Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een ongeluksvogel (ca. 1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een ongeluksvogel
Afbeelding van Een ongeluksvogelToon afbeelding van titelpagina van Een ongeluksvogel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (20.42 MB)

ebook (3.88 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.K. de Bruin



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een ongeluksvogel

(ca. 1923)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]


illustratie

Vierde hoofdstuk.
De List van Peter Pan.

Op een mooien dag, toen het zeer warm weer was, gingen Paul Wensing en zijn broertje Jan uit baden.

Gedurende den tijd, dat zij in Droomland woonden, hadden zij heel spoedig het zwemmen geleerd en nu vermaakten ze zich aan het strand naar hartelust. De zee was zoo kalm en zoo effen als een spiegel.

Dicht bij de kust waren de koraalriffen, waar allerlei bontgekleurde vogels af en aan vlogen. Hooge rotsen staken uit de golven en sommige vormden poorten, waaronder het grootste schip ter wereld wel kon doorvaren.

Paul en Jan speelden en stoeiden vroolijk op de riffen en de rotsen, toen zij opeens tusschen groote

[pagina 135]
[p. 135]

rotsblokken een paar prachtige zeemeerminnen ontdekten. Zij hadden schitterend goudhaar en waren zóó mooi, dat Paul en Jan ze graag wilden vangen en mee naar het bsoch nemen.

Maar de zeemeerminnen lieten zich door de kinderen niet grijpen en doken plotseling in zee, waar zij verdwenen. Nu hoorden de broertjes opeens de stemmen der zeeroovers, en omkijkende, zagen zij een boot met zes ruwe matrozen aankomen. Zij hadden een gevangene bij zich en toen de jongens goed keken, bemerkten zij, dat het Tijgerlelie was, de Indiaansche, die de zeeroovers aan handen en voeten hadden gebonden.

De roovers hadden de Indianen weten te verschalken en hen van hun geliefde Tijgerlelie beroofd, die zij nu in zee wilden werpen. De matrozen waren met dit werk belast, terwijl kapitein Hoek de tenten van de Indianen doorzocht en daar alles uit meenam, wat hij kon gebruiken.

Maar ook de Verloren Kinderen in het bosch hadden bemerkt wat er gebeurd was en Annie had Peter Pan gesmeekt, toch vooral iets te bedenken, om Tijgerlelie te redden.

‘Komt allen mee,’ zei Peter Pan tegen de kinderen, ‘maar houdt je doodstil en kruipt op handen en voeten tusschen de boomen achter mij aan.’

Allen gehoorzaamden en wierpen zich op den grond. Dan kropen ze langzaam voorwaarts in de richting van het strand, waarheen de roovers de

[pagina 136]
[p. 136]

arme Tijgerlelie gevoerd hadden.

Peter Pan verschool zich achter een boom en zag, hoe de roovers de Indiaansche in een boot zetten en haar vervolgens naar de diepte van de zee roeiden.

Maar Peter zag ook de broertjes Paul en Jan, en hij hield zijn hart vast bij de gedachte, dat de zeeroovers hun eenig kwaad zouden doen.

Nu moest er snel gehandeld worden!

Peter Pan zette beide handen aan zijn mond en bootste de zware stem van Kapitein Hoek na.

‘Boot ahoi!’ schreeuwde hij. ‘Zet Tijgerlelie bij de kinderen op het rif en keer terug!’

De zeeroovers, die niet anders dachten, dan dat hun kapitein dit bevel gaf, tilden Tijgerlelie uit de boot, zetten haar bij Paul en Jan op het koraalrif en roeiden weer landwaarts.

Spoedig waren zij in het bosch verdwenen.

Kapitein Hoek wachtte hen in het verwoeste kamp der Indianen.

‘Zoo,’ sprak hij, ‘hebt ge haar in zee gegooid?’

‘In zee gegooid?’ vroegen de roovers verbaasd.

‘Ja, dat heb ik toch bevolen?’

‘O ja,’ zei een der matrozen. ‘Maar aan het strand hebt ge ons toegeroepen, dat wij Tijgerlelie bij de kinderen op het rif zouden zetten.’

‘Bij de kinderen? Bij welke kinderen? Zijt gij heelemaal uw verstand kwijt? O, die domkoppen! Zij hebben zich laten beetnemen! Ik begrijp er

[pagina 137]
[p. 137]

àlles van. Nu zal ik wel alleen gaan, want jullie zoudt mij den boel weer bederven!’

Razend van woede holde kapitein Hoek naar het strand.

Maar een oogenblik te voren was Peter Pan met eenige anderen in de boot der zeeroovers gestapt en naar het koraalrif geroeid.

Zij bevrijdden daar de arme Tijgerlelie van haar boeien en zetten haar weer in de boot.

Toen hoorden zij een plons in het water en zagen hoe kapitein Hoek met forsche slagen kwam aanzwemmen. In weinige minuten was de woeste zeeroover de kinderen genaderd en met een woedend geschreeuw sprong hij op de rots en liep op de kinderen toe.

Maar die hadden gauw elk een roeispaan uit de boot genomen en gingen den roover daarmee te lijf. Ook Tijgerlelie sprong op en hielp de kinderen tegen kapitein Hoek.

Deze kon tegen de groote overmacht niets beginnen.

Hij liep heel wat klappen op en om zich te redden sprong hij in zee en zwom zoo snel mogelijk naar zijn manschappen terug.

Een poosje later keerden nu ook de kinderen met Tijgerlelie in de boot naar het strand, maar de boot was niet groot genoeg om allen te bevatten. Er waren twee personen te veel en daarom besloten Peter Pan en Annie achter te blijven. De boot zou

[pagina 138]
[p. 138]

dan wegvaren en Paul Wensing zou er mee terugkeeren om hen af te halen.

Intusschen kwam de vloed opzetten.

Door de kracht van den vloed ging de boot met zeer groote snelheid landwaarts, maar kon niet meer terug, omdat de stroom veel te sterk was.

Maar ook op het rif waar Annie en Peter zaten, steeg het water al hooger en hooger. Zij hadden reeds geen droog plekje meer, waar hun voeten konden staan en niemand keerde met de boot terug om hen te halen.

De stroom van den vloed was daar zóó sterk, dat ook Tijgerlelie de boot niet roeien kon, maar telkens weer door de golven werd teruggeslagen.

Nu verzon Paul Wensing een plan tot redding van zijn zusje en Peter.

De kinderen op het strand begonnen reeds te schreien en riepen om hun Koningin, die dreigde te verdrinken! Maar Paul liep gauw naar de grot in het bosch en haalde daar zijn grooten vlieger.

In een wip was die aan het strand opgelaten. Hij stond mooi boven de zee en Paul liet hem dalen tot de staart ervan boven Peter Pan's hoofd slingerde.

‘Kijk,’ zei Peter tot Annie, ‘nu ben je gered, houd maar goed den staart van den vlieger vast, dan trekt die je vanzelf naar land.’

En Annie greep den staart en dadelijk trok de vlieger haar omhoog. Paul haalde langzaam het touw in en onder het blijde gejuich der kinderen

[pagina 139]
[p. 139]

kwam hun Koningin behouden aan land.

Intusschen keek Peter Pan vergeefs naar een middel tot redding uit. Hij durfde het niet met zwemmen probeeren, omdat hij reeds zeer vermoeid was.

Maar daar kwam opeens met den vloed een kolossaal groot vogelnest aandrijven. Het was zoo groot als een kleine roeiboot en kwam regelrecht op het rif aanzetten.

Peter sprong er vlug in en stuurde naar de kust, waar het nest hem in een paar minuten veilig heenbracht.

Een luid gejuich begroette hem en vroolijk keerden de Verloren Kinderen naar hun woning terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken