Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst (1802)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst
Afbeelding van Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienstToon afbeelding van titelpagina van Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

Scans (4.90 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst

(1802)–Hieronymus van Alphen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XLVI.
Golgotha.

Eerste zang. Wijze, Ps. CXVI.

 
Daar hangt gij dan, o Jesus! aan het hout.
 
Bebloed, gescheurd; een prooi van Jood en Heiden;
 
Van vrienden ver; van Englen afgescheiden;
 
Een vloek voor God, die ons in U aanschouwt.
[pagina 158]
[p. 158]
 
Nu zwijgt de mond, die uitriep: ‘ach vergeef.
 
Mijn Vader! 't hun, die U in mij miskenden.
 
Zij weeten niet, wien zij vermetel schenden.
 
Ik roep van 't kruis voor hun nog: ach! vergeef!’
 
 
 
Daar ligt zijn kleed. De krijgsman werpt het lot
 
Onweetend heen, maar zal Gods raad volbrengen.
 
Geen hand zal tog, vergeefsch, één droppel plengen
 
Van 't offerbloed, dat kostlijk is voor God.
 
 
 
Daar hangt Hij naakt, dien Tabor ońlangs zag,
 
Op 't wit gewaad, den glans des hemels dragen.
 
Die dooden wekt', en duivlen kon verjagen,
 
Schijnt hier een worm, dien elk vertreden mag.
 
 
 
Zijn vijand juicht: de trotsche priester tergt.
 
Een kruisgenoot durft Hem wanhopig schenden.
 
De Vorst der hel bespringt, met al zijn benden,
 
Den stillen held, voor wien zig God verbergt.
 
 
 
't Gemarteld vleesch verhoogt de zielen-smart;
 
Belet zijn geest zig vrolijk op te heffen.
 
En doet den pijl des lasters dieper treffen
 
In 't schuldeloos maar fijngevoelig hart.
[pagina 159]
[p. 159]
 
Zo lijdt geen mensch! zo torscht geen englen-kragt.
 
Maar Hij - Hij blijft voor zulk een last berekend.
 
De hooge rust, op 't stil gelaat geteekend,
 
Vertoont den held, die d' overwinning wagt.
 
 
 
Het eeuwig doel, waar aan zijn geest zig hegt,
 
Blijft altoos één: den beker uit te drinken!
 
Zijn tred blijft vast; hoe diep hij neêr moog' zinken,
 
Hij heeft den mensch verlossing toegezegd.
 
 
 
Al hangt gij dan, o Jesus! aan het hout;
 
Gescheurd, bebloed; een schimp van Jood en Heiden;
 
Van vrienden ver; van d' englen afgescheiden;
 
Gij blijft de rots, waarop ons hart vertrouwt.

Tweede gezang.

 
o Christen-schaar! treê op naar Golgotha!
 
Aanschouw den man, verzonken in ellenden!
 
En blijf het oog naar uwen Heiland wenden;
 
Van 't kruishout vloeit de balsem der genaê.
[pagina 160]
[p. 160]
 
Hij lijdt, onschuldig, rein, gewillig, stil.
 
Zijn angst, zijn smart, verwekt geen morrend klagen.
 
Hij wil, als vloek, dien Heiligen behagen,
 
In wien zijn hart den Rigter lieven wil.
 
 
 
Hij geeft geheel zig in zijn's Vaders hand.
 
De Rigter doe hem zelfs ten afgrond zinken;
 
Hij kust de roê, die 's Vaders eer doet blinken.
 
Hoe meer hij lijdt, hoe meer zijn liefde brandt.
 
 
 
Zo bluscht zijn vlam de vlam der Gramschap uit.
 
Zijn liefde zal den God der liefde dwingen;
 
En Adams kroost aan 's duivels klauw ontwringen,
 
Als zijn triumf den kerker hun ontsluit.
 
 
 
Deinst niet terug: Gij hebt Hem vastgehegt.
 
Zijn last zijt gij! Die nagels zijn uw zonden!
 
Hij hangt, als slaaf, aan 't kruis voor u gebonden,
 
Die God' uw dienst en liefde hadt ontzegd.
 
 
 
Zie uw waardij in 't geen zijn onschuld lijdt.
 
Uw misdrijf maakt dit streng gerigt regtvaardig;
 
Maar Hem uw dank, uw lof, uw traanen waardig;
 
Daar Hij van 't juk des dwinglands u bevrijdt.
[pagina 161]
[p. 161]
 
Schrei traanen van gevoel; van wanhoop niet.
 
Zijn ijver klimt, hoe meer zijn wonden vloeien.
 
Laat steeds uw hart van liefd' en eerbied gloeien,
 
Terwijl uw oog hier niets dan Liefde ziet.
 
 
 
Aanschouw 't geloof van eenen moordenaar,
 
Die Hem aanbidt, en moedig eert als koning;
 
Een aanblik vraagt - en plaats krijgt in zijn woning.
 
Ai! volgt hem na, in smarten en gevaar.
 
 
 
Ja, Jesus deelt nog in eens anders smart.
 
De Moede zorgt, om moeden rust te geven;
 
Daar Hij zijn vriend, bij 't einde van zijn leven,
 
Haar toebetrouwt, die Hem droeg onder 't hart.
 
 
 
Aanbidt! bewondert Hem, die, groot en goed,
 
Steeds hooger klimt bij 't zinken van zijn kragten.
 
Wat kan 't geloof van zijn verhoging wagten,
 
Die reeds aan 't kruis meer dan een schepsel doet.
 
 
 
Boetvaardig volk! vertoef op Golgotha!
 
Zie op den man, die wegvloeit in ellenden.
 
Hoe meer gij 't oog blijft naar uw Redder wenden,
 
Te sterler vloeit de balsem der genaê.
[pagina 162]
[p. 162]

Derde gezang. Wijze, Ps. LI.

 
Daar vlugt de zon: Nu wordt de middag nacht:
 
Een bange nacht! verschrikkend; maar verheven.
 
Zij wordt het beeld, dat ons een schets moet geven
 
Van 't vreeslijk uur, dat onzen Redder wagt.
 
Het sterflijk oog dringt door dien slujer niet.
 
God wil zijn Zoon dien strijd alleen doen strijden.
 
Bedekt voor 't oog, dat weenend op Hem ziet;
 
Veraf van hun, die spotten met zijn lijden.
 
 
 
Ach! d'afgrond roept alhier den afgrond toe,
 
Bij 't hol geklots der steile watergooten.
 
Die duisternis moog Jesus angst vergrooten,
 
Zij wordt voor 't volk een scherpe geesselroê.
 
Het zugt beklemd, en ziet den hemel aan;
 
Maar beeft terug. De Godheid schijnt te spreken
 
Ter eer van Hem, wien wraak aan 't kruis deed slaan,
 
En roekeloos dorst naar de kroon te steken.
[pagina 163]
[p. 163]
 
De nagt houdt aan: De Godmensch lijdt en zwijgt.
 
Wij staan bedeesd, verlegen, bang, onzeker.
 
Men hoort van ver het slorpen uit den beker;
 
Maar niemand weet, hoe hoog zijn lijden stijgt.
 
't Geloof ziet slegts den reinsten liefde-gloed
 
Voor God en mensch, in zwijgen, dulden, lijden.
 
Om 's Vaders eer, keurt Hij zijn smarten goed.
 
Om 's menschen heil, volhardt Hij in het strijden.
 
 
 
Daar klinkt zijn stem: De groote zwijger vraagt:
 
‘Hoe ver, mijn God! zijt Gij van mij geweken?’
 
Zijn liefde blijft tot U, o Schepper, spreken,
 
De mond roept: mijn! die van verlating klaagt.
 
Aanschouw in Hem den reinen boeteling.
 
Hij draagt den vloek, als redder uwer eere:
 
Opdat de mensch, die, in hem, straf ontving,
 
In Hem, tot U, als Vader, wederkeere!’
 
 
 
Nu zwijgt Hij weêr: om 't pad ten eind te gaan.
 
De morgen schijnt allengskens op te dagen.
 
Maar ach: zijn mond begint op nieuw te klagen.
 
Hij roept: mij dorst! Men biedt Hem edik aan.
[pagina 164]
[p. 164]
 
Nu wordt de Schrift aan Hem geheel vervuld.
 
Haast is zijn baan, de kruisbaan, afgeloopen.
 
Zijn angst, zijn smart, zijn rein en taai geduld
 
Doen ons op 't woord, het is voleindigd! hopen.

Vierde zang.
Triumflied. Wijze, Ps. CXXXVIII.

A.
 
Ja, 't is voleindigd! 't is volbragt!
 
De bange nagt
 
Is gansch verdwenen.
 
Zo dra de zon brak vrolijk door,
 
Is 't englenkoor
 
Bij 't kruis verschenen.
 
Het is volbragt: Immanuël
 
Heeft dood en hel
 
Haar prooi ontnomen.
 
Het is volbragt! Hallélujah!
 
Van Golgotha
 
Komt balsem stroomen.
[pagina 165]
[p. 165]
 
Wat Jesus doen moest, is volbragt.
 
Zijn heldenkragt
 
Heeft uitgeblonken.
 
't Geen Hij moest lijden, is geleên;
 
De strijd gestreên;
 
De vreê geschonken.
 
Nu zal, daar alles is volbragt,
 
Geen bange klagt
 
Ons 't hart doorbooren.
 
Hallélujah! Van Gods genaê
 
Doet Golgotha
 
De waereld hooren.
 
 
 
Hij ziet in God zijn Vader weêr,
 
Die nu niet meer
 
Hem zal verlaten.
 
Maar Hem, die regt tot eisschen heeft,
 
Verlosten geeft
 
Tot onderzaten.
 
Het is volbragt! Hallélujah!
 
Dit Golgotha
 
Geeft vreugd en leven.
 
De Heiland zal nu onbevreesd
 
Zijn helden-geest
 
Den Vader geven!
[pagina 166]
[p. 166]
 
Verloste zondaars! ziet op Hem;
 
En hoort de stem,
 
Die d' aard doet beven.
 
Hij roept: Hij sterft: Hij overwint.
 
Zijn geest begint
 
Het Gode-leven.
 
Het is volbragt: Immanuël
 
Heeft dood en hel
 
Haar prooi ontnomen!
 
Het is volbragt! Hallélujah!
 
Van Golgotha
 
Komt leven stroomen.
B.
Wijze, Ps. LXVI.
 
Verlosten! knielt voor Jesus samen!
 
Met vrolijk uitzigt op uw lot.
 
Het is volbragt! volbragt; ja, amen!
 
Het is voor u volbragt bij God.
 
Het is volbragt, juich hemel! aarde!
 
Door Hem vereend, in Hem verblijd,
 
Hij, die de grootste taak aanvaardde,
 
Gaat zegevierend uit den strijd.
[pagina 167]
[p. 167]
 
Gij hebt, o Losser! 't juk gedragen,
 
Dat zond' en schuld te dragen gaf;
 
God ziet uw werk met welbehagen;
 
En wendt van ons zijn gramschap af.
 
Wij, schuldig, snood, van God verdreven,
 
Wij bleven ver van Eden staan:
 
Maar 't kruis wordt ons de boom van 't leven:
 
Dien wijst uw Vader zelf ons aan.
 
 
 
Wat d' oude Godspraak deed verwagten;
 
Wat immer 't regt gevorderd had;
 
Hebt Gij, met ziels- en ligchaamskragten,
 
Voleindigd op uw lijdenspad.
 
Geen vlek, geen mistred zagen d' oogen
 
Der vlekkelooze Majesteit;
 
En 't vonnis, dat U zal verhogen,
 
Is d' uitspraak der Regtvaardigheid.
 
 
 
Gods Heiligheid, op aard verdonkerd
 
Door Adams diep ontaart geslagt,
 
Daagt op met nieuwen glans, en flonkert
 
In U, die uitriept: 't is volbragt!
[pagina 168]
[p. 168]
 
Men hoort den Seraf lof betalen
 
Aan uw verheven menschen-deugd:
 
Ja, van uw menschheid schijnen straalen,
 
Waarin de Godheid zig verheugt.
 
 
 
Wij willen nedrig Gode leven;
 
U volgen, waar Gij ons geleidt;
 
Ons U geheel ten offer geven,
 
Met nooit volbragte dankbaarheid.
 
Getrouwe Leidsman! sla ons gade!
 
Voleinder! Laat, door uwe kragt,
 
Het heerlijk werk van Gods genade
 
In ons ook eenmaal zijn volbragt!

Vijfde gezang. Wijze, Ps. CXVI.

 
Daar neigt de levensvorst het hoofd en sterft.
 
Hij moet, Hij wil den dood voor allen smaken;
 
En 't aklig graf ons tot een rustplaats maken.
 
Zie hier den dood, die 't leven ons verwerft.
[pagina 169]
[p. 169]
 
De voorhang scheurt: de rots splijt onverwagt.
 
Daar 't aardrijk beeft, wordt menig graf ontsloten.
 
De schaar, bestemd tot zijne reisgenooten,
 
Gaat eerlang uit, en meldt zijn levenskragt.
 
 
 
De Hoofdman roept: ‘Die Lijder was Gods Zoon!’
 
De lugt weergalmt van 't bang, 't vertwijfeld klagen.
 
De spotter zwijgt: de lastraar voelt zig jagen.
 
Elks kloppend hart zegt: ‘Deze was Gods Zoon!’
 
 
 
Wij bidden aan; en roemen Hem, die sterft.
 
Hij wil, Hij zal, den dood voor allen smaken;
 
En 't pad des doods voor allen veilig maken:
 
De dood is schoon, die 't leven ons verwerft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank