dan gaat-ie fijn, hoor! Nou jij ook schreeuwe, je noemp maar wat op van moorde en ongelukke en je verkoopt ze as vet!’

Een oogenblik later weerklonk op de Hoogstraat, die stampvol was van menschen in Kerststemming, inkoopen doende voor de naderende feestdagen, het alarmeerende geroep van twee jongens, die het Nieuwsblad te koop aanboden.

‘Nieuwwwwsblááád!!!!... Nou kee-je leze van de verrrrschrrrrikkelijke moord in de Keizerstraat!! Twee vrouwe en drie agente doodgestoke ...’

En Kruimeltje schoot een drukke zijstraat in, liet zijn verbeelding den vrijen teugel en schreeuwde, zoo luid hij kon:

‘Koopt en leest... Niéééuwsblad!!!... Vrrreeselijke brand in de Gevangenis!! Driehonderd dieve en moordenaars losgebroke... Mense sluit je deure en rame... Koopt en leest!!!!!’

Bij het hooren van die ontstellende gebeurtenissen kon het publiek zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. De handen gingen in de zakken en de

[pagina 58]
[p. 58]

jongens hadden geen couranten genoeg. Al maar schreeuwend en centen in ontvangst nemend, hadden ze spoedig de laatste krant verkocht en verdwenen even spoorloos, als ze verschenen waren.

Ze holden terug naar de buurt, waar het meisje wachtte.

‘Zeg,’ zei Kruimeltje, staan blijvend voor een winkel, ‘hier verkoopen ze melkkannen. Hoeveel centen nebben we?’

‘Ik heb er dertig,’ zei Keesie.

‘Ik drie-en-dertig,’ zei Kruimeltje. ‘Hoeveel is dat same ... honderd?’

‘La's kijke ... nee, 't is meer ... dertig en dertig is vijftig en drie is drie en vijftig.’

‘Kom mee den winkel in.’

Samen gingen ze naar binnen. Er waren heel wat klanten en de winkelier en zijn vrouw hadden de handen vol, om ieder naar behooren te bedienen. Het was een magazijn van huishoudelijke artikelen en er werden heel wat kerstcadeau's verkocht. De jongens moesten een poosje wachten, voor ze aan de beurt kwamen maar eindelijk vroeg de winkelier hen:

‘Wel, wat moeten jullie hier?’

Dat was geen vriendelijk begin en de man keek verdacht naar de armoedig gekleede knapen.

‘Verkoop-ie melkkannen?’ vroeg Kruimeltje.

‘Ja, maar ik laat me door jullie niet voor den gek houwe ... melkkanne ... en dan wou je me zeker vertelle: breek ze dan maar! Nee vrinde, maak maar gauw, dat je de deur uitkomt!’

‘Maar we hebbe cente,’ riep Kruimeltje verontwaardigd uit, daarbij toonend een handvol kopergeld.

‘O, da's wat anders,’ zei de man, ‘da's wat anders ... 'k dacht, dat je een grappie met me wou make. Wat voor een melkkan moet het zijn?’

‘'n Witte met blauwe blommetjes,’ zei Keesie.

[pagina 59]
[p. 59]

‘Best, hier is er een. Die kost vijftig cent.’

‘Zeg,’ riep Kruimeltje uit, ‘die is net eender as die Leentje gebroken heit.

Goed, baas, die neme we maar.’

Toen de jongens de kan betaald hadden, bleven er tot hun verbazing nog dertien centen over. Blij over den goeden afloop gingen ze met de nieuwe melkkan den winkel uit. Maar buiten gekomen, bedacht Kruimeltje zich even.

Hij ging den winkel weer in en vroeg:

‘Baas, heb je nog meer van die witte melkkannen met blauwe blommetjes?’

‘Zeker jongen, nog genoeg.’

‘Mooi, breek ze dan maar!!!’ en rrrrt! was Kruimeltje de deur uit.

In een wip waren ze bij Leentje, die geduldig hun terugkomst afwachtte.

‘Hier Leen, en laat 'm nou niet weer uit je knuiste valle, hoor!’

En zonder verdere complimenten gingen ze weer verder, sloegen de armen om elkanders schouders en galmden tweestemmig het schoonste straatlied. Toen hield Kruimeltje opeens op en zei:

‘Jo ... we hebbe nog dertien cente en hier is een snoepwinkel!’

Ze kochten zuurballen en olienootjes en drop, waar Moor ook zijn deel van kreeg en vonden, dat het leven nog zoo slecht niet bleek, als je maar piender was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken