Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Karolingsche verhalen (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Karolingsche verhalen
Afbeelding van Karolingsche verhalenToon afbeelding van titelpagina van Karolingsche verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.74 MB)

Scans (18.10 MB)

ebook (4.87 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Karolingsche verhalen

(1948)–J.A. Alberdingk Thijm–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Carel en Elegast - De vier Heemskinderen - Willem van Oranje - Floris en Blancefloer


Vorige Volgende

Het een-en-twintigste capittel.

Hoe Madelgijs gevangen werd en gebracht voor Koning Carel, hoe de Koning hem hangen wilde en hoe Madelgijs uit den kerker brak en den Genoten hun zwaerden ontvoerde.

HET is gebeurd dat Olivier ter jacht reed in het woud, en als hij 'et wild zocht op een berg, zag hij in het dal beneden zich een man komen dien hem dacht Madelgijs te wezen; hij stond dan lang in twijfel, of het Madelgijs ware of niet, ten laatste werd hij hem kennende; hij liet dàar de jacht en reed ten berg af, wat zijn paard loopen mocht, en Madelgijs nabij komende, greep hij hem bij den mantel: ‘Sta toveraar!’ riep hij, ‘zoo helpe mij Sint-Vitus, ik neme u gevangen en levere u Koning Caerle!’ Madelgijs echter sprong onvervaard achteruit, zoo hij mocht, en toog 'et zwaerd: Olivier toog 'et zijne en sloeg een fellen slag naar Madelgijs, de koene krijger ontweek het zwaerd en sloeg met toorn naar Olivier, en Olivier stuitte de slag, dat Madelgijs 'et zwaerd uit 'er hand vloog.

Als de koene Ridder dus weerloos voor zijn vijand stond, werd hij droevig van binnen: ‘Wee mijner!’ sprak hij, ‘dat ik dus met ledige handen staan moet, die zoo menig zwaren slag sloeg; 'et ware mij beter nooit zwaerd gedragen te hebben!’ en Olivier heeft anderwerf naar Madelgijs geslagen; deze echter ontsprong den slag nogmaals: ‘Heer ridder!’ riep hij, ‘ik geve mij gevangen!’

Zoo voerde Olivier - Madelgijs gevangen met zich, en reed zoolang tot hij kwam binnen de stad van Parijs, voor Koning Carels zale. Wanneer de Koning Olivier komen zag, sprak hij tot Alloreyt:

[pagina 165]
[p. 165]

‘Ginds komt Olivier, mij dunkt hij voert Madelgijs gevangen herwaards.’ Olivier was inmiddels ter zale opgegaan en groette eerbiedig: ‘Brengt gij mij Madelgijs gevangen?’ vroeg de Koning hem met zoete woorden. ‘Ja ik, Edel Heer Koning!’ sprak Olivier, ‘ik lever Madelgijs in uwe handen.’ Dan keerde de Koning zich met gramme blikken tot Madelgijs: ‘Snode man!’ sprak hij, ‘hoeveel leed hebt gij mij gedaan! Haymijns kinderen, die mijn zoon Lodewijk moordden, hebt gij bij tooverij mijner gerechtigheid onttogen!’ - ‘Heer Koning!’ zei Madelgijs, ‘het zal de laatste maal geweest zijn dat ik mij tegen u stelde!’ - ‘Gij zegt waar,’ sprak de Koning, ‘en nochtans toont gij weinig rouw of zorge!’

De Koning zat dan neder en sloeg met Allereyt en Fortsier den raad, dat men nog voor den avond Madelgijs hangen zoude. ‘Heer Koning!’ smeekte Madelgijs, ‘laat mij leven tot morgen!’ ‘Dat geschiede niet,’ zei de Koning, ‘voor den dage waart gij mij ontvloden.’ ‘Edel Heer Koning,’ hernam Madelgijs, ‘ik zal u des borg stellen; laat mij leven.’ - ‘Wie zoû zich voor u borge willen stellen,’ zeî de Koning, ‘wie mijner Edelen voor u!’

Dan keerde Madelglijs zich tot Olivier: ‘Edele Heere!’ sprak hij, ‘wilt gij mij borge wezen tot morgen!’ - ‘Ja ik,’ zei Olivier, ‘ik doe 'et willig.’ - ‘Ik begeere meerder borge,’ zei de Koning, ‘Olivier alleen en mag u niet verborgen.’ Dan sprak Madelgijs tot Naymes: ‘Edel Hertog! wilt gij naast Olivier mij borge wezen bij den Koning?’ en Naymes stemde mede in zijn verzoek. ‘Heer Naymes!’ zei de Koning, ‘ziet toe dat u dit niet tot oneer gedije.’ - ‘Heer Koning!’ sprak Naymes, ‘en zorgt niet; met Olivier blijf ik u borge, dat hij u niet ontga voor den dage.’

Dan loeg de Koning en sprak: ‘Laat hem, bij zulke borgen!’

Inmiddels was het uur van den noen gekomen en men droeg de spijze op. De Koning deed de Genoten twee en twee ieder aan eene tafel zitten, hij-zelf zat aan eene tafel alleen. Madelgijs had men gebonden aan den haard laten liggen. Als de maaltijd dan begonnen was, sprak Madelgijs: ‘Heer Koning! al de Genoten zijn gezeten, mij echter heeft men geene spijze aangeboden, sinds ik ten Hove was.’ De Koning dat van hem hoorende zweeg in

[pagina 166]
[p. 166]

toorne; dan nam Roelant 'et woord: ‘Madelgijs, ridder!’ zei hij, ‘komt herwaards, gij zult met mij eten.’ Madelgijs zat dan met Roelant ter tafel, en als de maaltijd afgeloopen was hief hij aan een vrolijk liedeken te zingen, met zoeter kele. De Heeren zeiden: ‘Hoe mach 'et hem lusten te zingen!’ - ‘Geen blijder man dan ik!’ zei Madelgijs, ‘omdat ik leven zal tot morgen.’ De Koning echter beval zijnen knechten dat men Madelgijs ten kerker voeren zoû; men sloot hem in een sterken toren en deed hem boeyen aan handen en voeten; ‘t Is hier kwaad herbergen,’ zei Madelgijs, ‘ik moge mij dien last kwijt maken eer de nacht verloopen is.’

Als de avond kwam legde zich de Koning op zijn bedde en sliep, en de Genoten gingen allen met Naymes, en Olivier tot den toren, waar Madelgijs gevangen lag; zij zaten neder voor de met ijzer beslagen deur en haalden menig ridderlijk feit op, om zich voor den vaak te bewaren.

Eer middernacht kwam toonde Madelgijs zijne konste; de boeyen vielen hem af van voeten en handen; hij deed de Genoten vast slapen en ontsloot de deur des kerkers; hij ging tot de Genoten en legde ze in den toren en nam hun alle hunne zwaerden. Dan liep hij tot des Drossaerts kamer, en nam Koning Carels drinkkop van fijnen goude, en - vlood naar Montalbaen.

Op dien tijd was Reinout op zijn kasteel van Montalbaen en wist niet van al wat zijn oom overkomen was; als hij dan te bedde lag en sliep, overkwam hem een droom, en hem dacht dat men Madelgijs hangen wilde aan eenen boom. Van vreeze ontschoot hij uit den slaap, hij stond op en kleedde zich; dan ging hij zich wapenen en zuchtte in zijn herte: ‘Help, moeder Gods, Maria! ik bidde u dat gij mijn oom behoedt voor een schandigen dood!’

Hij zadelde Beyaert, zat op 'et goede Ros en reed in den nacht tot Madelgijs' kasteel; aan de poorte klopte hij en als poortier hem gehoord had sprong hij op en vroeg, wat zijner begeerte was. ‘Zeg mij, waar is dijn Heere?’ zei Reinout. ‘Ik en weet niet, des zijt zeker, edel Grave Reinout!’ andwoordde de man. Dan werd Reinout droevig en sloeg den weg in naar de stad van Parijs; als hij tot Montfaucon kwam, sloeg hij zijns ondanks de oogen op naar de

[pagina 167]
[p. 167]

galge, en hij dankte God, als hij zag dat niemant daaraan gehangen was. Toen hoorde hij iemant komen langs den weg, die steende als of hij dadelijk sterven moest. Reinout, dat hoorende, hield Beyaert in en riep: ‘Bistu uit God die daar komt? zegt mij wie du bist, of zoo helpe mij God! - ik slaag die met den zwaerde dat du voortaan niemant meer kwellen zulst!’ Dan riep Madelgijs, die Beyaert reeds herkend had: ‘Ik ben Madelgijs uw oom! ik zag in trouwe, Reinout, hoe weinig u aan mij gelegen was!’ ‘Zijt gij 'et Madelgijs, oom!’ riep Reinout verblijd, ‘ik en wist niet dat u onheil overkomen was; ik bidde u zegt mij wat gij daar draagt, dat gij dus kreunt onder het wicht.’ Dan spotlachte Madelgijs: ‘Olivier had mij gevangen,’ zeide hij, ‘en den Koning geleverd, die mij wilde doen hangen nog voor den avond; ik bad den Koning, dat hij mij leven liet tot den morgen en dit werd mij toegestaan; toen was ik blij, want ik wist wat mij te doen stond; men legde mij in den kerker, met kluisters beladen, en de Genoten bewaakten de deure: toch ben ik ontkomen! den Genoten nam ik hun zwaerden en in des Drossaerts kamer 's Konings gulden drinkschale; die ik hier drage onder den mantel.’

- ‘Oom, naamdy ook Ogiers zwaerd?’ vroeg Reinout. ‘Ja ik, neve!’ andwoordde Madelgijs, ‘niemant liet ik iet.’ - ‘Oom!’ zei Reinout, ‘dat is niet wèl gedaan; hadt Ogier zijn zwaerd gelaten!’ - ‘Had ik Ogier zijn zwaerd gelaten,’ riep Madelgijs, ‘dan had men hem voor Koning Carel beschuldigd, dat ik bij zijn toedoen ontkomen was!’

Dan dede Reinout - Madelgijs bij zich op Beyaert zitten en reed tot Montalbaen.

Als het begon te dagen ontwaakte Koning Carel en kleedde zich haastelijk; met dat hij tot den kerker gaan wilde, ontmoette hij zijn Drossaert, die hem klaagde dat des Konings gulden kop gestolen was en dat de Genoten in den toren lagen; dan dacht Carel wel dat Madelgijs hem ontvlucht was en ging in haast tot den toren. ‘Roelant, neve!’ riep de Koning, ‘staat op, Madelgijs hebben wij verloren!’ Roelant ontschoot uit den slaap en tastte naar Durendael, zijn goed zwaerd; als hij 'et niet meer vond werd hij droevig; ook

[pagina 168]
[p. 168]

de andere Genoten zagen dat hun zwaerden hun ontvoerd waren: ‘Dat deed Madelgijs, de snode tooveraar,’ spraken zij, ‘God geef hem schande!’

De Koning dat hoorende zwoer, dat hij Madelgijs geen rust zoû laten zoo lang hij leefde, en geen toevluchtsoord, in wat land hij zich begeven mocht.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken