Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlands displegtigheden. Derde deel (1735)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlands displegtigheden. Derde deel
Afbeelding van Nederlands displegtigheden. Derde deelToon afbeelding van titelpagina van Nederlands displegtigheden. Derde deel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

ebook (3.51 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlands displegtigheden. Derde deel

(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 507]
[p. 507]

Kapittel XXV.
Of het den Christenen geoorloft zy, gastmaalen te houden, aan te regten, en by te woonen.

[Sommigen hebben niet alleen het misbruik, maar, om het misbruik, de Gastmaalen, als in't geheel, en volslaagen ongeoorlofd voor een Christen, afgekeurd. Sommigen, zoo ver niet durvende komen, van dezelve af te keuren, dorsten ze ook niet geoorlofd verklaaren, beweerende, dat het veiliger was, zig daar van in't geheel te onthouden. Redenen. Sommigen stellen de gastmaalen, als gastmaalen geoorlofd. Anderen stellen de gastmaalen, als gastmaalen, wel geoorlofd, dog onder verscheide be-

[pagina 508]
[p. 508]

paalingen, zoo voor een gastwaard, die dezelve bereid, als de gasten, die ze bywoonen. Of, en hoe die van de laatst-voorgaande verschillen. Hoe een Christen in deze verscheidenheid van gevoelens ontrent de gastmaalen aan te regten, en by te woonen, zig veiligst hebbe te gedraagen. Gedrag van Bisschop Chrysostomus, in eenigheid gewoon zyne maaltyden te houden; en aanmerkingen van Erasmus over het zelve. Gelyk men misdoen kan, met den zin der Euangelische geboden te ruim, zoo kan men ook misdoen met dezelve al te eng te bepaalen. Hoewel die laatste soort van dolingen byna te verschoonen zyn. Oordeel van Erasmus over zoodanige. Wanneer, en hoedanige gastmaalen onder de Christenen zouden geoorlofd zyn. Men mag,

[pagina 509]
[p. 509]

om 't mogelyk misbruik, en gevaar, het maatig gebruik van wel geregelde gastmaalen in 't geheel niet wraaken voor een Christen. Of de Protestanten wel mogen verschynen op Gastmaalen der Pausgezinden, die opzigt, en betrekking hebben op, en tot den Roomschen Godsdienst, als Doopmaalen, Monniken-, en Klop-maalen. enz.]

 

[I. Dus het gebruik, en misbruik van Nederlands Dis-Plegtigheden, en de aanmerkingen, daar over gemaakt, vertoond zynde, konnen we niet nalaaten, verder aan te wyzen, hoe dat sommigen niet alleen het misbruik der gastmaalen, en gezondheids-dronken; maar, om dat misbruik, de gastmaalen, en de gezondheids-dronken zelfs, als volslagen ongeoorlofd, afgekeurd; en anderen daar over andere stellingen gemaakt, en beweeringen gedaan hebben. En dewyl dit

[pagina 510]
[p. 510]

zaaken zyn, de overweeging van yder Christen, als yder Christen raakende, waardig; zoo zullen we de voors. gevoelens, en de redenen van dien, wederzyds bygebragt, voortbrengen.

Te weten, sommigen onder de Christenen hebben het voor een Christen t'eenemaal ongeoorloofd gekeurd eenige gastmaalen by te woonen, en aan te regten.

En wel voornaamelyk uit aanmerkinge van eenige der hoofdlessen voor Jesus leerlingen gegeven: zig zelf te verzaaken, zyn kruis op zig te nemen; alle weereldse begeerelykheden te verzaaken, en maatig te leven in deze wereld; de weereld niet gelykvormig te worden, enz. Vide Limb. Theol. Christ. V. 52. 9.

II. Anderen, betuigende niet te durven beweeren, dat het een en het ander voor een Christen t'eenemaal ongeoorlofd zoude zyn, stelden, dat het oneindig veiliger is, zig van beide geheel te onthouden, of immers daar toe zoo noode, en zelden te komen, als naar de omstandigheden, daar

[pagina 511]
[p. 511]

in men gesteld is, eenigzins geschieden kan. De redenen, waarom ze dit beweeren, zyn kortelyk deze:

1. Om dat, zoo wel door het aanregten, als bywoonen, van een gastmaal, veel tyds onnuttelyk verspild, en verkwist word. En, dat een Christen verpligt is den zelven, als het kostelykste, van welks gebruik, en misbruik, hy eens rekenschap zal hebben te geven, uit te koopen; nademaal zelfs, om de woorden te gebruiken van den Raadsheer J. A. van der Meulen, ons gantsche leven te kort is, om alle de pligten, die de Goddelyke Wet den Christenen afvorderd, te volbrengen. For. conscient. Part. I. Quaest. 3. p. 101.
2. Om dat tot de voorn. zaaken meer gelds, en onkosten, dan tot onze gewone maaltyden, noodzaakelyk zyn.
En dan het God aangenaamer, en den Christenen voordeeliger is, het geld tot ruimer onderstand der nooddruftigen, dan tot gastmaalen, te besteeden.
3. Om dat daar in meer gevaar is van zig in onmaatigheid, pragt, overdaad, enz. te verloopen.
[pagina 512]
[p. 512]
En dat een Christen zig zelf niet mag leiden in verzoekinge.
4. Dat in de maaltyden de gedagten verstrooid, en't gemoed niet weinig ontrust word.
En een Christen dus onbekwaam gemaakt, om Gods Woord te lezen, en te overwegen, en zig te begeven tot de gebeden.
En dat hy verpligt is te waaken, en zig nugteren, en daar toe altoos bekwaam te houden.
5. Dat men in maaltyden kwaden, en goeden ontmoed.
En dat de kwaade saamenspreekingen; die daar doorgaans meest, en liefst gehoord worden, de goede zeden bederven.
6. En vorder, dat het beter is, te gaan in het klaaghuis, dan in het huis der maaltyd, naar 't zeggen van Salomon, Pred. VII: 2.
7.Eindelyk, dat de voorbeelden van gastmaalen, waar van de Schriften van het Oude Verbond gewaagen, den Christe-
[pagina 513]
[p. 513]
nen in alles voor geen rigtsnoer konnen strekken.
8. En, dat Jesus, en de Apostelen, Bruiloften, of Gastmaalen, zeer zelden, en dan nog met een heel ander oogmerk gedrag, en gemaatigheid hebben bygewoond, dan hedendaags geschied.
9. En, dat'er nergens bewys is, dat ze gastmaalen hebben aangeregt.

III. Anderen stellen de gastmaalen, als gastmaalen, en zelfs de feestmaalen, in zekere gevallen geoorlofd. Kalvyn zegt over XXI: 8. daar verhaald word, dat Abraham, ter gelegenheid, dat zyn zoon Izaäc gespeend wierd, een groot gastmaal aanregtede, uitdrukkelyk: Caeterum lautitias convivii non refert Moses in malam partem, sed tanquam de re licita loquitur. Nihil enim prohibet quominus sancti homines amicos ad communem laetitiam invitent, ut, Deo simul gratias agentes, solito hilarius epulentur. Colenda quidem semper temperantia & sobrietas, dandaque opera, ut tam apparatus ipse sit frugalis, quam modestae convivae. Tantum dico non adeo au-

[pagina 514]
[p. 514]

stere Deum nobiscum agere, quin liberalius interdum amicos excipere permittat; vel dum celebrandae sunt nuptiae, vel dum liberi nobis nascuntur. Fecit ergo Abraham convivium magnum, id est, extraordinarium: quia non selebat quotidie tam splendide instruere mensam: ea tamen fuit copia quae minime in luxum defflueret. Adde quod pro modo facultatum ita lautus fuit in tractandis amicis, ut ignotis etiam hospitibus sufficeret.

Anderen, om te bewyzen, dat het ongeoorlofd is onder de Christenen gastmaalen aan te regten, werpen tegen de plaats uit Luc. XIV: 12. enz.

Dog anderen gebruiken die zelve plaats tot wederlegging, daar by voegende Joh. XII: 1.

Kalvyn zegt over de voors. plaats van den Heiland, by Lucas: Wanneer gy een middagmaal, of avondmaal zult houden, zoo roept niet uwe vrinden, nog uwe broeders, nog uwe mage, nog uwe ryke gebuuren, enz. noli vocare amicos. Qui putant hic simplicitor damnari convivia,

[pagina 515]
[p. 515]

quae inter se vicissim agitant cognati & familiares, partem humanitatis tollunt ex hominibus. Hoc enim barbarum esset, quam austerum, cognatos â mensa hospitali excludere, & tantum extraneis dare locum: Nec sane hoc Christi consilium fuit, ab omni comitate nos arcere: sed tantum, officiis in mundo usitatis minime probari charitatem. nam sicut divitibus, a quibus paria speramus, aliquid spe mercedis impendere non liberalitas est, sed foenerandi artificium: ita in rationem coram Deo non veniunt mercenaria officia, nec charitati adscribi merentur.

En wat verder: Quid igitur? nempe ita mensam divitibus instruere poteris, ut intered pauperes non negligas. Ita licebit epulari cum amicis & cognatis, ut alienos non rejicias, si & illi inopes erunt; & tibi ad levandam eoram indigentiam facultas suppetet. Summa est, qui cognatis & amicis bene faciunt, erga pauperes autem restricti sunt, nulla laude esse dignos: quia charitatem non exercent, sed lucro suo tantum, vel ambitioni consulunt. &c. qui ambitiose

[pagina 516]
[p. 516]

sua profundunt, ut sese ostentent, vel mutuam compensationem venantur; interea pauperibus nihil residuum faciunt, ac si perdere timerent quicquid gratis erogant. &c. Vide Calvini Harm. Euang. p.m. 186.

En over Matth. XIV: 6. zegt dezelve, ter gelegentheid van het plegtige gastmaal op den geboorte-dag van Herodes. Vix enim fieri potest quin illi magnifici apparatus praeter luxuriam, fastum, effraenem laetitiam, & alias nequitias, plura quoque mala secum trahant. Non quod liberalius convivium instruere per se malum sit: sed ea est humani ingenii ad lasciviam propensio, ut laxatis habenis facile diffluant. Mos ille vetustus per se improbari non potest quotannis diem natalem solenni gaudio prosequi: admonet enim dies ille, quoties recurrit, unumquemque nostrum, ut Domino gratias agat, a quo in hanc vitam productus complures jam annos ejusdem beneficio transegit: deinde ut in memoriam revocet, quam male & inutiliter tempus, divinitus concessum, passus fuerit perire: tandem ut se in reliquum vitae tempus ejusdem Dei praesidio

[pagina 517]
[p. 517]

commendet. Sed nihil est tam purum, quod non vitiis suis corrumpat mundus: nam diem natalem, qui sacer esse debuerat, major pars prophanat foedis corruptelis: & nullum fere sumptuosius convivium a dissolutae protervia purum est; primum largius bibitur, deinde janua patet impuris, vel minus verecundis sermonibus: nulla denique servatur temperies &c. Harm. Euangel. p. m. 203.

Johan de Mei zegt over Hebr. XIII: 2. ‘Dat een welgeregelde maaltyd niet alleen geoorlofd, maar ook eerlyk, nut en vermaakelyk is, ja Goddelyk, zoude met veel reedenen, en getuigenissen konnen bevestigt worden, niet alleen uit Heidensche, maar ook Goddelyke Schriften. Byna de zelfde woorden gebruikte Stuckius. Ant. conv. l. I. c. 3. p. m. 7. hier voor het Ide Deel.

Om dit te verrigten, word bygebragt uit de Heidensche het zeggen van Plutarchus, in Simpos: ‘Dat de maaltyden by de Ouden voor een heilige zaak geagt zyn. En van Asklepiades, by Pausanias:

[pagina 518]
[p. 518]

dat een maatige maaltyd een aanlokking der Goden is; om dat, naar hun gevoelen, de Goden wel gewoon waren zig daar by te voegen. enz.’

En verder uit de Goddelyke Schriften, Gen. XVIII. XXI: 8. XXVI: 20. Deut. XVI: 10. Hiob I: 4, 5, 13. Esth. IX: 17. Neh. VIII. Matth. IX: 10. Marc. II: 14, 15. Luc. V: 28, 29. XI: 37. Joh. XII: 1, 2. II. I. enz.

Sommigen geeven van deze hunne beweeringe nog deze reden: ‘Dat, dewyl de mensch een gezellig dier is, hy tot teeken van vriendschap wel mag een gast-tafel gebruiken: ook ziet men dat de vriendschap (zeggen zy) hoewel ze niet in het vergasten bestaat, daar mede te naauwer werd onderhouden.’

Het zelve beweerd H. Diestius, eertyds Hoogleeraar in de Theologie te Deventer, concion. dominic. p. 98. & seqq. Jacob Sceperus, eertyds Predikant ter Goude: in zyn' Bacchus, Kap. VI. enz.

En onder de Pausgezinden Ludovicus Granatensis, Drexelius, en anderen.

[pagina 519]
[p. 519]

IV. Anderen stellen de gastmaalen, en Feestmaalen ook wel geoorloft, dog onder zekere uitgedrukte bepaalingen zo voor den genen, die ze bereid, als die ze als gast bywoond.

En deze verschillen mogelyk niets in de zaaken zelfs van de lestgemelden, ten waar alleen daar in, dat ze zig klaarder, en onderscheidendlyker uitdrukken.

A. Voor den insteller van een gastmaal, stellenze deze aanregting van een gastmaal geoorloft.
a. Mits hy met het aanregten van het zelve niet voornaamelyk op het oog hebbe het voldoen van vleeschelyken wellust,
b. Nog het opvullen der gasten met al te veel spyze, of drank. 't Geen beide ongeoorloft, en verboden ondersteld word, volgens Phil III: 19. Rom. XIII: 14.
c. Maar, om zyne vrindschap te betuigen, en om alleen een eerelyke uitspanning, en geoorloft vermaak te genieten; waar door hy opgewekt kan worden, om God te danken; en met te meer lust, en
[pagina 520]
[p. 520]
wakkerheid, tot het waarneemen van zyn beroep kan wederkeeren.
d. En, mits hy dan, om dit oogmerk te bereiken, vermyde en agterlaate.
1. Al te grooten overvloed van veelerhande spyzen, tot pragt, en praalende vertoning van zyne rykdommen gericht.
2. Al te veel gezogte lekkernyen, en spyzen, die zeldzaam, en ongemeen duur zyn.
3. Al te kostelyken toestel, en overdadige cieradien, naar hoogmoed smaakende.
e. En daar by: mits het niet geschiede met merkelyk nadeel van zyn beroep, en huishouden;
f. En vooral niet met verwareloozing van den armen. Dewyl de hoogmoed, en verkwisting meestal zoo veel tot zig trekken, dat'er by menschen van zoodanig een gesteltenisse, en gedrag, voor nood- en gebreklydende en behoeftige armen, doorgaans weinig, of niets over zy. Als men zag in den ryken brasser. Luc. XVI: 19, 20. en meestal in diergelyk soort van vroeger en laater tyden.
B. Voor de gasten stellenze de gastmalen geoorlofd, mits
[pagina 521]
[p. 521]
1. Zy dezelve niet te dikwils bywoonen, nog, in plaats van dezelve tot een uitspanning te gebruiken, dezelve als een bezigheid, of gezogt tydverdryf dagelyks misbruiken, met verzuim van hun beroep.
2. Nog dezelve te gretig najaagen, en dus van dezelve hun lust, werk, en dagelykse gewoonte niet maaken.
3. Nog zig te veel bezwaren met spys en drank; waar uit ontstaat lusteloosheid, en onbekwaamheid om te waaken, en te bidden, strydig met het Goddelyk gebod. Luc. XXI: 34.
4. Maar in tegendeel daar toe bekwaam blyven; en om anderen met hunne woorden, en hun voorbeeld te onderwyzen, en verbeteren, naar het voorbeeld van Christus, en de Apostelen.
5. En vooral, mits zy onder geenerlei voorwendsels anderen zoeken aan te zetten tot overdaad, in het neemen van wyn, of sterken drank. Zie hier van breeder Limb. Theol. lib. V. c. 52. n. 10, 11, 12. Doctr. Langedulds Zedekunde, 3 Boek, 3 Kap. enz.
[pagina 522]
[p. 522]

V. Dit is in't algemeen zeker, dat een Christen voor zig zelven veilig gaat, en best doet, die de maatigheid, en zedigheid, naar zyn vermogen zoekt te betragten.

En die, wanneer hy twyfeld, of een zaak geoorlofd zy, of niet, dan in zulken geval dat gevoelen volgd, dat hem in gemoede veiligst, en met het minste gevaar verzeld schynt.

Te meer, terwyl men hedendaags zeer zelden zulke gastmaalen zou konnen vinden, in welke, om ze dus naar den aart van den Christelyken Godsdienst geoorlofd te keuren, zoodanige bepaalingen, als boven vereist zyn, zoo ten opzigt van die deze gastmaalen aanregten, als die ze bywoonen, zouden te bespeuren zyn.

Wat zou die groote, en vermaarde Hollander, met wiens metaale beeld Rotterdam, zyn geboorte-plaats, hem ter eere blyft praalen, Desiderius Erasmus, aangaande het misbruik onzer Hollandse gastmaalen, en derzelver overdaad, pragt, en dertelheid, thans niet al te bestraffen heb-

[pagina 523]
[p. 523]

ben, die de onredelykheid van de misbruiken van zynen tyd desaangaande alzoo ernstig beschreef.

Dezelve Erasmus, in het leven van Chrysostomus, verhaald hebbende, hoe deezen welspreekenden Bisschop, om zyne welspreekendheid Chrysostomus, of Goudemond genaamd, te na wierd gesproken, dat hy, daar de Apostel Paulus onder de deugden van een Opziender zoo zeer de herbergzaamheid aanpryst, gewoon was alleen te eeten, zonder iemand, zelfs niet der Geestelyken, ten eeten te verzoeken, of verzogt zynde ergens te gaan; en (het zelve tot zyn lof geduid hebbende, met dit toe te schryven aan zyne ligchaamelyke zwakheid, die dikwils gevaar loopt in maaltyden; of aan zyne zedigheid, die met zyne gestrenge maatigheid, waar toe hy zig gewend had in de woestyne, voor anderen niet wilde pronken; of aan vrees voor verlies van zyn tyd, dien hy tot zyne veelerlei wigtige bezigheden zogt uit te koopen, zoo dat hy het spyzigen dikwils ter middernagt uitstelde) toond vorder

[pagina 524]
[p. 524]

aan, hoe gevaarelyk, en schadelyk veelvuldige gastmaalen, en hoe weinig overeenkomende zyn met die deugd van herbergzaamheid, door den Apostel aangeprezen; en hoe die deugd op een andere wyze kan, en moet geoefend worden; op deze wyze: Wie weet niet, wat altyd dat men verliest in veelvuldige gastmaalen? In welke gy, op dat ge van de wellust niet verleid, nog bedorven zoud worden, op dat ge den schat van soberheid, en eerbaarheid ongeschonden zoud bewaren, veelen nogtans aanstoot geeft, om dat uwe zuinigheid aan anderen hunne overdaad schynt te verwyten, en zy, 't geen in u goed is, ten kwade duiden, Godvrugtigheid geveinstheid noemende. Zeker, men moet langer tafelen, om der gasten wil heerelyker opdissen, ondertusschen taal en fabelen aanbooren, voor godvrugtige ooren nog aangenaam, nog waardig. Hoe groot een deel-tyds verliezen we, die byna drie uuren in't middagmaal, en nog zoo veele, in 't avondmaal doorbrengen, daar een half uur, om ons lighaam voedsel, en verversching te verlee-

[pagina 525]
[p. 525]

nen, genoeg zy? Op dat ik ondertusschen niet ophaale, hoe Barbaarsche lekkerny-vertoonders, op hunne praal bogende, uit ydelheid roem zoekende, voor vyand houden den genen, welke die smaakelyke geregten niet proefd, die den toegebragten beker weigerd, of die, genoodigd zynde, weigerd ter maaltyd te komen, daar hy by anderen wel is te gast geweest. Ga naar voetnoot* ‘En den ryken heerelyk te gast te ontfangen, en van hem dus

[pagina 526]
[p. 526]

wederom onthaald te worden, dat is de herbergzaamheid niet, die de Apostel aanpryst. Maar vreemden, en behoeftigen beleefd te ontfangen, dat is herbergzaamheid, eenen Bisschop waardig. Het welke hy nogtans beter door anderen, dan zelf verrigt; gelyk de Apostelen, geheel overgegeeven tot het verkondigen van Gods Woord, de zorg der tafelen aan Diakonen bevolen hebben. Met hoe veel yver hy behoeftigen verzorgt hebbe, roepen overal 's mans schriften uit. Ja hy had zelfs eeni-

[pagina 527]
[p. 527]

ge Geestelyken, die, als door de manieren van dat volk bedurven, zoo een zobere levenswyze niet zouden verdragen hebben. Om deze redenen wilde hy liever alleen eeten; en by den Bisschop (dus alleen eetende) stond een Diaken, iet voorlezende uit de Goddelyke bladen: Wat kan'er heerelyker zyn, dan zulk een gastmaal, in't welk ziel, en lighaam te gelyk verkwikt word?’

VI. Het gedrag van dezen Bisschop, uit aanmerkinge van het gevaar van gastmaalen van zynen tyd, en van andere zyne redenen, kan hedendaags nog regels van voorzigtigheid leveren in zekere gevallen.

Ons oogmerk is hier niet, het misbruik, nog gevaar der hedendaagsche gastmaalen te vertoonen. Dit is hier voor reeds te bespeuren. Kap. I. II. III. IV. V, VI. VII. VIII. enz. Om welke redenen zelfs sommige Heidenen veiligst oordeelden, zig daar van te ontslaan, of zig daar aan niet te verslaaven. En waarom daar en boven de Arabiers een spreekwoord hadden,

[pagina 528]
[p. 528]

door Drusius dus vertaald: In loco convivii & risus non habitat sapientia. Apothegm. Ebraeor. & Arab. l. III. p. 92. Dat is: In de plaatsen van gastmaalen, en lagchernyen, woond de wysheid niet. enz.

Dog dewyl dan het misbruik, de buitenspoorigheid, en het gevaar, zoo algemeen is in de gastmaalen, en dezelve zoo veele rampzalige gevolgen met zig sleepen, zelfs onder de Kristenen: en de dagelyksche ondervinding daar van kan overtuigen den geenen, die het tegendeel zou willen beweren: is het dan wonder, dat sommige Kristenen, zelfs in het twyfelagtige, voor zig den veiligsten weg van onthoudinge hebben getragt te houden?

VII. Maar, gelyk men wel misdoen kan met den zin der Euangelische Geboden te ruim te neemen, zoo kan dit ook eenigzins geschieden, als men ze enger wil bepaalen, dan als't behoord; of 't geen geboden, of verboden is, al te ver zonder bepaaling uitstrekt. Hoewel de leste soort van dolingen byna te verschoonen

[pagina 529]
[p. 529]

zyn. Immers zoo oordeelde de groote Erasmus van diergelyke Kristen-menschen, en misslaagen. Ik zal hier de vertaalde, en onder, zyne eige woorden bybrengen Ga naar voetnoot*: Dog deze schynen de Godvrugtigheid nader by te blyven, die door zekere onmaatige betragting der Euangelische strengheid meer afvorderen, dan het behoord. enz. Zoo

[pagina 530]
[p. 530]

hebben sommige Ouden, bewoogen door het voorbeeld, en de woorden van Christus, en de Apostelen, die de kuisheid overal pryzen, het tweede Huwelyk kwaad gekeurd, en den maagdelyken en ongehuwden staat afgevorderd; daar Paulus bevolen heeft, dat hy tot de gemeenschap der Kerke zou toegelaaten worden, die zyn vaders vrouw gehad had; en daar Christus geen ongehuwden staat afvorderd, maar zegt: die het verstaan kan, verstaa het. Hier onder tel ik die genen, welke, overwegende hoe wreed, en onmenschelyk het oorlog zy; en tevens ziende, dat de vrede, en eendragt overal in de H. Schriften zoo zeer word aanbevolen, beweerd hebben, dat'er geenerlei oorlog geoorloft waar onder Christenen.

En dierelyke misslag word byna verschoond in de Regtzinnigen, zoo dikwils zy iemand afschrikken van verscheide ondeugden, of aanzetten tot die zaken, die verre verschillen van 't gene zy geschuwd willen hebben. Het welk de gewoonte is der genen, die een kromme rys niet regt buigen, maar meer als regt aan de andere zy-

[pagina 531]
[p. 531]

de over; op dat dezelve dus weder regt worde. En van zoodanigen soort schynen my de meeste doolingen van Tertullianus.

VII. Waren de gezelschappen onder de Kristenen alle uit opregte Kristenen, die beleeven 't geen ze belyden, bestaande, men zouw uit de gast-maaltyden haast geweerd vinden de praalzugt, onmaatige onkosten, overdaad, brassery, dronkenschap, agterklap, lasteringen, kwaadsprekenheid, en diergelyke ondeugden, die thans by sommigen, als in de mode geraakt schynende, zoo afschuwelyk niet meer gehouden worden, om dat eenige zoogenaamde luiden van fatzoen en aanzien daar aan vast zyn.

Ik zal hier eindigen, met de aanmerkingen van een Engelsch Schryver:
‘Men zou met tienmaal grooter vermaak zig in gezelschappen laaten vinden, als men slechts verzeekerd waar, daar niets te zullen hooren dat beledigend, of onaangenaam is. Wanneer men weet; dat de geene die 't gesprek voerd, vry

[pagina 532]
[p. 532]

is van kwaadaardigheid; en dat alle persoonen, en zaaken, daar van gesprooken word, in haar schoonsten dag vertoond worden; zoo kan het onthaal niet anders, dan keurig voor ons wezen, om dat de kok geen een gerecht opdischt, dat niet uitstekend in zyn soort is; cierlyke konst-verbeeldingen zyn het vermaak van een goed vernuft; gelyk het wanschaape, en mismaakte het genoegen is van een bedurve verstand. De bywooning van gezelschappen, daar men niets hoord, dan dat uitneemend is, is als een bywooning van Engelen; daar in tegendeel die van zulke gezelschappen, waar in zedeloosheid, of kwaadaardigheid, de overhand heeft, is als een bywooning van onreine geesten.’ De Eng. Spectator, of de Schryver van het XVI. Vertoog bl. 113. II. Deel.

VIII. Egter mag, en moet men zorg draagen, dat men om't misbruik het gebruik van welgeregelde gastmaalen niet wraake.

[pagina 533]
[p. 533]

En in alle gevallen, dat men, het eene uitterste mydende, niet tot het andere vervalle; maar zoo veel ons doenelyk is den middelweg, en middelmaat tragte te houden. Leerd uit deze schilderye:

Laërtes en Irus zyn gebuuren; beide verfoeijen zy elkanders bedryf. Irus schrikt voor de armoê, Laërtes is beschaamd voor den naam; schoon zy beide op beweegredenen te werk gaan, die zeer gelykvormig schynen, als komende wederzyds hier op uit, dat zy beide de armoê agten als de allergrootste van alle elenden; zoo kan men nogtans zeggen, dat hunne manieren van doen zeer veel van elkanderen verschillen. De beschaamdheid, om arm te schynen, maakt dat Laërtes zig zelven te gronde helpt, door overtollig pragt van koetsen, en lakeijen, onnutte geldkwisting, en spoorelooze maaltyden. De vrees, die Irus heeft voor de armoê maakt dat hy geen genot neemt, als effen van het noodige; dat hy zig behelpt zonder knegts; dat hy zyn koorn zelfs verkoopt; dat hy op zyn werkvolk gaat passen; en

[pagina 534]
[p. 534]

zelf noit ledig zit.

Dit leste zyn de gedagten, en aanmerkingen van dien voorn. Engelschen Schryver. Ten lesse om wederzyds het uiterste te myden; ook in andere gevallen.

IX. Gelyk nu de voorige vraag alle Christenen raakt; zoo viel'er nog een vraag onder de Protestantsche Kristenen: Of men wel mag verschynen op Roomsche Gastmaalen, die opzigt op den Godsdienst hebben, als Doopmaalen, Monniken- en Klop-maalen, dat is der genen, die bereid zyn een Klooster-, of ander ongehuwd leven aan te nemen, en zig daar toe te verlooven. enz. van hoedanige zie. I. D. K. 16. en 18.

Deze vraag wierd doorgaans met neen, en by sommigen dus beantwoord: ‘Dat op dezelve vraag kon gezegd worden voor een gedeelte het zelve, dat Paulus van het Afgoden-offer doet, I. Kor. VIII: 10.

Als dat men zulks moet nalaaten, om de ergernissen der zwakken.
2. Om dat men dus niet alleen schyn geeft van dien valschen Godsdienst (ten
[pagina 535]
[p. 535]
minste die misbruiken) toe te stemmen; maar dat men'er zig buiten nood ook in en mede vermengd, en gemeenschap toond.’

Waar by egter nog zekere verzagting, door restictie, en bepaaling gevoegd word. Zie Doctor Langedults Christelyke Zedekunde, II. Boek, cap. 26. alwaar hy zegt: ‘Kan evenwel iemand toonen uit de omstandigheden, dat dit buiten eenigen schyn des kwaads, en ergernissen te doen is, (hoewel, mynes oordeels, zeer zelden, en zwaarlyk) zoo zou dit mogen passeeren; hoewel, dewyl in het nalaaten geen zwaarigheid is, men zulks best vermyd.’

X. Ik meen, dat de omstandigheden, zoo ergens, immers hier, de geheele zaak konnen veranderen, en een geheele andere gedaante geven; zoodanig, dat men zonder het verhaal van dezelve, en zonder een naauwkeurig species facti, met alle zyne omstandigheden, de voors. vraag niet onderscheidendlyk, nog regt toepasselyk zou konnen beantwoorden.]

voetnoot*
Ik zal zyne eige woorden, zoo die ik hier boven reeds vertaald heb, als die'er op volgen, hier by voegen: Quis nescit quantum temporis nobis pereat in frequentibus conviviis? In quibus, ut a deliciis non corrumparis, ut sobrietatis ac pudicitiae thesaurum serves illaesum, multos tamen offendis, quia tua parsimonia videtur aliis exprobrare crapulam, tuumque bonum perperam interpretantur, quod pietatis est hypocrisi tribuentes: Certe diutius accumbendum, apparantus lautior ob convivas apponendus, interdum & audiendae fabulae, nec grotae, nec dignae piis auribus. Quantam temporis portionem nos perdimus, qui fere tres horas desidemus in prandio, totidem in coena, quum reficiendo corpasculo sufficiat horae dimidium? Ne commemorem interim, quod barbari lautitiarum ostentatores pro hoste habent, si quis non degustet appositas delicias, si quis calicem porrectum recuset, si quis vocanti excuses, quum apud alios egerit convivium. Nec ista est hospitalitas quam commendat Apostolus vel assidere divitum, vel adhinere divites lautis mensis: sed advenas, & egenos humaniter excipere hospitalitas est Episcopo digna; quam ipsum tamen per alios rectius exercet, quem admodum Apostoli, praedicando verbo Dei toti intenti, mensarum curam delegarunt Diaconis. Quanto vero studio prospexerit egentibus scripta hominis ubique clamant. Quum & Clericos habuit ejus gentis moribus corruptos, qui tam subrium vitae modum non tulissent. Ob hac causas maluit solus capere cibum. Verum interim Episcopo soli accumbenti adstabat Diaconus recitans aliquid e sacris voluminibus: quo convivio quid esse potest lautius, quum simul & animus, & corpus reficitur? Erasmus in vita D. J. Chrysostomi, quam & insertam conspicere est ejusdem Epistolis. libr. XXVIII. pag. mihi ex edit. Londinensi, 1592. &c.
voetnoot*
Propius antem abesse videntur a pietate, (qui) immodico quodam Evangelici vigoris studio plus exigunt quam oportet. &c. Sic veteres illi, commoti exemplo verbisque Christi & Apostelorum, pudictiam ubique laudibus vehentium, digamiam improbabunt, virginitatem exigebant; quum Paulus cum recipi jusserit in ecclesiae Societatem, qui patris uxorem habuerat, & Christus non exigut a suis coelibatum, sed dicat: qui potest capere, capiat. His annumere eos, qui considerantes quam res sit impia, quamque immonis bellum, fimul videntes patem & concordiam in sacris literis ubique sic praedicutam, pronunciarunt nullum esse bellum licitum inter Christianos.
Atque excessus hujusmodi propemodum excusatur etiam in Orthodoxis, quoties aus deterrent a diversis visii, ant adhortantur ad ea quae procul absunt ab iis, quae vitari cupiano. Quod facere solent ii, qui virgam [fu]curvam non reflectunt in rectum [staium], sed in diversam partem detorquent, ut redeat in rectitudinem. Atque hujus formae mihi videntur plerique errores Teriulliani. Epist. lib. XVII. Ep. 22. pag. ex edit. Londinensi, mihi 767.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken