Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlands displegtigheden. Eerste deel (1732)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlands displegtigheden. Eerste deel
Afbeelding van Nederlands displegtigheden. Eerste deelToon afbeelding van titelpagina van Nederlands displegtigheden. Eerste deel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Kapittel VIII.

Manieren der ouden, en bijzonder der Duitsen, en Batavieren, in het nemen van voedsel, en inzonderheid in het aanliggen, en aanzitten aan den dis, en naspeuring vant den oorsprongk dezer gewoontens, enz.

i. Aangaande de manier, op welke de oude Germanen hunnen spys, en drank gebruikt hebben, getuigd Ga naar voetnoot1 Tacitus, dat elk zyn eige, en byzondere zitplaats, en tafel had, en dat ze naa den slaap, [dien ze doorgaans tot op den dag uitrekten, meest met warm water] zig gewassen hebbende, aan 't schaffen vielen.

Dat de gasten elk hunne byzondere tafelkens hadden, getuigen ook andere Schryvers, als Cesar, Tacitus, en Plinius.

[pagina 76]
[p. 76]

Voorts dat ze aldus in een ronden kring zaten, werd mede by sommigen verhaald, het welke waarschynelyk dit tot een oorzaak had, dat ze rondom den haard, die in 't midden van het vertrek was, aanzaten. Zie hier van Posidonius, een net verhaal doende van deze aanzitting, en zelfs van den rang, en orde der gasten. Tacitius in het 13. Zyner Jaarboeken [§ XVI.] beschryvende het schelmstuk van Nero, in het vergeven van Brittannicus, spreekt van eige, en afgezonderde tafelen, zelfs by de Romeinen: Het was de manier dat der Vorsten kinderen, met andere Edelen van gelyken ouderdom, zittende aten, in 't gezigt hunner magen, aan een byzondere eigene, en spaarzamer tafel. Als Brittannicus aldaar banketteerde, zoo word, om dat een gekoren uit de Dienaars zyn spys, en drank met proeven beproefde, op dat die gewoonte niet nagelaten wierde, of door de dood van beide het schelmstuk uitkwame, zoodanig een bedrog gevonden. enz.

[pagina 77]
[p. 77]

ii. De zit-, of legplaatsen Ga naar voetnoot2 waren by de oude volken geen konstige, nog

[pagina 78]
[p. 78]

verheve zetels, maar matten, of vellen van wilde, of tamme dieren op de aarde

[pagina 79]
[p. 79]

nedergespreid, als by Posidonius, Diodorus, Aristofanes, en andere Schryvers

[pagina 80]
[p. 80]

blykt, zulks, dat voor yder der gasten wierd gespreid, en bereid een zoodanige

[pagina 81]
[p. 81]

mat, of afgestroopte huid van eenig gedierte, met een laag tafeltje, en een drinkbeker, als uit Homerus aangeteekend heeft Athenaeus Lib. I.

Opmerkelyk is by deze gelegenheid, dat de schoone Judith, in de belegering van de stad Bethulie, gebragt zynde in de tente van den Veldheer Holofernes, om

[pagina 82]
[p. 82]

met hem vrolyk te zyn, zekere medegebragte vellen Ga naar voetnoot3 tot haar gebruik deed nederspreiden op de aarde, om daar op neder te zitten, en te eten, als in het breede te zien is in het Boek Judith Kap. XII: 15.

iii. [Zoo hebben ookd e oude Duitsers yder op byzondere vellen Ga naar voetnoot4, en de Batavieren op den grond nedergezeten Ga naar voetnoot5. En zelfs ] in later tyden is ook een dier-

[pagina 83]
[p. 83]

gelyk gebruik geweest onder de oude Kloosterlingen, en Monniken, die op den grond, in plaats van te zitten, lagen, als te zien is in Alemannic. rerum scriptor.tom. I. part. i. fol. 194. Cumque more suo super viride foenum singuli, ad prandendùm, afsque sedilibus recumberent. dat is: ‘En terwyl ze elk naar hunne wyze op het groene gras Ga naar voetnoot6 zonder zetels te

[pagina 84]
[p. 84]

gebruiken, om het middagmaal te houden, nederlagen, enz.’

[pagina 85]
[p. 85]

iv. De eet-plaats by de oude Germanen, (of Duitsen) was gemeenelyk by, of rondom het vuur aan den haard, als Diodorus Lib. V. aanwyst, en zulks bevestigen Mela Lib. II. cap. 2. en Solinus cap. 16. Dit vuur aangestookt werdende met geheele stammen van eike-, of olmeboomen, als by Virgilius Georgic. III. te zien is Ga naar voetnoot7.

v. Filarchus by Athenaeus Ga naar voetnoot8 getuigd ook van de Franken, dat ze driestallige tafeltjes hadden, tot twintig in 't getal, op welke voor yder het vlees wierd opgedist, met groote gereze stukken brood, aan 't vlees vast gehegt.

vi. Sommige Schryvers zeggen, dat ze de voorgezette heele bouten met beide de handen aanvatten, van een reetten, met de tanden van een scheurden, en alzoo opaten Ga naar voetnoot9. Dog alzoo zulks te

[pagina 86]
[p. 86]

lastig ware, inzonderheid voor sommige hoogbejaarden, gebruikten ze, naar 't getuigenis van Posidonius, een mes Ga naar voetnoot10,

[pagina 87]
[p. 87]

welk met een scheede gedekt, en in een bijzondere plaats weg gelegd Ga naar voetnoot11

vii. Het drinkvat was gemeenelyk een hoorn; sommigen hadden ooka arden bekers, of kroesen, anderen nappen van hout, hebbende de gedaante van een pot, als te zien is by Posidionius, by Athenaeus,

[pagina 88]
[p. 88]

in zyn boek van de Gastmalen der wyzen.

Van deze drinkhooren Ga naar voetnoot12 getuigd Plinius Lib. II. cap. 37. en Cesar Comment. 6. Zegt: dat het osse-hoornen, met zilver aan dne mond beslagen waren, dog dat de zoodanige op de voortreffelykste gastmalen voor drinkbekers gebruikt wierden.

viii. Vorder, dat de tafelen by de ouden bediend wierden door schoone, en moeder naakte jongetjes, en meisjes Ga naar voetnoot13, is by den reets gemelden Diodorus blykende.

[pagina 89]
[p. 89]

ix. De gasten zelfs kwamen, by de Germanen, alle gewapend tot de maaltyden, volgens het duidelyk getuigenis van Tacitus Ga naar voetnoot14, waarom 'er op de zelve maaltyden dikwils slagen, en wonden, voorvielen. Voornaamentlyk, terwyl ze zig lang Ga naar voetnoot15 by hunnen drank toefden.

[pagina 90]
[p. 90]

x. Deze oude gewoonte van op vrolyke maaltyden, na dat men van spys, en drank verhit was, te vegten, en met bebloede koppen t'huis te keeren, schynt van vroeger tot op laater tyden overgebleven. Weshalven by Plakaaten, en verbiedende wetten, daar tegen van ouds is voorzien, met het stellen van straffen, en boetens tegen de overtreders: en te gebieden, dat op alle bruiloften, ten platten lande gehouden werdende, alwaar de huisluiden gewoon zyn te vegten, zouden Officieren gesteld worden, om te stillen alle kyvagien, en verdere onheilen, by Plakaat van den 22 Juni 1589, Art. 6. 10. En by Plakaat van den 10 Juli 1628.

Waarom ook, schoon de Batavieren wel eer gewoon waren op maaltyden, en banketten, te verschynen met hunne wapenen, zelf by onzer voorouderen tyden, om goede inzigten uitdrukkelyk is geboden, dat op bruiloften, dans-markten, en op speelen, niemant komen mogt met rapieren, ponjaarden, en andere wa-

[pagina 91]
[p. 91]

penen, op de verbeurte van de zelve, en arbitrale korrectie, als in de voorgemelde Plakaaten Ga naar voetnoot16 te zien is.

xi. Op de maaltyden der Duitsen, en Batavieren waren geen vrouwen tegenwoordig, (waar ontrent by veele andere volken een verschillende gewoonte was); Te weten, de Batavieren oordeelden, dat de eerbaarheid, en kuisheid der vrouwen vereiste, dat ze door geen aanlokselen van schouwspelen, of dertelheden van gastmalen behoorden te worden verlokt, of gaande gemaakt, als te zien is by C. Tacitus, in zyn boek van de Zeden der Germanen.

voetnoot1
De mor. Germ. § 22.
voetnoot2
's Schynt niet ongevoechelyk hier iet aan te teekenen, wegens den oorsprongk van het aanzitten, en aanliggen van den dis.
De manier van te eten, liggende op zekere rustbedden, of op den grond, als de oude Batavieren, neder zittende, schynt afkomstig van de oude Oosterse volken, die gewoon waren op gras-, en bloem-bedden, en by gebrek van deze, op bont, of vellen van dieren, op den grond gespreid, nederleggende, te spyzigen.
II. Tot dat, tafelen, stoelen, banken, bedden, en diergelyken inboel uitgevonden zynde, de stoelen, en rustbedden ook in maaltyden gebruikt zyn.
III. Maar, of de oudste manier zy geweest, zittende, of liggende te eten (welke laatste J. Casaubon tegen Baronius beweerd, Exerc. XVI. Cap. 22. En het eerste Bunaeus tegen Casaubon de morte Christ. l. I. c. 3.) schynt niet ligt met zekerheid te bepalen.
IV. Mogelyk, dat men eerst op het veld liggende, naderhand tafelen in gebruik geraakt zynde, zittende, en, meer gemak zoekende, op rustbedden aan tafel liggende, het maal gehouden hebbe.
V. Dit is wel zeker, dat eenige volken de gewoonte gehad hebben van zittende te spyzigen, eer ze de gewoonte van rustbedden ter maaltyd te gebruiken, hebben aangenomen. Als by voorbeeld, niet alleen de Romeinen, maar ook de Grieken, en zelfs de Joden, die de zelve waarschynelyk van de Assyriers, of Chaldeen, aangenomen hebben, en daar in gehouden zyn door de gewoonte der Grieken, en Romeinen. H. Grot. Ad. Matth. XVI. 20. Hoewel sommigen willen, dat de Joden deze gewoonte eerste van de Romeinen zouden ontleend hebben, na dat ze door Lukullus, en Pompejus onder het Roomse gebied gebragt waren, in dit gevoelen volgende P. Ciacconius, de triclinio.
VI. Dog die voors. gewoonte van aan te leggen, was veel verschillende van die der Turken, en Skyten, die ἐνάλλαξ, dat is, met gebogen knien, en kruiswyze geschikte beenen op den grond, of op de aarde neder huikten. Hoewel Flavius Blondus de Roma triumphante lib. II. fol. 34. En J. Corasius lib. IV. misceil. c. 10. n. 5. dezen mislag begaan hebben van de zelve gewoontens te verwarren.
VII. Dat de Romeinen eertyds aanzaten, eer ze de gewoonte van aan te leggen hadden, blykt uit Servius over dat vers van Virgyl:
Perpetuis soliti Patres considere mensis.

alwaar hy zegt: ‘Onze voorouders waren gewoon al zittende te eten, in navolginge van de Lakoners, en Kretensen: als ook uit Varro, en Isidorus. l. XX. c. 2.’
En de zelve gewoonte der Grieken blykt uit vele plaatsen van Homerus, en Athenaeus l. VIII.cap. 13.
De wellust toenemende hield de aanzitting op, en de aanlegging kwam in plaats, niet alleen by de Grieken, maar ook de Romeinen, en zelfs de Afrikaanen, en Barbaaren, volgens Livius l. XX. Vide Lipsium de ritu conviviorum apud Romanos, in aliis ejus opusculis rarioribus, quae, in corpore reliquerum ejusdem operum non extantia, videre est apud Kipping. post. Ant. Rom. p. 609.
VIII. De gemelde manier der Romeinen, in het aanleggen aan de tafel, word beknoptelyk beschryven by Lipsius antiq Lection. l. III. Veteres lectis stratis coenabant: In coenaculo mensa collocabatur rotunda, humilis: inferiorum quidem hominem tripes, & ex simplici ligno: lautiorum citrea, aut acerna, aut lamina argentae inteca, quam pes eburneus fabrefactus sustinebat. Circum Mensam tres ad plurimum lecti erant, ex quo Triclinii nomen, &c. caeterum autem terni aut quaterni unum occupabant. Hortatius:
Saepe tribus lectis videas coenare quaternos &c.

dat is : ‘De ouden spyzigden op gespreidde legbeddekens ; in het eet-vertrek wierd voorgesteld een ronde, en lage tafel, voor lager soorten van mensen, van gedaante alse en drietal, en uit gemeen hout bestaande ; dog voor luiden van hooger rang, van citerhout, of mastboomenhout gemaakt, of met een zilvere plaat overdekt, en met een konstig gemaakten voet van ivoor ondersteund zynde. Rondom de tafel waren ten hoogsten drie legbedekkens, waar van het woord triclinium, dat is, drie-bed, komt. Vorder zoo werd een leg-bed van drie, of vier mensen beslagen, enz.’
Die meer begeerd te weten aangaande de ligplaatsen, lig-stoelen, banken, en bedekkens, en tafelen der oude volken, en byzonder der Hebreen, zie Stuckius antiq. conviv. l. II. c. 34. Bunaeus de morte Christ. lib. I. c. 3. & lib. III. c. 10. Goeree, Voorbereiding tot de Bybelse wysh. of Joodse Oudh. I. D. bladz. 536. en 541. T. Brown Onderz. der gemeene dwalingen des volks 5 b. 6. Hoofdsten van die der Romeinen, Petrus Ciacconius Toletanus, de triclinio & Fulvi Ursini append. als ook Rosinus, antiq. Rom. lib. 5. c. 28. Lipsius, antiq. lection. lib. III. c. 1. en Julius Cesar Bulengerus, de conviviis l.l. c. 27. 29, 30, 31, 32, 33, 34. 36. &c.
IX. En die oude eenvoudige levenswyze, niet alleen ten opzigt van de aanzittinge, of aanlegginge, maar ook van de geringe disgeregten, zonder vermenging van honger, en dorst, verwekkende kruideryen, cierlyk wil afgeschilderd zien, slaa het oog op het volgende tafereel van Antonides (in zyn Ystroom 2. b. 51. bl.)
 
‘Elk was wel eer vernoegt met kruiden van zyn aerde,’
 
Onkostelyk geplukt in 't naeste land, en wei.
 
Verkoelende latu, en wilde cikorei,
 
En zuuring, nu om slym, en taaye vogtigheden
 
Te smilten, en, verkoelt, te vegen na beneden,
 
De toortsen van de koorts te dooven in haar nat.
 
Zoo lang men niet, verkropt van overzeeschen schat.
 
Den tragen honger noopte, en hof, en vlietbanketten
 
Te gader rukte, om zyn verzaeden lust te wetten,
 
En brak den dronken dorst den mond op met gewelt,
 
Maar in het eerlyk zweet zyn brood vergaerde op 't velt;
 
De drooge borst verkwikte in zyn bekende streeken,
 
Met onbetaalden drank uit heldre waterbeeken;
 
Daar levenwekker speelt op 't ruischen van een bron.
 
Terwyl een looftapyt, en zacht matras van zooden.
 
Den onbezorgden schynt tot stilte, en rust te nooden.’
voetnoot3
Dat de Ouden de gewoonte hadden van vellen, of huiden op den grond, of over horden van ryzen te spreiden, om daar op aan te leggen, vertoond ons Homerus: Hy plaatste de gasten, zegt hy, op zagte vellen op het strand. Waar op Eustathius aanteekend: Merk de eenvoudigheid der helden; want de zoon van Koning Nestor heeft de vreemdelingen geplaatst, niet op purpere tapyten, of andere kostelyke kleeden, of spreiden, maar op zand, en vellen, nogtans zachte. Waarom Ovidius zegt:
Qui poterat pelles addere dives erat.
Die vellen by den dis kon voegen, die was ryk.

voetnoot4
Gelyk de Skyten, en Kosakken in Ukranie nog hedendaags gewoon zyn, volgens Praetorius, Orb Gothic. l. IV. c. 1. § 4.
voetnoot5
Vide Cluver. Germ. antiq. l. I. p. 126.
voetnoot6
Ten blyke van de oude gewoonte van op de aarde liggende te eten, by verscheide volken in zwang gegaan hebbende, strekt Virgilius. lib. I. Aen. vs. 218.
Tuna victu revocant vires, fusique per hebam
Implentur veteris Bacchi, pinguisque ferinae.
d.i. Toen sterkten zy het hert, gelegen in het gras,
Met vernen wyn, en met vet wildbraad, enz.

En Ovidius lib. III. Fastorum, van het feest van Anna Perenna.
Virides passim disjecta per herbat Potat.
Zy drinkt doorgaans al leggende in het groen.

Als Polydius op den weg offerde, hield hy Peteus, daar boorby gaande, ten eten, en als hy hem op het groene kruid had doen nederzitten, en eenige telgen tot een tafel gebroken had, heeft hy hem voorgezet van 't gene geofferd was, volgens Athenaeus lib. IV.
Strabo zegt van de Gallen καθοζόμενοι δειπνοῦσιν ἐν στιβάσι, zittende nemen ze spys op grasbedden
De Kelten leiden hooi onder zig, en aaten van houte tafelen, een weinig boven de aarde verheven, volgens Posidonius, by Athenaeus, die een Hoofddeel heeft van de maalen der Kelten lib. IV. cap. 13
Deze gewoonte van op den grond leggende, of zittende te spyzigen, heeft nog heden plaats by veele volken, als by de Kalekuters, en die van Kanarie, volgens Amerikus Vesputius. Waar van niet veel verschild de manier veler Turken. Stuckius d. tr. l. II. c. 34. en die van Japan, en Laplan.
En op diergelyke wyze wierd weleer voor Hertog Karel van Bourgondie, in dien nagt, toen hy by den berg Herikus de Gallen verslagen had, en nog bedeest, en niet gerust genoeg op zyne overwinning was, om de gereedheid, zyne tafel op de aarde bereid; en zyn 3 of 4 lyken gehaald, nevens 1 of 2 bossen stroo, op dat de overwinnende Vorst zou hebben om te zitten: en daar heeft hy, vermoeid van den slag, gequetst, en ongerust, zoodanig een avondmaal gehouden, hoedanig men wel gissen kan, dat op die plaats, in dien tyd, en beweging van zaken, heeft konnen klaar gemaakt, en vervaardigd worden. Ludovicus Vives de Concord. & Discord. lib. 3.
voetnoot7
Zie ook hier voor bl. 28.
voetnoot8
Lib. IV. c. 13
voetnoot9
Daar in volgen die Schryvers Posidonius, die dit verhaald van de Kelten, en vorder daar nog by voegd, dat zy dit deden op zyn leeuws, of als de leeuwen.
Dog dat ze geen raauw vlees gegeten hebben, als sommigen meenen, blykt uit den zelven Schryver, die verhaald, dat hun spys was weinig brood, maar veel vlees, gekookt, of over kolen, of aan het spit gebraden, apud Athenaeum lib. IV. c. 13.
Vorder, dat die genen, welke by de rivieren, of digst aan de zee woonden, ook vis aaten, met zout, azyn, en kamyn gekookt. En dat ze geen olie gebruikten, zoo om 't ontbrek der zelve, als om dat ze, die zelden gebruikende, de zelve onzoet, en onsmakelyk hielden, ibid.
voetnoot10
I. Dat 'er onder de Grieken messen in gebruik zyn geweest, blykt uit hun naamwoord κοπίδες ἰχθυοπρίδαι, cultri piscatorii, vissers messen, enz. Zie Bulenger. de conv. l. IV. c. 9.
II. De geleerden meenen doorgaans, dat 'er by de ouden van geen tafelmessen gewaagd word, om dat ze zig van voorsnyderen, die de spys te voren sneden, bedienden.
III. Dog hoewel 'er weinig, zoo is 'er nogtans wel eenig gewag van te vinden. Athenaeus zegt, dat de Gallen zekere messen μαχαίρια in de scheeden van hunne zwaarden staken, die ze over tafel gebruiken, naar de meenig van Bulengerus d. l.
En dat de Kelten, zaken, die moeijelyk van een te trekken, en te scheiden waren, elk met een klein mes, dat yder in de scheede hangende, met zig droeg, sneden. Κελτοι ἰὰν ᾖ τι δυσαπόσπασταν μαχαιρίω μικρῷ παρατίμνοντες, lib. IV. c. 13.
Dog deze, en diergelyke getuigenissen van het gebruik der messen, by de oude volken, vind men van Posidonius by Athenaeus, en van Homerus.
Plutarchus verhaald, dat Parasitis over 't avondmaal een mes gebruikte, wiens wederhelft met venyn besmet was, om zekere vrouw te dooden, gelyk hy uitgevoerd heeft. in Artaxerxes.
voetnoot11
Posidiodonius zegt by Athenaeus: Ἐὰν δέ ᾒ τι δισαπόσπαστον, μαχαιρίῳ μικρῷ παρατέμνουσιν, ὅ τοῖς αoλεοῖς ἐν ἰδία θήκῃ παράκειται. Dat is:‘Zoo ér iet (of eenige spys) bezwaarlyk is van een te trekken, zoo snyden ze die met een klein zwaardeken (knyf, of mes), 't welk in de scheede, in een bijzondere plaats, daar toe geschikt, (gereed) legt. l. IV. c. 13. De coena Celtarum.’
Waar uit sommigen besluiten, dat uit die oude gewoonte der Gallen, of Kelten, de Franse manier ontstaan zy, van alleen maar een mes over tafel, in 't middag-, en avondmaal te gebruiken, welke manier Cluverius getuigd, dat in zynen tyd nog plaats had in Vrankryk. Germ. antiq. l. I. p. 127
voetnoot12
Dog van de Drinkhoornen der oude Friesen, en andere volken, zal hier na in een ander byzonder Hoofddeel gehandeld worden.
voetnoot13
Dit zal te verstaan zyn van sommige warme Landen; want dat anders de tafels sommiger oude volken bediend wierden door kleine kinderen van beide de kunne, van gelyke jaaren, en zeer pragtig opgetooid, blykt onder anderen uit Virgilius Aen. I. en Suetonius in Tiberio. Cicero Tusculan. 5. Eustathius Iλ. a. 103. &c. Vide Ciacconium de tricl. p. 37.
Vorder kan deze, en van de verscheide soorten van tafel-dienaaren, hunne naamen, en hunne bijzondere diensten gezien worden Stuckius ant. conv. l. II. c. 20, 21, & 22.
voetnoot14
De Morib. German. zeggende: ‘Dat, gelyk zy, om hunne negotie, dingen, of koopmanschap te doen, met uittrokken, dan gewapend, zy zoo ook op gelyke maniere gingen ter maaltyd, enz. Vorder, dat 'er meenigmaal, als onder dronke lieden ahrde twistwoorden voorvielen, en zy zelden ophielden met schelden, voor dat het in 't gemeen uitkwam op doodslaan, en wonden. c. 22.’
voetnoot15
Hier van getuigd Tacitus de Mor. Germ. § 22. Diem noctemque continuare potando nulli probrum, &c. Et § 23. Sine apparatu, sine blandimentis expellunt famem. Adversus sitim non eadem temperantia. Si indulseris ebrietati suggerendo quantum, concupiscunt, haud minus facile vitiis quam armis vincentur. Dat is : ‘Dag, en nagt over te drinken is niemant verwyt. En § 23. Zonder toerusting, zonder vlaaijing verdryven zy den honger. Tegens dorst zyn zy niet even getemperd. Zoo gy hunner dronkenschap toegeeft, verschaffende zoo veel als zy begeren, zy zullen immers zoo ligtelyk door de ondeugden, als door wapenen verwonnen worden.’
voetnoot16
Deze Plakaaten, of Edikten, betreffen de Nederlanden, en byzonder Brabant, en Vlaanderen, en zyn te zien in de Plakaatboeken, uitgegeven te Antwerpen vol. 2. l. I. t. 4. c. 2. f. 114. en te Gent vol. 2. l. II. rubr. 4. f. 169. Zie ook Anselmo God. Belgic bl. 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken