Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen (1776)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen
Afbeelding van Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede StukjenToon afbeelding van titelpagina van Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen

(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Het vergenoegen.

 
Ik wil van 't Vergenoegen zingen,
 
Op aarde schaars bekend;
 
Ze is aan 't verblijf der hemellingen
 
In ruimer lugt gewend.
 
Der Hebzugt is zij 't eerst ontvlogen,
 
Zij haat de Gierigheid;
 
Ja (weendeze ooit;) haar mededoogen
 
Heeft, vrekken! u beschreid:
 
Gij kunt haar aan uw schat niet kluistren,
 
Al sluitge uw koffers toe:
 
Ze is dagelijks gewoon te luistren
 
Naar krijtende arremoe.
 
Het Vergenoegen geeft met blijheid,
 
Ze is moeder van de vreugd;
 
Zij krijgt haar voedsel van de vrijheid,
 
Haar luister van de deugd.
 
Zij laat zig door geen stank verstikken,
 
Van zotte hovaardij,
 
En in de ontwerpen niet verstrikken
 
Van eerzugts slavernij.
[pagina 144]
[p. 144]
 
Hoe zagt haar ooit de wellust streelde,
 
Zij heeft haar nooit verzeld;
 
Maar ze is zo schuw van hoofsche weelde,
 
Als van het klagend veld:
 
Want, schoon er ruimschoots wordt gezongen:
 
‘Ze is bij den landman t'huis;’
 
Door zorg wordtze ook van daar verdrongen,
 
Of vlugt voor klaaggedruis;
 
Het Vergenoegen kan niet hooren:
 
‘Mijn buur heeft beter gras.’
 
‘'k Heb alles met mijn vee verloren.’
 
‘'k Wou, dat ik Rijkaart was.’
 
Wie 't Vergenoegen ooit hoort spreken,
 
Die hoort de Dankbaarheid;
 
Zij is die hoeken verst ontweken,
 
Daar elk zijn lot beschreit.
 
De pleitzaal kan om haar niet denken,
 
Zij geeft te ligt gelijk,
 
En zou dies duizend twisten krenken:
 
Zij woont in 't vrederijk.
 
Zij kan niet op den degen leven,
 
En voegt niet bij de punt.
 
Of, zouze op dees gedagten beven:
 
‘'t Is op mijne eer gemunt?’
[pagina 145]
[p. 145]
 
Men vindt in keur van lekkernijen,
 
In hof- en huis-sieraad,
 
Van 't Vergenoegen schilderijen;
 
Daar ze op gedoodverwd staat.
 
Men oefne zig in wetenschappen,
 
En heb geene eer daar van,
 
Of zie zijn oogmerk zig ontsnappen;
 
Straks mort de wijze man.
 
Bij wien zal 't Vergenoegen komen
 
In deze rampwoestijn?
 
Zoo ergens; zekerlijk, bij vroomen,
 
Die vreemdelingen zijn:
 
Het zij ze dienen, of regeeren;
 
Het zij ze in koopgedruis,
 
Met troffel of kortouw verkeeren;
 
Bij zulken is zij t'huis.
 
Daar mag men deze roemtaal hooren:
 
‘Ik heb genoeg aan God;
 
Ik heb zijn liefdedienst verkoren,
 
En wensch geen ander lot:
 
Al wat ik heb, of nog vergader,
 
Verlieze, of missen moet,
 
Is naar den wil van mijnen Vader;
 
Dat liefdedeel is goed.’
[pagina 146]
[p. 146]
 
Och! dat wij steeds dien man verzelden,
 
Die dit vermaak geniet!
 
Hij ga door steden, of in velden;
 
't Is Vaders rijksgebied.
 
Hij zegt: ik mag te vrede leven;
 
Mijn Vader zorgt voor mij;
 
Die heerscht, om 't voedsel mij te geven,
 
Op de akkers en aan 't IJ.
 
Die doet voor mij den landman zweeten,
 
En al wat bezig is;
 
Ik vinde in stilte neêrgezeten
 
Hun arbeid aan mijn disch.
 
Men ploegt, men zaait, 't is warm, het regent;
 
Mijn koren groeit er door;
 
De schuur wordt vol, en ik gezegend;
 
'k Heb spijs, God zorgt er voor.
 
Gevoed, gekleed, gehuisd door 't zwoegen
 
Van vee en ambagts-man,
 
Krijge ik tot nooddruft en genoegen
 
Al wat ik wenschen kan.
 
God doet voor mij de koopstad woelen,
 
Zendt schepen uit op zee;
 
Ik mag geen vrees voor schaê gevoelen,
 
Maar deel in 't winnen mêe.
[pagina 147]
[p. 147]
 
God maakt de verstgelegen landen
 
Mij sijnsbaar op zijn wenk,
 
En geeftme uit Indiaansche handen
 
Geschenken op geschenk.
 
Waar ik het Raad- of Regt-huis nader,
 
Of 's lands beschermers vind,
 
Daar zie ik knegten van mijn Vader,
 
Die waken voor zijn kind.
 
Wie zou Gods kind niet willen wezen?
 
Dat wordt men door zijn Zoon;
 
Die geeft, ten rijkstroon nu gerezen,
 
Aan ons zijn arbeidsloon:
 
Godzaligheid en vergenoeging
 
Is hier mijn grootst gewin;
 
Die meerder zoeken, vinden wroeging,
 
Ik heb geen smaak daar in.
 
Ik heb genoeg, dat 's meer dan schatten:
 
'k Heb Jesus, dat is 't Al:
 
De weereld kan het goed niet vatten,
 
Dat ik bezitten zal.
 
Moet ik op reis bij roofzugt dolen;
 
Ik waag en mis niet veel:
 
Al wordt mij al mijn goed ontstolen;
 
'k Hou God nog tot mijn deel.
[pagina 148]
[p. 148]
 
Die laat mij van zijn Geest geleiden
 
Door deze wildernis,
 
En zuur of zoet voor mij bereiden,
 
Naar dat mij heilzaam is.
 
'k Moet ijvrig werken, Godt werkt mede;
 
De luiheid voegt mij niet;
 
De bezigheid baart rust en vrede,
 
De ledigheid verdriet.
 
En, moet ik voor mijn kostjen zweeten;
 
't Is ziel en lichaam goed:
 
Zo wordt Gods liefde minst vergeten;
 
Mijn Jesus zweette bloed.
 
Moet ik gehuwd of eenzaam leven;
 
't Is goed, zoo 'k God bemin:
 
Ik wensch alleen Hem aan te kleven,
 
Of met een huisgezin.
 
Moet ik of vroeg of later sterven;
 
't Is wel, God weet mijn graf:
 
'k Zal, ongebalsemd, rust verwerven,
 
Meer dan ooit tombe gaf.
 
'k Ga ledig heen, 'k was naakt geboren,
 
Maar 'k vond op aarde God,
 
En heb een blijvend goed verkoren:
 
Kies, zondaar! ook dit lot.
[pagina 149]
[p. 149]
 
Die 't Vergenoegen hier wil vinden,
 
Zij voor de weereld doof,
 
En laat zig door geen schijn verblinden
 
Van 't morrende ongeloof!
 
'k Zou meer van 't Vergenoegen kennen,
 
Zoo 'k meer als vreemdeling,
 
Die aan geen herberg wil gewennen,
 
Slegts naar den hemel ging.
 
Daar zal het Vergenoegen woonen,
 
Daar kent men geen verdriet;
 
De lusten hebben daar geen troonen,
 
De zonde woont er niet.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken