Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat
Afbeelding van Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaatToon afbeelding van titelpagina van Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat

(1981)–H.P.M. Adriaansens, A.C. Zijderveld–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Cultuursociologische analyse van een beleidsprobleem


Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Voorwoord

De inzet van vrijwilligers is altijd een hoeksteen van de democratie geweest. Dat burgers zich aaneen kunnen sluiten om in een gezamenlijke actie een ‘goed doel’ te dienen, of zich voor ‘een zaak’ in te zetten, is steeds gezien als een fundamenteel recht in een democratisch bestel. Deze vrijwilligheid is uiterst pluriform en complex. Soms is zij gemakkelijk herkenbaar, omdat zij in een strak organisatorisch kader is vervat, maar vaak is zij ook ephemeer, omdat zij ad hoc en improviserenderwijs plaatsvindt. Soms groeit zij uit tot een traditie die enkele generaties omspant, vaak echter is zij slechts van korte duur. Zij kan emotioneel intensief zijn en groot enthousiasme verwekken, maar vaak is zij ook geroutiniseerd en nuchter. De vrijwilligheid kan massaal voorkomen en talloze individuen op de been brengen, maar vaak blijft zij kleinschalig en onbeduidend. Hoe dit ook zij, een samenleving die geen ruimte laat of kan laten voor vrijwilligers, kan onmogelijk democratisch genoemd worden.

Een vrijwilliger kan vooraleerst omschreven worden als een persoon, die zich zonder institutaire of organisationele dwang en zonder bevoogding door terzake deskundigen, samen met anderen en zonder direete bezoldiging inzet voor iets dat ‘algemeen nuttig’ geacht wordt. Beveridge sprak kort en krachtig over ‘private action for a public purpose’ (Beveridge, 1948, blz. 8). Iemand die buiten dwang en bevoogding zich inzet voor zijn eigen belangen is geen vrijwilliger. Mensen die onder politieke of religieuze druk gezet worden en zich uit angst voor represailles aanmelden als ‘vrijwilligers’ voor partij of sekte dragen deze naam ten onrechte.

Nu is het sociologisch niet erg interessant om die samenlevingen te bestuderen, waarin de junta, of de partij, of de ayatollah bewuste pogingen ondernemen zogenaamde ‘vrijwilligers’ aan zich horig te maken. In dergelijke politieke constellaties wordt de democratie in haar geheel gesmoord en dus ook haar hoeksteen, de vrijwilligheid. Veel interessanter is het om na te gaan wat de plaats is van vrijwilligheid in samenlevingen, die bewust pogen democratisch te zijn, doch een sociaal-economische en culturele context hebben ontwikkeld, welke voor vrijwilligers steeds minder speelruimte overlaat. Naar de mening van de auteurs van dit boek is de verzorgingsstaat, met name zoals die in Noordwest-Europa gestalte heeft gekregen, zo een context. Zij heeft sedert de tweede wereldoorlog

[pagina 8]
[p. 8]

veel goeds tot stand gebracht en de auteurs behoren niet tot degenen die op grond van conservatieve, economische en politieke motieven de verzorgingsstaat verdoemen. Maar zij zijn ook niet bereid deze sociaal-culturele en sociaal-politieke configuratie voor een vanzelfsprekende verworvenheid te houden. De verzorgingsstaat en de door haar gestuurde maatschappij, zo menen zij, zijn een verworvenheid waarin oorspronkelijk democratische idealen van gelijkheid en gerechtigheid weliswaar op indrukwekkende wijze gestalte hebben gekregen, maar tegelijkertijd is als een onbedoelde consequentie de speelruimte voor het democratische grondrecht van de vrijwilligheid steeds kleiner geworden. Het aloude dilemma tussen gelijkheid en vrijheid, waar bijvoorbeeld Alexis de Tocqueville destijds al uitvoerig over schreef, heeft in de verzorgingsstaat op bijzondere, concrete en moeilijke te beheersen wijze gestalte gekregen.

De debatten over de verzorgingsstaat worden over het algemeen beheerst door economen, politicologen en sociologen die primair geïnteresseerd zijn in beleidsvragen. Wat de laatsten betreft, sedert Beveridge, Titmuss en Marshall die weer in het verlengde gezien moeten worden van Booth en de Webbs, is de problematiek van de verzorgingsstaat door sociologen steeds geanalyseerd in termen van ‘social policy’. Daarbij bleef het sociologisch referentiekader doorgaans onduidelijk. Ook in ons land heeft zich de beleidssociologie terzake zelden in een duidelijk sociologisch referentiekader geplaatst. Vaak lijkt het erop, alsof het commentaar op bepaalde maatschappelijke verschijnselen en problemen in de Nederlandse verzorgingsstaat ‘sociologisch’ wordt genoemd, omdat het geleverd wordt door lieden die tot socioloog werden opgeleid en daarom voor terzake deskundig worden gehouden. Bijgevolg is objectief bezien het verschil met goed en slecht journalisme niet altijd even duidelijk. De onderhavige studie gaat bewust anders te werk. De Angelsaksische ‘social policy’ traditie heeft de auteurs veel informatie en ad hoc inzichten verschaft, maar deze werden steeds geplaatst in het referentiekader van de klassieke cultuursociologie. Beveridge verschafte veel detailinzichten, maar Mannheim leverde een wetenschappelijk perspectief. Tittmuss, Marshall en de Webbs leverden ad hoc informaties en inzichten over sociaal beleid, maar Weber gaf het macro-sociologische kader, waarbinnen fenomenen vergelijkend en historisch bestudeerd konden worden.

Dit is natuurlijk niet de plaats om uitvoerig de traditie van de cultuursociologie te bespreken. Een aantal korte notities mogen volstaan om een eerste indruk te geven (vgl. Zijderveld, 1974, blz. 17-33). Als we hier afzien van de wetenschapstheoretische fundering van de cultuursociologie (die expliciet door Weber en Simmel in het verlengde van het neo-

[pagina 9]
[p. 9]

kantianisme - Winkelband, Rickert - werd gelegd), dan kan allereerst gesteld worden dat het Leitmotiv van deze vorm van sociologiebeoefening steeds de modernisering is geweest. Zoals in hoofdstuk 1 uitvoeriger uitgelegd zal worden, ziet men in de cultuursociologie dit proces tweeledig, namelijk als een toenemende differentiatie van maatschappelijke structuren (vgl. Durkheim over werkverdeling) en als een toenemende generalisering van waarden en betekenissen (vgl. Weber over rationalisering). Deze modernisering wordt in de cultuursociologie steeds historisch en vergelijkend bestudeerd, omdat juist de contrastering met het hier-en-nu inzicht verschaft in wat maar al te gemakkelijk voor vanzelfsprekend en natuurlijk wordt gehouden. Een belangrijk hulpmiddel bij deze historische en vergelijkende analysen is het Idealtypus, het rationeel geconstrueerde en in die zin ook kunstmatige type dat bepaalde dimensies, bepaalde aspecten van een fenomeen omderwille van het inzicht overtrokken aanzet. Juist de confrontatie van dit geconstrueerde type met de ervaring in het hier-en-nu levert hopelijk rationeel inzicht (rationeel Verstehen) op.

Tenslotte moet gesteld worden dat de cultuursociologie gefascineerd wordt door het verschijnsel van de institutionalisering, dat wil zeggen door het feit dat menselijk handelen (denken, doen en voelen) steeds patronen vormt die in zekere zin een eigen bestaan gaan leiden - de instituties (vgl. Zijderveld, 1975). Wij worden in een kader van instituties geboren, die niet alleen ons gedrag vormen doch ook impulsen tot gedrag uitzenden. Wij sterven ook als het ware weer uit dit kader weg en laten de instituties als traditie voor de volgende generaties achter. Meer dan welke vorm van sociologiebeoefening ook heeft de cultuursociologie besef van het historische wezen van de sociale werkelijkheid.

Natuurlijk is de ‘inhoud’ van deze instituties voor de cultuursocioloog van het allergrootste belang. Cultuursociologie is daarom ook voor een belangrijk deel kennissociologie. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan de wereldbeschouwing en het ethos van een samenleving, want die vormen tezamen het ‘culturele klimaat’ waarbinnen mensen leven en handelen. Zij bestaan uit waarden en betekenissen, alsmede de esthetische regels die richting geven aan het bestaan. Deze kennissociologie-elementen, die in het werk van Mannheim en Weber zo centraal hebben gestaan, zijn ook voor de onderhavige analysen van de verzorgingsstaat essentieel. Zij worden met name in hoofdstuk 4 nader omschreven, doch niet breeduit bediscussieerd. Dit boek wil niet een inleiding tot, doch een toepassing van de cultuursociologie zijn.

Het boek is een co-produktie van twee auteurs. De stof werd tot in de kleinste details besproken, het geschrevene voortdurend wederzijds bekri-

[pagina 10]
[p. 10]

tiseerd en naar vermogen gecorrigeerd. Fundamentele verschillen van inzicht met betrekking tot het onderhavige boek bestaan niet, hoezeer daar ook voortdurend naar werd gezocht. Hoogstens kan gezegd worden dat één van de auteurs voor de cultuursociologie meer een wetenschapstheoretisch eigenstandige plaats zou willen inruimen dan de ander. Een dergelijk wetenschapstheoretisch punt is echter voor de inhoud van het eindresultaat onbelangrijk. Anders ligt het evenwel met de voorkeur voor analyseniveau. Adriaansens opereert theoretisch het beste op sociaal-structureel niveau, terwijl Zijderveld de voorkeur geeft aan het analyseren op het sociaal-cultureel niveau. De laatste is ook sterker dan de eerste geneigd historisch te werk te gaan. Dit accentsverschil, dat geenszins absoluut is zoals de volgende hoofdstukken zullen aantonen, heeft er toe geleid dat een werkverdeling heeft plaatsgevonden: Adriaansens schreef en is primair verantwoordelijk voor de hoofdstukken 2 en 3, Zijderveld schreef en is primair verantwoordelijk voor de hoofdstukken 1, 4, 5 en het nawoord. (Hoofdstukken 4 en 5 zijn gewijzigde versies van twee eerder verschenen artikelen in het tijdschrift Sociale Wetenschappen, 1979, 22: 3.)

Geopend wordt met een historisch-sociologisch essay over het ontstaan van de verzorgingsstaat. Zoals de titel aangeeft, staat hierin de rationalisering van de verzorging centraal, hoewel ook het thema vrijwilligheid aan de orde wordt gesteld, zij het in de marge (hfdst. 1). In het tweede essay wordt dit thema in het centrum van de analyse geplaatst, waarbij vooral bezien wordt wat de consequenties zijn van bepaalde typen maatschappijstructuur voor de vrijwilligheid. Van groot belang is het proces van toenemende vervlechting van ‘staat’, ‘maatschappij’ en de ‘privé-sfeer’. Waar het maatschappelijk middenveld steeds meer zijn eigenstandigheid verliest, zal vrijwilligheid van karakter veranderen en aan betekenis inboeten (hfdst. 2). Nadat aldus verzorging en vrijwilligheid besproken zijn, wordt in de volgende twee hoofdstukken het verschijnsel verzorgingsstaat geanalyseerd. In het derde essay wordt het proces van toenemende vervlechting van ‘staat’, ‘maatschappij’ en ‘privé-sfeer’ bezien op zijn consequenties voor het ontstaan en de bloei van de verzorgingsstaat (hfdst. 3). Deze sociaal-structurele analyse wordt gevolgd door een sociaal-culturele: naar aanleiding van de stelling dat de verzorgingsstaat ideologieloos en technocratisch zou zijn, wordt in het vierde essay nagegaan wat het samenbindende ethos zou kunnen zijn (hfdst. 4). In aansluiting daarop wordt in het vijfde en laatste essay een beeld gegeven van een traditioneel type vrijwilligers, oorspronkelijk gefundeerd in een type ethos dat in principe haaks staat op de verzorgingsstaat. Juist die contrast vermag inzicht te geven in de gespannen verhouding tussen verzorgingsstaat en traditio-

[pagina 11]
[p. 11]

nele vrijwilligheid (hfdst. 5). In het nawoord worden tenslotte een aantal conclusies getrokken, die in hoofdzaak een verder explicatie vormen van de ondertitel van het boek.

 

Tot slot zij nog opgemerkt dat de vijf hoofdstukken qua thematiek en behandelingswijze nauw op elkaar aansluiten. Dit neemt echter niet weg dat de essays ook afzonderlijk gelezen kunnen worden. Gepoogd werd een en ander leesbaar te houden, zonder te vervallen tot de oppervlakkigheid die veel geschriften met betrekking tot vrijwilligers belast.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken