Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tim en Tom (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tim en Tom
Afbeelding van Tim en TomToon afbeelding van titelpagina van Tim en Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (15.83 MB)

ebook (9.30 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tim en Tom

(1910)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]


illustratie

Twaalfde Hoofdstuk.
‘Malle Gerrit.’

Lieve jongens,’ sprak tante Katrien den volgenden morgen, toen Tim en Tom hun ontbijt achter de knoopen hadden, ‘zouden jullie voor tante eens een boodschap willen doen?’

De ‘lieve jongens’ hadden daar niets op tegen, want tante's boodschap zou hen waarschijnlijk in de gelegenheid stellen iets meer van Hazerswoude te zien dan oom's molen en den tuin.

‘Ga eens voor mij naar het dorp en breng dit boodschappenbriefje bij vrouw Sieuwerts. Het winkeltje is gemakkelijk te vinden, ieder kind kan het je aanwijzen.’ Tante stopte Tim het briefje zorgvuldig in den zak en daarop begaven zij zich op weg.

Vrouw Sieuwerts was een arme weduwe, die in de dorpsstraat een klein kruidenierszaakje hield, dat haar juist genoeg opleverde om er zuinig met haar zoon van te leven. Die zoon, Gerrit genaamd, was

[pagina 112]
[p. 112]

altijd een ongelukkig kind geweest. In zijn allereerste levensjaren leed hij verschrikkelijk aan stuipen.

Tot overmaat van ramp was hij eens uit zijn kinderstoel gevallen, en had zich daarbij zóó het hoofd bezeerd, dat hij sinds dat noodlottig ongeluk altijd zwakzinnig gebleven was. 't Was een goede jongen, sterk en forsch gebouwd, maar hij had een verstand als een klein kind. Onder gewone omstandigheden kon hij heel bedaard en verstandig met de menschen praten, maar een kleinigheid kon hem van de wijs brengen en dan was 't mis. De zenuwen begonnen te werken, en Gerrit trok allerhande vreemde gezichten, waarbij hij zich meer en meer opwond. In zulk een toestand was Gerrit gevaarlijk, hij greep maar wat er in zijn bereik lag en wierp dat de menschen in 't gezicht. Ja, als het heel erg was, en men hem plaagde, dan raakte Gerrit buiten zichzelven van woede en het eind van de zaak was meestal, dat Gerrit een toeval kreeg. Doch dit laatste gebeurde gelukkig maar bij uitzondering, want Gerrit, hoe dikwijls ook door de onmeedoogende jeugd geplaagd en gesard, werd door de oudere dorpelingen toch steeds in bescherming genomen. Met zijn moeder kon Gerrit het nog maar het beste vinden, en om haar de goede zorgen, die zij hem betoonde, te beloonen, werkte hij ijverig en deed zijn best steeds nieuwe klanten voor zijn moeder te winnen. 's Morgens vroeg ging Gerrit den boer op met zijn kruidenierswaren, die hij in een ouden, weer netjes opgeverfden broodwagen vervoerde. Hij legde vaak groote afstanden af, en keerde eerst laat in den avond huiswaarts. Maar op die vermoeiende tochten had Gerrit het meest te lijden van de plagerijen der kinderen.

Tim en Tom hadden nog geen vijf minuten geloopen, toen Gerrit met zijn wagen aankwam, gevolgd

[pagina 113]
[p. 113]
door vier á vijf jongens, die hem achter zijn rug liepen te bespotten. Eerst lachte Gerrit maar goedschiks mee om de jongens te vriend te houden. Maar 't was den plagers er om te doen, Gerrit kwaad te maken en daarom raapte een der belhamels een klein steentje van den weg en mikte dat op Gerrits pet. Gerrit voelde den schok op zijn hoofd, liet den wagen los en begon midden op den weg een dans uit te voeren,

illustratie

waarop menige roodhuid jaloersch zou geworden zijn. Ook dát deed Gerrit, om de jongens eens te vermaken, omdat hij in zijn zwakzinnigheid er niet aan dacht, er liever eens op los te stormen en de lafaards links en rechts om de ooren te slaan, dat hun de verdere lust tot sarren wel verging. De jongens lachten nu wel, maar ze hadden dat dansen van Gerrit al zoovaak gezien, dat er voor hen niets nieuws aan was.

Voor Tim en Tom echter wel.

[pagina 114]
[p. 114]

De eigenaardige dans van den ongelukkigen jongen, dien zij natuurlijk niet kenden, deed hen luid lachen. Daarbij trok Gerrit allerlei vreemde, leelijke gezichten, zoodat Tim en Tom het ten slotte uitgierden.

Bij de Hazerswoudensche jongens gekomen, zei een dezer tot Tim:

‘Je kan pret hebben met dien jongen. Hij is niet wijs!’

Een der andere jongens nam daarop een grooteren steen, die den beklagenswaardigen Gerrit gevoelig tegen de knie trof.

‘Daar! malle Gerrit!’ riep de lafaard.

Toen verdween bij Gerrit alle gemaakte vroolijkheid. Hij nam eveneens een steen en slingerde die in de richting van zijn kwelgeesten, toen opeens een gil weerklonk!

De steen, door Gerrit in blinde woede weggeworpen, had Tom boven het oog getroffen! Een dikke, zwarte droppel bloed welde uit de wonde, en langzamerhand vloeide meer helder bloed over Tom 's aangezicht. Toen Gerrit dát zag, werd het nog veel erger. Hij brulde allerlei onmenschelijke geluiden, trapte tegen de kar, zocht meer steenen, hief dreigend de vuist op tegen zijn plagers, die nu, bang geworden door Gerrits razernij, het hazenpad kozen, den bloedenden Tom met zich meevoerend.

Maar, zooals jongens zijn, bevreesd voor de gevolgen van hunne laffe plagerijen, lieten ze Tim met zijn broertje gauw in den steek, vooral toen ze vernamen, dat ze bij de moeder van Gerrit een briefje hadden te bezorgen. Maar Tim en Tom, die niet wisten dat Gerrit de zoon van vrouw Sieuwerts was, gingen zonder argwaan hun boodschap doen.

Tom had met zijn zakdoek het bloeden wat gestelpt, maar heel zijn gezicht was zóó met bloed bevlekt, dat

[pagina 115]
[p. 115]

hij er heel wat aan te wasschen zou hebben, om 't weer schoon te krijgen.

Het winkeltje werd hun door een voorbijganger aangewezen, en toen zij de deur met het klingelende schelletje geopend hadden en in 't kleine kruidenierswinkeltje stonden, kwam daar al gauw vrouw Sieuwerts uit de achterkamer.

‘Wel, beste jongens,’ begon ze vriendelijk. Maar opeens Tom's bebloed gezicht bemerkend, liet ze er op volgen: ‘verschrikkelijk, kind! wat zie je er uit! ben je zoo gevallen?’

Tom schudde ontkennend het hoofd.

‘Ze hebben m' gegooid met 'n steen,’ verklaarde Tim.

‘O foei, hoe leelijk! Welke kwajongen heeft dat gedaan?’

‘'t Was zoo'n groote jongen met een wagen,’ zei Tom Hij werd geplaagd door 'n troep jongens, toen wij van den molen kwamen om hier dat briefje te brengen.’

‘'n Groote jongen met een wagen?’ riep vrouw Sieuwerts verschrikt uit. ‘Was het niet een bruine bakkerswagen en had die jongen niet een blauwe werkkiel aan?’

‘Ja, juist,’ zei Tim.

‘O, die slechte jongens, om mijn arm ongelukkig kind zoo te sarren!’ riep de ontstelde vrouw uit. ‘En jullie hebt natuurlijk méégedaan?’

Tim en Tom zwegen beschaamd, want ze wisten dat ze, hoewel onbewust, den armen Gerrit hadden uitgelachen om zijn dwaze manieren.

‘Je moest je schamen, foei,’ zei vrouw Sieuwerts, ‘waarom laat je mijn arm kind niet met rust? Hij doet jullie toch geen kwaad?’

‘Wij wisten - het - niet,’ bracht Tim er haperend uit, ‘wij zijn maar voor 't eerst hier. En

[pagina 116]
[p. 116]

toen we Gerrit zoo zagen dansen, hebben we er om gelachen, want Gerrit lachte zelf ook. Maar mee geplaagd hebben we heusch niet, en toen Gerrit met den steen gooide, zijn we hard weggeloopen.’

‘Dus mijn jongen heeft je dat gat in het hoofd gegooid?’ jammerde vrouw Sieuwerts. ‘Ach lieve hemel, onze lieve Heer straft me zwaar! Kom hier jongen, en laat ik je hoofd wasschen en een pleister op de wond leggen.’

Terwijl nu vrouw Sieuwerts zich beijverde om de wonde die haar zoon geslagen had, uit te wasschen en te verbinden, deed Tim zijn best om de arme moeder te verzekeren, dat hij met Tom niet meegedaan had aan de laffe plagerijen der dorpsjongens. En toen Tom geholpen was, vertelde vrouw Sieuwerts aan de jongens, hoe het kwam, dat Gerrit zoo ongelukkig was.

‘En het zou allemaal nog zoo erg niet zijn,’ vervolgde ze, ‘als mijn goeie man nog maar leefde! Die had je eens met Gerrit bezig moeten zien! Want wat Gerrit van lezen en rekenen weet, heeft zijn vader hem geleerd. Naar school sturen durfden we hem niet, vanwege zijn zenuwachtigheid en de plagerijen van de schooljongens. Ach ja, vroeger ging het toch zoo goed. M'n man was wegwerker aan de spoor te Nieuwerkerk, en als-ie dan 's avonds, moe en wel, thuiskwam, dan had-ie altijd nog wel 'n uurtje over om Gerrit lezen en schrijven te leeren. Maar 't heeft niet zoo mogen blijven. Op een goeien dag, of liever gezegd, een leelijken dag, brachten ze m'n man thuis op een baar. Hij had de rails willen oversteken toen 'r een trein aankwam. Dat is z'n dood geweest. Met Gerrit ben 'k toen hier naar toe gekomen om met 'n kruidenierszaakje m'n broodje op te halen. En 't zou nòg wel gaan - ik berust maar in wat onze lieve Heer me geeft of van me neemt - 't zou nòg wel

[pagina 117]
[p. 117]


illustratie

gaan, zeg ik, als m'n arme kind maar niet zoo getergd werd. Van de groote menschen zeg 'k niks.... Maar de kinderen! En Gerrit doet zoo z'n best.... Nou m'n jongens, nou weet je 't van m'n ongelukkig kind. 't Spijt me, dat-ie juist jou moest raken, mijn jongen, maar je moet het hem niet aanrekenen hoor....’

Getroffen door de woorden der arme vrouw verlieten Tim en Tom haar huisje.

En in stilte namen zij zich voor, het steeds voor ‘malle Gerrit’ op te nemen, wanneer ze ooit mochten zien, dat hij weer door de laffe plaaggeesten gehinderd

[pagina 118]
[p. 118]

en gesard werd. Ze vertelden natuurlijk alles aan tante Katrien, die gaten in de lucht sloeg van verbazing, toen Tom met een gewond hoofd terugkeerde.

Zij had den jongen wel met tien koppen heete kamillen-thee onder zes dekens willen stoppen! Maar Tom lachte en zei, dat het niets beteekende en dat hij heelemaal niet boos op Gerrit was.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken