Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Karolingsche verhalen (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Karolingsche verhalen
Afbeelding van Karolingsche verhalenToon afbeelding van titelpagina van Karolingsche verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.74 MB)

Scans (18.10 MB)

ebook (4.87 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Karolingsche verhalen

(1948)–J.A. Alberdingk Thijm–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Carel en Elegast - De vier Heemskinderen - Willem van Oranje - Floris en Blancefloer


Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Het zestiende capittel.

Hoe dat Koning Asises in de stede van Keulen belegerd was van de Heidenen, en om hulp vroeg aan Koning Carel, en hoe hij Roelant derwaarts zond, die de stad verloste, en den Heidenschen Koning Corsaen versloeg.

ROELANT en de Koning stonden samen in de zale met vele andere Heeren, en spraken over de euvele behendigheid van Madelgijs. Intusschen zag Koning Carel eenen bode komen, en zeide tot Roelant: ‘Neve, ons genaakt nieuwe mare.’ - ‘Goede boodschap moet wellekom zijn,’ zeide Roelant. Met-een kwam de bode in de zale voor den Koning en groette hem; en als hij hem gegroet had, zeide hij: ‘Heer Koning! ik brenge tijding die beter achterbleve: want Koning Asises van Keulen doet u bidden, dat gij hem hulpe zendt; of wel hij zal de stad moeten overgeven: de Heidensche Koning heeft ze zoo sterkelijk beleid, dat ik ze schier vermeesterd duchte, eer gij daar komt.’

Koning Carel was deze mare zeer leed: ‘Neve Roelant, Edel Ridder!’ zeide hij; ‘gij en liet nooit dat ik u opdroeg - nu bidde ik u, dat gij derwaards trekt, en ontzet die van Keulen: ik zal u leveren 50000 mannen.’

Roelant nam de heirtocht met geestdrift aan. Toen zeide Olivier: ‘Roelant, vrome Ridder! gij zult hier alleen niet varen, ik wil mede met 8000 mannen.’ Roelant zeide: ‘Dank hebt, Olivier!’ Daarna zeide Ogier, de stoute krijger: ‘Roelant, ik zal mede trekken, met 8000 vrome mannen.’ Roelant sprak met blijden gezichte: ‘Neve! God loon u der vriendschap!’ Hertog Naymes sprak desgelijks, en de Heeren kwamen over-éen dat ze dien avond buiten Parijs hunne tenten zouden slaan, en gingen uit elkander om zich reede te maken.

Olivier met zijn volk waren 'et eerste gereed, trokken naar buiten in schooner optocht, en hij sloeg zijn tenten buiten Parijs in een veld.

De Koning was op zijn paleis, riep Roelant tot hem en zeide: ‘Ziet, neve Roelant! ginder staat een treflijke schare volks: ik bidde God dat hij ze beware!’ Toen de Koning dit zeide, sloeg hij de oogen naar boven, en stond met gestrekte handen.

[pagina 124]
[p. 124]

Intusschen kwam Ogier rijden met zijn volk, in goede orde en wel toegerust, en sloeg zijne tenten bij Olivier.

De Koning zeide: ‘Roelant-neve, ziet ginder Ogier met zijn volk, al schoone en kloeke mannen, ik bid God dat hij ze behoede voor misval!’

Naymes, met zijn vrome mannen en Ridders, sloeg zijne tenten bij Ogiers.

De Koning dit ziende, zeide: ‘Ziet ginder, neve Roelant! Naymes met zijne scharen: God wil ze beschermen!’

Toen ging Roelant en wapende zich en zijn volk, en nam oorlof aan den Koning, en reed uit met zijn heir: het was heerlijk om aan te zien - zoo vele schoone en moedige mannen: wél gekleed en gewapend, en alle strijdzuchtig. Roelant sloeg zijn tenten bij de anderen; daar bleven zij liggen buiten Parijs tot des anderen daags, en zoo haast de dag aankwam reden zij naar Keulen.

Niet verre van Keulen vonden zij een groote schare Sarazijnen. Als zij dit zagen, stelden de Heeren hun volk in slagorde, en reden tot dat zij in hunne nabijheid kwamen; en als zij zich op een boogscheut afstands van de Heidenen bevonden, reden Roelant en Olivier met hun volk voor het Heidensche heir: Naymes en Ogier met hun mannen volgden.

Als de Heidenen- de Christenen dus op hen zagen aankomen, stelden zij mede hun volk in slagorde en reden den Christenen tegen: daar renden de twee heiren te gader: de strijd werd groot, en menig man verslagen, en vele Ridders van den paerde gestooten.

Toen dede Roelant wonderen met lancie en zwaerd, en Olivier doorbrak de Heidensche schare. Naymes en Ogier zag men mede menig vroom feit van wapenen volbrengen, en menigen Heiden dooden: zoo dat des Heidens heir grootelijks door hun-vieren vernield werd; maar wel bizonder door Roelant.

Als de Heidensche Koning Corsaen dit zag, dat zijn volk aldus verslagen werd, en zwichtte door toedoen der dapperheid van Roelant, gaf hij zijn paerd de sporen, en reed met groote felheid op Roelant in, zoo krachtelijk, dat hem zijn spere brak in vele stukken: maar Roelant verstelde noch verschoot er niet af.

[pagina 125]
[p. 125]

De Koning zag, dat hij op Roelant niet winnen mocht, en hem de stoot niet 'et minste hinder deed; hij wendde haastelijk zijn paerd en meende wech te rijden: maar Roelant bracht hem een zoo grooten zwaerdslag toe, dat hij hem kloofde tot den paerde.

Als de Heidenen hunnen Koning dood zagen, waren zij droevig en riepen Roelant tegen: ‘Ai, booswicht, wat doet gij?’ en bevochten hem zoo strengelijk, dat Roelant veel te lijden hadde: want der Turken was er 60000. Roelant, steeds in den strijd gewikkeld, aan alle zijden bevochten, weerde hem vromelijk, want hij sloeg menig maal een geharnasten Heiden in tweeën.

Hertog Naymes zag Roelant van alle kanten bezet; sloeg zijn paard met sporen, en doorbrak moedig der Heidenen schare, zoo dat 'et menig Sarazijn met der dood bekocht.

Olivier en Ogier, de stoute Ridders, deden dien dag menigen vijand den zadel ruimen en ter aarde vallen: zoo dat de Heidenen moesten vlieden, daar zij de vromigheid der vier Heeren niet en mochten verdragen.

En de Heeren, ziende dat zij hun vijanden verwonnen hadden, togen binnen Keulen, waar hun de Koning Asises zeer blijdelijk ontving; en toefden daar veertig dagen. Ten einde van de veertig dagen, nam Roelant aan den Koning Asises oorlof, en reisde naar Parijs. Als zij binnen Parijs kwamen, en de Koning Roelant zag, was hij blijde en heette den Heeren vriendelijk wellekom.

De oude Koning nam Naymes ter zijde, en vraagde hem, wat de Koning Asises gezegd had, en hoe hij ze ontving, en of zich Roelant in den oorloge manlijk gehouden hadde?’ Naymes zeide, ‘Heer Koning, Roelant heeft zich mannelijk gehouden, en vele vrome daden bedreven; ik zeg u, Heer Koning, had Roelant een ros naar zijner waerde en tot zijnen wille, hij zoude met zijn stoutheid dwingen al dat in de waereld is.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken