Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik had een strohoed en een wandelstok (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik had een strohoed en een wandelstok
Afbeelding van Ik had een strohoed en een wandelstokToon afbeelding van titelpagina van Ik had een strohoed en een wandelstok

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik had een strohoed en een wandelstok

(1974)–Jan Arends–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Brief

Zou u in plaats van een meisje een man kunnen gebruiken? In dat geval zou ik u zeer goede diensten kunnen bewijzen. Wanneer u nooit eerder een huisknecht heeft gehad zal het idee u misschien wat vreemd lijken. Maar er zijn grote voordelen. Ik spreek hier uit ervaring. Vooral meisjes uit Europa zijn zo goed niet. Ze houden van lang slapen. Ze houden van koffie drinken. Ze willen kletsen. Ze willen vers brood met ham. Savonds moeten ze televisie kijken, het liefst bij u in de kamer, want anders zijn ze zo alleen en ze willen altijd vrij. Ze willen zaterdag vrij, ze willen zondag vrij, ze willen een dag in de week vrij, en ze willen een werkster om de ramen te zemen en de plee schoon te maken. Ze hebben geen enkel verantwoordelijkheidsbesef en hun slipjes doen ze in de was want die gaat toch de deur uit. Verder willen ze een groot salaris. Europa is niet meer wat het geweest is. De ouderwetse dienstbode is dood en het plichtsbesef is verdwenen. Ik wil hier weg. Zo snel mogelijk. Ook aan mij knaagt de verrotting van de moderne tijd. Daar ben ik niet voor grootgebracht. Ik ben opgevoed om huisknecht te zijn en mijn meesters te dienen. Toen ik nog een kleuter was heeft mijn moeder mij in een gesticht gedaan. Mijn moeder wist wat goed voor mij was. Hard werken, een zweep met knopen en

[pagina 62]
[p. 62]

droog brood. Een kale kop, de rokken van de nonnen, klompen en schrobben. Zo klein als ik was. Alle frivoliteit is mij vreemd. Van de nonnen ben ik naar de broeders gegaan. Daar heb ik leren bidden. Het besef dat god mij ziet en mijn daden in zijn boek noteert heeft mij de kracht gegeven voor een lang leven van dienstbaarheid. Ja dat bidden! Smorgens om vijf uur lag ik al op mijn knieën voor mijn bed voor mijn ochtendbede. Om zes uur was het misdienen geblazen. Het was geen gewone reutel-mis. De pater stotterde en elk gebed duurde twee keer zo lang als in een normale kerk. Na de mis werd ook het brood niet zomaar gegeten. Dat brood kwam van de bakker en die leverde niet voor niets, al was hij ook fijn katholiek. De centen moesten ergens vandaan komen. Maar god die zorgt dat het koren rijpt laat zijn kinderen niet in de steek. Goede broeders gingen bedelen bij rijke mensen en weldoeners vulden hun geopende hand met rijke aalmoes. Nooit heb ik mijn brood gegeten zonder mijn weldoeners te gedenken en gods zegen voor deze goede mensen af te smeken. Ik heb gebeden voor de koningin. Ik heb gebeden voor minister Colijn. Zo ben ik opgevoed en daarnaar heb ik geleefd. Ik geloof dan ook zeker dat ik zeer wel in uw huishouden zou passen, al ben ik dan een man. Al als jongen van twaalf jaar hebben de broeders mij uitbesteed bij de vrouw van de burgemeester. De eerste ja-

[pagina 63]
[p. 63]

ren heb ik daar alleen het grove werk gedaan. God heeft mij toen zeer op de proef gesteld. De tuin was groot, de schop was zwaar, mijn rug was broos, het eten was slecht en het bed was hard. Ja die goeie ouwe tijd. Om nooit te vergeten, om steeds weer naar te verlangen. De vrouw van de burgemeester was niet mooi. Gelukkig maar. Want hoe jong ik ook was, er was iets in mij gerijpt en soms was er volwassenheid in mijn lichaam. Maar de vrouw van de burgemeester had zulke dunne benen en haar neus was zo dik dat ik in mijn droom wel zeer ver moest verdwalen om op het pad te komen waar de bloesem van zedeloosheid geplukt wordt. De vrouw van de burgemeester heeft mij het fijne werk geleerd. Natuurlijk niet de eerste dag. Zoals ik u al schreef was ik de eerste jaren vooral belast met het onderhoud van de tuin, het schrobben van de gangen, het soppen van de keuken en het eten van de klieken van de vorige dag. Ik deed de avondafwas, ik sloot de luiken. In de winter stookte ik de kachel in het vertrek van mijn meesteres want de burgemeester was zeer kouwelijk. Langzamerhand werd mij ook beter werk toevertrouwd. Ik heb leren naaien en stoppen, wassen en strijken en na enige jaren was de burgemeestersvrouw zo tevreden over mijn vorderingen dat ze mij ook leerde borduren. Ik droeg een jasje met rood-witte strepen. Ik had blauwe schorten en witte schorten en de jongens in het gesticht wa-

[pagina 64]
[p. 64]

ren jaloers op mij. Maar het pad van een knecht gaat niet over rozen. Want dit waren de goede jaren, mevrouw. Zoals u weet komen daarna de magere. Aangezien een brief als deze een zekere beknoptheid vergt wil ik aan die magere jaren niet te veel woorden verspillen. Toen ik in mijn eerste dienstje kwam was de burgemeester een man in de kracht van zijn leven. Hij rookte een pijp. Hij had een rood hoofd en zijn neus was blauw. Ik wist waar de fles stond en waar ik zijn glas moest neerzetten. Hij stond smorgens laat op en op vrijdag at hij zalm. Die zalm is hem misschien slecht bekomen. Op een morgen zei mevrouw tegen me, ‘Ga de burgemeester eens wakker maken, want het is nu elf uur en dat is toch wat laat.’ Maar de burgemeester was dood. Het was de eerste dode die ik zag, maar er was geen twijfel. Hij moet gestikt zijn in zijn eigen braaksel en zijn hoofd was geel van de smeurie. Ik trok nog aan zijn schouder. Ik riep nog heel hard burgemeester, maar hij was zo stijf als een plank en zijn ogen waren wijd open. Ja ja. Dat was het einde van mijn betrekkinkje. De vrouw van de burgemeester ging bij haar zuster wonen en ik ging terug naar het gesticht. Wat ben ik trots op het getuigschrift dat mevrouw mij gaf. Met niets dan lof voor mijn vlijt en mijn deugdzaamheid. Ik heb het in laten lijsten en het hangt nu boven mijn bed naast het kruisbeeld. In het gesticht heb ik het altijd heel goed

[pagina 65]
[p. 65]

gehad en ik zou er ook geen kwaad woord van durven zeggen. Maar ja. Het was een hele achteruitgang. Als je eerst deftige mensen hebt gediend beklijft er toch iets bij je en de jongens hadden een beetje leedvermaak. Zelfs de broeders schenen mij mijn val te willen laten voelen. Ik kreeg meer slaag dan voorheen en hoe ik ook bad, de sneden brood op mijn bord waren altijd dunner dan die van de anderen. Maar ik had een spaarpot. En die was van mij. Zuinig ben ik altijd geweest en hoe weinig ik ook verdien, ik zie altijd kans enig geld over te leggen. En trouwens, ik was volwassen. Ik was vrij. Ook van de broeders kreeg ik een prachtig getuigschrift en zo ging ik de wijde wereld in

 

[onvoltooid]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken