Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roode anjelier (onder ps. Max Dupont) (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)
Afbeelding van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)Toon afbeelding van titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (3.17 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

(1936)–Jan Apon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

Hoofdstuk V
Voetsporen

De stemming waarin de meid ons achterlaat is eenigszins gemengd. Reggie schijnt tamelijk opgewekt, maar Verhagen heeft het uiterlijk van één, die een stad van drie letters in Zuid-Nigerië noodig heeft voor een kruiswoordraadsel en z'n atlas niet kan vinden.

Zooals gewoonlijk verbreekt de eerste het zwijgen.

‘Zonder de confidentie's der keukenprinsessen zou het aantal onopgeloste misdaden minstens dubbel zoo groot zijn, als het op het oogenblik al is,’ profeteert hij.

‘Waag eens een gokje!’ sla ik voor. ‘Wie is het?’

Hij heft bezweerend zijn hand op.

‘In onze branche wòrdt er niet gegokt, jongmensch, daarvoor is onze verantwoordelijkheid te groot. Hier!’ (Hij tikt op zijn voorhoofd). ‘Hier zitten de kwaliteiten, die ook dìt geval tot een goed einde zullen brengen: Menschenkennis, combinatievermogen, logische bewijsvoering....’

‘Die mevrouw Dubock soms? Wat denk je?’

‘Ik denk,’ antwoordt hij koeltjes, ‘dat het een tamelijk absurd idee van je is. Heb je wel eens een vrouw ontmoet, die er haar werk van maakt om lichamen van minstens tachtig kilo trappen van achttien treden op te slepen? Bovendien, hoe kan je verwachten, dat ik m'n oordeel al klaar zou hebben, terwijl we nog niet eens alle getuigen hebben gehoord en het onderzoek dus nauwelijks begonnen is!’

Ik zie de waarheid hiervan in en zwijg.

[pagina 45]
[p. 45]

De huisknecht en de chauffeur, die hierna verhoord worden, weten niets nieuws te vertellen. Als de laatste vertrokken is, kijk ik op mijn horloge: Het is al vijf uur en na informatie blijkt, dat Dithmar nog steeds niet is teruggekeerd. Aangezien hij, mevrouw Van Meursen uitgezonderd, de laatste is die nog gehoord moet worden, verlaten we het vertrek, op voorstel van Reggie, die een paar plaatsen van het huis nog aan een nader onderzoek wil onderwerpen.

In de hal ontmoeten we Dorothee, die juist van boven is gekomen. Ze ziet er zorgelijk uit. Zoodra ze ons ziet, komt ze op ons af.

‘Mama heeft me opgedragen om u mee te deelen, dat ze zich nu wel in staat voelt om u een oogenblik te woord te staan, dat wil zeggen: op haar kamer.’ En als Reggie ‘Heel graag!’ zegt: ‘Zal ik U dan maar even voorgaan?’

We volgen haar de trap op.

De kamer waarin Mona van Meursen zich bevindt, ligt aan den achterkant van het huis. Het is een soort van klein boudoir, ingericht met den verfijnden smaak van een wereldsche vrouw.

Als we binnenkomen ligt Mona op een divan voor het raam, het bovenlichaam door een stapel bonte kussens gesteund. Ze is gekleed in een elegante zwartzijden pyama. Het gelaat is matbleek en harmonieert treffend met heur platina-blonde haar. Hoewel ze reeds vier volwassen kinderen heeft, is Mona nog steeds een mooie en vooral een interessante vrouw. Haar houding kenmerkt zich door een volmaakte beheersching.

Ik, die haar reeds van vroeger ken, begroet haar het eerst, spreek een paar woorden om mijn deelname aan haar verlies uit te drukken en stel vervolgens de twee anderen aan haar voor.

Mona knikt. Met een vermoeid gebaar verzoekt ze ons

[pagina 46]
[p. 46]

plaats te nemen. Er is een korte pauze, waarna Reggie het woord neemt:

‘We begrijpen volkomen mevrouw, dat onze tegenwoordigheid u onder de gegeven omstandigheden uiterst pijnlijk moet zijn. Ik geef u de verzekering, dat we uw bereidwilligheid om ons te woord te staan op prijs stellen en we u geen oogenblik langer zullen lastig vallen dan voor het onderzoek noodzakelijk is.’

Hij wacht even. Als Mona in haar zwijgen blijft volharden, gaat hij verder:

‘Om te beginnen zou ik u willen verzoeken, ons in het kort mee te deelen, waar u den avond van gisteren hebt doorgebracht.’

Ze denkt even na voor ze antwoordt en als ze eindelijk spreekt, klinkt haar stem als uit de verte en doodelijk vermoeid. Herhaaldelijk sluit ze tijdens het spreken gedurende een paar seconden de oogen, als om haar woorden nauwkeurig te overwegen.

‘Een deel van den avond heb ik doorgebracht in het Paviljoen Vondelpark. Er werd een weldadigheidsfeest gegeven. Ik ben ongeveer kwart voor negen van huis gegaan. De chauffeur heeft me gebracht. Ik had hoofdpijn en voelde me ook verder niet heelemaal in orde. Ik zou dan ook niet gegaan zijn, als ik er niet eenigszins verplicht toe was geweest. Ik zat namelijk in het comité, dat den avond georganiseerd had. Daarom, omdat ik me niet zoo goed voelde, ben ik niet lang gebleven. Ik denk dat het ongeveer kwart voor elf was toen ik vertrok, ik was ten minste precies om elf uur thuis.’

Ze zwijgt en staart met strakke oogen naar het plafond. Ik zie dat Reggie haar scherp observeert.

‘Houdt u me ten goede mevrouw, maar hoe wist u dat het precies elf uur was?’

[pagina 47]
[p. 47]

‘O, heel eenvoudig,’ antwoordt Mona, zonder hem aan te zien. ‘Toen ik binnenkwam, stond de deur van de bibliotheek wijd open en het licht brandde, hoewel er niemand binnen was. Omdat ik veronderstelde dat men het licht bij vergissing had laten branden, zooals wel meer gebeurt, wilde ik het uitdoen, maar draaide per ongeluk aan het verkeerde knopje, dat correspondeert met de verlichting van de electrische klok, die in de bibliotheek recht tegenover de deur hangt. Daarbij zag ik onwillekeurig hoe laat het was. Zooals ik al zei, het was elf uur precies. Ik draaide toen beide lichten uit en ging naar boven.’

‘Herinnert u zich misschien ook of de bibliotheek in orde was, ik bedoel of alles op z'n gewone plaats stond, geen stoelen omver gegooid of iets dergelijks?’

‘Neen, dat is me niet opgevallen.’

‘Dus verder heeft u niets bijzonders gemerkt, geen geluid gehoord?’

‘Neen. Of ja, misschien toch, ofschoon het nauwelijks iets bijzonders genoemd kan worden. Op het oogenblik dat ik de lichten uitdraaide, hoorde ik dat boven een deur vrij hard werd toegeslagen. Dat is alles.’

‘Misschien kunt u ook zeggen, van welke kamer het de deur was?’

‘Neen, dat zou ik niet kunnen zeggen,’ antwoordt Mona onverschillig. ‘Het kan elke willekeurige deur geweest zijn. Ik heb er trouwens verder absoluut geen aandacht aan geschonken, zooals vanzelf spreekt.’

‘O juist.’

Reggie kijkt zwijgend naar buiten. Er valt een pijnlijke stilte. Ik vraag me af, waarom hij de zitting niet voor geëindigd verklaart. Het is duidelijk dat Mona, zoo ze al iets bijzonders weet of vermoedt, in geen geval meer zal uitlaten dan ze zelf wil en ook geen vrouw is om zich door strik-

[pagina 48]
[p. 48]

vragen in het nauw te laten drijven. Plotseling draait hij zijn hoofd weer in haar richting en kijkt haar strak aan.

‘U bent dus nadat u thuiskwam niet meer in de kamer van meneer Van Meursen geweest. Begrijpt u me alstublieft niet verkeerd. Het is niet mijn bedoeling om indiscreet te zijn, maar dit is voor het onderzoek werkelijk van het grootste gewicht.’

Zijn stem klinkt zacht en nadrukkelijk.

Weer sluit Mona haar oogen en een oogenblik klemt ze haar lippen vast op elkaar, maar onmiddellijk daarop krijgt haar gezicht de oorspronkelijke, koude uitdrukking.

‘Neen,’ antwoordt ze beslist en laat er hard op volgen: ‘De verhouding tusschen mijn man en mij was in den laatsten tijd van dien aard, dat we elkaar liever zoo weinig mogelijk ontmoetten. Ik vertel u dit, omdat u het anders toch wel gehoord zoudt hebben.’

Reggie staat op, waar ik hem in stilte dankbaar voor ben. Verhagen en ik volgen zijn voorbeeld.

‘Dan blijft me niets anders over, mevrouw, dan u te bedanken voor uw inlichtingen.’

Mona knikt kort.

‘Ik wensch u succes met uw onderzoek,’ zegt ze en er ligt een snijdende klank in haar stem die me onaangenaam aandoet.

Als we een oogenblik later weer in de gang staan schudt Reggie mistroostig zijn hoofd.

‘Ik heb me nooit voor vrouwenkenner uitgegeven, maar deze vrouw vertegenwoordigt het zooveelste vraagteeken in deze sombere geschiedenis.’

Hij zucht en gaat diepzinnig verder:

‘Ik heb er zoo'n idee van, dat, als ik wist wat zìj weet en om de een of andere geheimzinnige reden voor ons verborgen tracht te houden, het raadsel van den moord geen raadsel meer zou zijn.’

[pagina 49]
[p. 49]

‘Als je dat nu al wist, was er verder geen aardigheid meer aan,’ zeg ik troostend en uitsluitend om hem wat op te monteren, maar Reggie miskent mijn goede bedoeling en kijkt me verwijtend aan.

‘Lieve hemel, demonstreer toch niet zoo, dat je pas uit de collegebanken bent ontsnapt en je entrée in het harde leven feitelijk nog moet maken. Wie spreekt er nu van “aardigheid”, als het gaat om een ingewikkelde moordzaak, waarbij ongeveer alle menschen van wie je redelijkerwijs zou mogen verwachten dat ze alle pogingen in het werk zouden stellen om je bij de oplossing van het raadsel behulpzaam te zijn, je tegenwerken en de rest heelemaal van niets weet.’

Hij ziet er bepaald zielig uit.

‘Nou ja,’ sus ik, ‘de aardigheid is natuurlijk relatief. Het zou anders wel een dankbaar onderwerp zijn voor een film, vind je niet? Greta Garbo, als mevrouw Dubock, de geheimzinnige vamp....’

‘Ja, leuk,’ beaamt Reggie grimmig. ‘En Watt en ½ Watt als de vroolijke moordenaars. Zooiets bedoel je zeker?’

Hij schudt medelijdend het hoofd.

In de hal neemt Verhagen afscheid, nadat hij een paar minuten op zachten toon met Reggie heeft gepraat. Deze troont me mee naar den tuin.

‘Ik heb Verhagen overgehaald om het bezoek aan mevrouw Dubock aan mij toe te vertrouwen,’ begint hij. ‘Tegen het diner ga ik haar opzoeken. Ik geloof dat ik dan de meeste kans heb om haar thuis te treffen. Als je wilt, mag je wel van de partij zijn.’

Ik knik zwijgend en hij gaat verder:

‘Misschien dat Dithmar nog voor dien tijd thuis komt. Eigenaardig dat hij zoo lang wegblijft. Dat afzeggen van die afspraak schijnt niet zoo vlot van stapel te loopen.’

Al pratend bereiken we de achterzijde van het huis en

[pagina 50]
[p. 50]

ontmoeten hier Elly, die zich in gezelschap van een sportief uitziend jongmensch den tijd voor het diner kort met het drinken van cocktails. Zoodra ze ons ziet springt ze op uit haar stoel en loopt ons een paar schreden tegemoet.

‘En wat is het laatste nieuws? Heeft u al iets gevonden?’

Ze stelt den jongeling aan ons voor. Het blijkt haar vriend Ad van den Bergh te zijn, in wiens gezelschap ze, naar ze bij het verhoor heeft verklaard, den vorigen avond heeft doorgebracht. Hij vindt het noodig om ons te condoleeren; misschien verkeert hij in de veronderstelling, dat hij met een paar familieleden te doen heeft en dit zal dan wel de reden zijn waárom hij zich forceert tot het uitbrengen van een paar vriendelijk bedoelde onbenulligheden.

‘Let u maar niet op hem,’ zegt Elly aanminnig. ‘Hij is wat zenuwachtig.’

De jongen bloost en begint te stotteren.

We wandelen verder.

De lucht is bewolkt. Het is tamelijk drukkend en erg warm. Ik wil juist voorstellen om weer naar binnen te gaan omdat dat zinnelooze gedrentel in den tuin op mijn zenuwen begint te werken, als Reggie plotseling blijft staan en even later neerhurkt.

Op deze plaats grenst een bloemperk direct aan den muur van het huis. Daarboven zijn twee vensters met neergelaten gordijnen. In gedachten ga ik na, dat het de ramen van de bibliotheek moeten zijn: de kamer waarin volgens Reggie de moord heeft plaats gehad en die hij heeft afgesloten om er zeker van te zijn, dat alles in den oorspronkelijken toestand blijft.

In de weeke aarde, vlak onder een der ramen, staan twee diepe voetafdrukken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken