Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roode anjelier (onder ps. Max Dupont) (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)
Afbeelding van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)Toon afbeelding van titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (3.17 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

(1936)–Jan Apon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

Hoofdstuk XIV
Zelfs een koude douche heeft haar sensationeele zijde.

Beneden, bij de voordeur, ontmoet ik Dorothee, die juist, vergezeld van Frans Ferguson, thuiskomt. Ze ziet er aanmerkelijk beter uit dan een uur of wat geleden. Ook Ferguson schijnt heel wat opgewekter dan op het oogenblik waarop hij ons verliet, nadat de vondst van de revolver in zijn jaszak hem begrijpelijkerwijze tamelijk uit zijn evenwicht had gebracht. Zooals ze daar staan, vormen ze een knap, elegant paar en ik bedenk, dat ze nu waarschijnlijk wel spoedig zullen trouwen en dat dit huwelijk misschien de eenige lichtzijde is van het drama, dat zich heeft afgespeeld.

Frans en ik begroeten elkaar hartelijk, alsof we sinds jaar en dag bevriend zijn. We blijven een oogenblik staan in de hal en praten over koetjes en kalfjes, waarbij we als bij afspraak angstvallig vermijden om de dingen, die ons het meest bezighouden, aan te roeren. Daar hij er op aandringen van Dorothee in toestemt om te blijven lunchen, wandelen we gezamenlijk naar de eetkamer.

Lucien blijkt nog niet te zijn teruggekeerd van zijn bezoek bij den notaris, zoodat het gezelschap behalve uit Dorothee, Ferguson en mezelf, slechts uit de Vermeers en Elly bestaat. De omstandigheden in aanmerking genomen, verloopt de maaltijd, aanvankelijk althans, tamelijk ongedwongen. Ik zit aan tafel tusschen Elly en Cado in, zoodat ik, gezien de hypergezonde eetlust van de laatste, mijn handen vol heb met het passeeren van diverse schalen en schaaltjes. Daar ik

[pagina 122]
[p. 122]

zelf niet den minsten honger heb, kort ik me de rustperioden tusschen de oogenblikken waarop Cado het eerste en het laatste stuk van een broodje naar binnen werkt, met het distribueeren van nieuwtjes uit het avondblad van twee dagen her, de laatste courant, die ik in handen heb gehad. Elly is de eenige die mijn pogingen weet te schatten. Weliswaar knikt ook Cado van tijd tot tijd en met vollen mond, maar deze adhaesie-betuigingen correspondeeren klaarblijkelijk met de kwaliteiten der consumptie. Dorothee en Ferguson hebben het te druk met het apprecieeren van elkaars tegenwoordigheid. Rudolf drinkt zwijgend zijn koffie en bepaalt zich tot af en toe een sarcastischen glimlach.

Op een gegeven oogenblik, als het toevallig even stil is, wendt hij zich tot me: ‘En, meneer Oudenraedt, bent u van plan om nog lang in Amsterdam te blijven?’

‘Dat weet ik nog niet,’ antwoord ik zoo luchtig mogelijk, niet omdat ik mijn voornemen om uiterlijk morgenavond te vertrekken heb opgegeven, maar uitsluitend omdat ik veronderstel, dat hij me liefst zoo gauw mogelijk zou zien verdwijnen.

‘In elk geval blijf ik tot deze zaak is opgehelderd,’ vervolg ik kwaadaardig.

‘Dat zou nog wel een tijdje kunnen duren,’ veronderstelt Rudolf onbeschaamd. ‘Mag ik vragen of u misschien weet of die meneer Spoor, ik meende dat hij zou blijven lunchen, al iets positiefs heeft ontdekt?’

Ik verbeeld me dat hij me, tusschen zijn oogharen door, scherp opneemt. ‘Met zekerheid kan ik u tot mijn spijt weinig zeggen. Ik geloof wel dat hij zekere sporen volgt.’

Rudolf grijnst hatelijk. ‘Zoo zoo, dus Spoor volgt een spoor,’ merkt hij origineel op.

‘Ja, dat doet hij inderdaad,’ antwoord ik nijdig, ‘en ik kan u in vertrouwen wel de verzekering geven, dat de ont-

[pagina 123]
[p. 123]

knooping gauwer zal komen, dan u schijnt te verwachten.’

Nadat ik de woorden gesproken heb, besef ik dat ik verstandiger had gedaan met mijn mond te houden en dat het Rudolf er waarschijnlijk om te doen is geweest, me door zijn irriteerende praatjes tot een onvoorzichtigheid te verleiden. Hoe dan ook, het is nu te laat om terug te krabbelen en wat het succes van mijn voorspelling betreft, kan ik ten minste tevreden zijn. Het heeft er veel van, alsof iedereen slechts hierop gewacht heeft om het masker van onverschilligheid, dat dienen moest om een koortsachtige spanning te verbergen, af te werpen. Een oogenblik is het doodstil, daarna verslikt Cado zich in haar koffie. Vervolgens breekt een stortvloed van opgewonden vragen los. Aangezien ik moeilijk kan bekennen, dat mijn gezegde slechts op een vage belofte van Reggie en voor de rest op bluf gebaseerd is, en ik aan den anderen kant ook niets positiefs durf te antwoorden, bepaal ik me tot een paar vage algemeenheden, die geen ander resultaat afwerpen dan dat ze er toe bijdragen om de zenuwachtige stemming zoo mogelijk nog te verhoogen. Iedereen is er nu vast van overtuigd, dat ik veel meer weet dan ik wil loslaten en de rest van den maaltijd heeft een gedrukt verloop.

De moeilijkheid, die zich vervolgens aan me voordoet, is de vraag hoe ik me het beste van mijn taak: het onopvallend bewaken der huisgenooten, kan kwijten.

Dorothee en Frans Ferguson hebben zich teruggetrokken in de voorkamer, het vertrek, waarin den vorigen middag het verhoor heeft plaatsgevonden. De Vermeers hebben zich de tuinkamer tot verblijfplaats uitgekozen, terwijl Elly direct na de lunch naar boven is gegaan. Lucien is naar alle waarschijnlijkheid nog bij den notaris, de huisknecht neemt de tafel af en Gesina scharrelt in de keuken.

Na eenig nadenken zet ik me in een der fauteuils in de hal, een strategisch punt, vanwaar ik het uitzicht heb op de voor-

[pagina 124]
[p. 124]

deur, de deuren van alle vertrekken die op de hal uitkomen, terwijl ik bovendien de trap in het oog kan houden. Om geen halve maatregelen te nemen, laat in een syphon sodawater en een stapel kranten en tijdschriften aanrukken, zoodat ik het desnoods den heelen middag op mijn observatiepost kan uithouden.

Ik begin met de ‘Punch’, daarna aan een Fransche kruiswoord-puzzle, wat onbegonnen werk blijkt, en juist ben ik bezig met te constateeren, dat ik het bewakingsvraagstuk op ingenieuze en gerieflijke wijze heb opgelost, als ik tot de ontdekking kom, dat ik op het punt sta om ongemerkt in slaap te vallen.

De ontdekking bezorgt me een schok. Ik knijp me in mijn arm tot ik het bijna uitbrul van pijn en sper mijn oogen wijd open. De resultaten zijn gering. De ontzenuwende hitte verlamt mijn energie. Mijn oogleden zijn dik en zwaar. Het is doodstil in huis. Een vlieg cirkelt loom, in groote kringen boven mijn slaperig hoofd, strijkt ten slotte op mijn knie neer. Ik tracht haar te verschalken met een straal uit de syphon, maar het eenige resultaat is een natte plek op mijn pantalon, terwijl het monster zegevierend gonzend de ruimte zoekt.

Het vochtig gevoel aan mijn been brengt me op een idee:

‘Wat ter wereld,’ vraag ik me af, ‘is beter dan een koude douche?’

Het denkbeeld fascineert me. De klok in de hal zet het vervelende melodietje van het heele uur in en laat twee slagen hooren. De zwarte kat, dezelfde die ik vanmorgen in de badkamer heb opgesloten, maar die op sluwe wijze haar vrijheid heeft weten te heroveren, loopt statig met opgeheven staart de trap af. Als ze me ziet geeft ze me een knipoog van verstandhouding, om vervolgens op klaaglijke wijze voor de deur van de bibliotheek te gaan staan miauwen.

[pagina 125]
[p. 125]

Ik sta op. In mijn slaapkamer, die aan de zonzijde ligt, is het nog warmer dan beneden. Ik draai de kraan van de douche open en begin me langzaam uit te kleeden in de hoop, dat het water afgekoeld zal zijn tegen den tijd dat ik klaar ben. Zuchtend van verlichting onderga ik de prikkelende koude van de eerste druppels. Ik zeep me zorgvuldig in en amuseer me een tijdlang met het geurende donzig-witte schuim, dat geleidelijk door het sproeiende water wordt weggespoeld.

De smak van een dichtslaande deur stoort me in deze vreedzame bezigheid. Het geluid klinkt in mijn onmiddellijke nabijheid en daar ik mijn eigen slaapkamer heb afgesloten, concludeer ik, dat de Vermeers, althans een van hen, de hunne hebben betreden. Inderdaad hoor ik een oogenblik later Rudolfs stem:

‘Je hoeft je heusch niet zoo bezorgd te maken, alles gaat van een leien dakje.’

Onwillekeurig zet ik de douche af. Als ik in staat ben om een gesprek van Rudolf en Cado in hun slaapkamer af te luisteren, ligt het voor de hand, dat ook het gekletter van de druppels in de badkuip in het aangrenzende vertrek kan worden waargenomen. Daar Rudolfs woorden mijn belangstelling hebben opgewekt, sla ik mijn badmantel om en ga op den rand van de kuip zitten, om het gesprek op mijn gemak af te luisteren.

Cado is blijkbaar hevig geagiteerd. Wat ik opvang is ongeveer het volgende:

Cado: ‘Doe het niet! Ik ben bang dat het verkeert afloopt! Laten we liever weggaan nu het nog niet te laat is!’

Rudolf: ‘Je lijkt wel dwaas. Dacht je dat ik alles voor niets heb gedaan? Denk toch eens na! Waar wil je van leven? Je weet toch even goed als ik, dat....’

Cado: ‘Ja ja, ik weet het! Ik weet alles! Maar ik zeg je toch dat ik bang ben! Je speelt zoo'n ontzettend hoog spel. Stel je

[pagina 126]
[p. 126]

voor dat er iets ontdekt wordt! De minste kleinigheid is voldoende om alles aan het licht te brengen. Wat moeten we dan beginnen?’

Rudolf: ‘Maar niemand zal iets ontdekken! Die zoogenaamde detective in de allerlaatste plaats. Dan ben ik nog eerder bang, dat Lucien het me lastig zal maken, ofschoon dat practisch ook uitgesloten is, want ik heb immers alle troeven in handen. Als ik het er vanavond goed afbreng, heb ik het spel gewonnen. Dan kunnen we direct na de begrafenis vertrekken.’

Cado: ‘Ja, als....’

Rudolf: ‘Onzin! Ik heb toch een revolver! Haast je een beetje, dan kunnen we gaan. Dit huis werkt op mijn zenuwen. We kunnen ergens buiten dineeren. Om negen uur moet ik terug zijn. Kom nou! Sta toch niet altijd en eeuwig een uur voor den spiegel. Niemand let op je!’

Cado protesteert verontwaardigd. Blijkbaar is ze nu toch bijna klaar met haar toilet, ten minste, ik vang verder niets bijzonders op en een paar minuten later hoor ik ze de kamer verlaten.

Terwijl ik nog steeds op den rand van de badkuip zit en het waarschijnlijk ten gevolge van de plotselinge emotie, weer zoo warm heb, dat een tweede douche geen luxe zou zijn, hoor ik een akelig geronk, dat vanuit den tuin tot me doordringt. Ik sta op, trek mijn badmantel aan en open de balcondeuren. Inderdaad: het Fordje van Rudolf, een voertuig dat wellicht eens, in dagen van olim, een tijdperk van bloei heeft gekend, maar nu grootendeels in puin ligt, rust zich ten strijde. Rudolf zit aan het stuur. Hij is getooid met een soort buitenmodel race-pet, die zoo gezien speciaal voor den wagen schijnt ontworpen, terwijl Cado, gehuld in een uiterst voyant sport-ensemble, in staat is om iederen outsider een vroolijk oogenblik te bezorgen.

[pagina 127]
[p. 127]

Ten slotte verdwijnt het Fordje vergenoegd knorrend uit mijn gezichtsveld en ik kleed me langzaam aan, terwijl ik overleg wat me te doen staat, nu mijn voornaamste bewakings-objecten zich aan mijn observatie hebben onttrokken. Voor ik tot een besluit ben gekomen, heb ik mijn toilet voltooid. Langzaam wandel ik naar beneden.

Op hetzelfde oogenblik dat ik de hal bereik, wordt er luid gebeld.

‘Reggie!’ flitst het door mijn hoofd.

Ik ren naar de voordeur.

Cleo Dubock staat voor me.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken