Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aan wal (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aan wal
Afbeelding van Aan walToon afbeelding van titelpagina van Aan wal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.E. van Bergen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aan wal

(1932)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 194]
[p. 194]

Hoofdstuk XI

Het prettigste van alles waren die paar rustige middagen in de week, als er geen echte keukenof schoonmaak-werkjes meer waren, en Jantje bij mevrouw in het naaikamertje mocht komen zitten, om te helpen zilverpoetsen, om te stoppen, - om één of ander gezellig zit-werkje te doen.

Er gingen wel eens weken voorbij, dat er niets van kwam. Van die weken, waarvan iedere dag boordevol was. Dan had Jantje het gevoel, dat ze mevrouw in geen jaren gezien of gesproken had, en een beetje jaloersch kon ze dan de kinderen achterna kijken, die maar iederen avond met moeder in de kamer konden zitten praten.

En dan kon weer één middag alles goed maken. Eén middag van korte zinnetjes onder het werk door, van losse vragen van mevrouw, van gretige antwoorden van Jantje. Gretig, - ze wou wel alles, àlles van zichzelf aan mevrouw vertellen, maar dan was er haar verlegenheid, en de angst dat ze dingen zou vertellen, die mevrouw niets

[pagina 195]
[p. 195]

konden schelen, en dan slikte ze de rest maar in.

Tot dien éénen Donderdag, toen alles zoo heerlijk stil was in huis, toen het naaikamertje rook naar de was, die Jantje er dien morgen in- en uitgewreven had, toen de zon tot ver in het kamertje reikte en de gewreven kap van de naaimachine glanzend maakte als een spiegel, - toen was het, dat de waslucht of het zonlicht of de stilte, of alles bij elkaar, iets onzegbaars deed wegvallen tusschen mevrouw en Jantje. Of Jantje meer durfde, en mevrouw meer begreep.

Ze wist later niet meer, hoe het begonnen was. Mevrouw had het werk even in haar schoot neergelegd, en had een beetje achterover geleund. Dat deed ze niet vaak: zich den tijd nemen, om even niets te doen.

Jantje dacht toen: wat ziet ze er moe uit. En meteen daarna: ik wou wel wat doen voor haar, - wat helpen, waardoor ze minder moe wordt.

Het was net, of mevrouw haar gedachten voelde. Ze zat even later weer rechtop, en zag er niet meer zoo moe uit. Ze had een lachje op haar gezicht.

Ze praatten over de kinderen. Over Herman, - over Bart. Veel over Bart.

En na Bart, over tante. Over vader. Over 't schip.

Toen over moeder.

Jantje praatte nooit over moeder. Met niemand.

[pagina 196]
[p. 196]

Met vader niet, en met een vreemde heelemaal niet. En nu was het ineens zoo gekomen, dat ze met deze vreemde over haar sprak. Maar dan was het geen vreemde meer!

‘Als het zooveel jaren geleden is,’ zei Jantje langzaam, droomerig, ‘dan ben je soms zoo bang, dat je moeder vergeet. Want als ik mijn oogen dicht doe, kan ik haar niet eens meer voorstellen.’

‘Is er geen portret van haar?’

Jantje knikte.

‘Thuis. Een klein portretje. Maar het helpt niets. Het is van heel vroeger. Toen zag moeder er nog anders uit dan ik haar ken. Het is van haar trouwdag, geloof ik. En het is erg uitgevlekt ook. Bijna heelemaal geel. Het is moeder niet.’

‘Herinner je je nog haar stem? Dan heb je geen portret noodig.’

Jantje deed de oogen dicht. Herinnerde ze zich moeders stem? Stil... nu goed luisteren of ze zich moeders stem nog herinnerde...

Moeder... wat zei moeder? Wist ze nog iets, dat moeder tegen haar zei? Ze had toch zeker wel ‘Jantje’ tegen haar gezegd...

Maar ze hoorde niet ‘Jantje’, niet met moeders stem.

‘Nee,’ schudde ze langzaam, verdrietig.

‘Is 't al zóó lang geleden?’

[pagina 197]
[p. 197]

‘Niet eens zoo erg lang. Zes jaar pas. Maar ik kon me moeder al niet eens meer voorstellen, toen het nog geen jaar geleden was.’

‘Weet je dat nog?’

‘Ja. Ik probeerde het telkens, toen al, en maar een heel enkele keer kon ik het. En er zijn menschen, die hun heele leven lang hun moeder niet vergeten.’

Mevrouw boog zich over haar werk naar Jantje toe.

‘Vergeten? Denk je dan, dat dat vergeten is, als je je moeders gezicht niet meer kunt voorstellen, of moeders stem?’

‘Ik dacht het,’ fluisterde Jantje.

‘Nee. Jij vergeet je moeder je heele leven niet. Dan zou je heel anders zijn. Wat jij vergeten bent, is alleen haar gezicht en haar stem, maar het andere niet. Het andere heb je meegenomen van haar.’

Jantje zuchtte diep, verlost.

‘Gelooft u dat heusch?’

Mevrouw knikte alleen maar. En Jantje bleef roerloos zitten.

Was dat waar? Al die jaren had ze zoo angstig gezocht in haar herinnering, of ze moeder toch weer kon vinden. Ze had het zoo erg van zichzelf gevonden, - alsof ze niet echt genoeg van moeder gehouden had...

[pagina 198]
[p. 198]

En nu zei mevrouw... zou dat waar zijn? Dat ze dat andere van moeder in zich had? Dat het gezicht en de stem er niet op aan kwamen?

Natuurlijk was het waar. Anders zou deze mevrouw het niet zeggen, - deze moeder. En als het waar was, - o, dan had ze moeder weergevonden, nu, op dit oogenblik!

‘Ik wist het niet,’ zei ze, en nam haar werk weer op.

Na een poosje vroeg mevrouw:

‘Maar het is toch wel erg prettig voor jou en Bart, dat tante er is, hè?’

‘Ja,’ knikte Jantje langzaam. ‘Erg prettig. Tante is zoo'n best mensch. Maar...’

‘Maar?’

‘'k Weet niet.’

Even later:

‘Ik zou bijvoorbeeld nooit “moeder” tegen tante kunnen zeggen. Ik denk nooit “moeder” als ik aan tante denk. En je wilt altijd zoo graag “moeder” denken.’

‘Ja?’

Toen schrok Jantje, dat ze zooveel gezegd had. Hoe dùrfde ze! Wat moest mevrouw wel denken! Had ze er niet bijna uitgeflapt, dat ze altijd aan mevrouw dacht met het woordje ‘moeder’? O, als ze dàt toch gezegd had, - ze had haar nooit meer

[pagina 199]
[p. 199]

aan durven kijken! Dit was al veel te veel geweest, - veel meer, dan ze nog ooit in haar leven aan iemand gezegd had, dan ze nog ooit hardop in zichzelf had durven denken!

In een plotselinge schaamte borg ze haar boeltje op, mompelde ze, dat ze in de keuken nog iets vergeten had te doen, en sloop ze weg.

Ze wist niet, dat mevrouw haar met een zacht lachje bleef nakijken, - met een moederlachje...

 

* * *

 

Ze raakte het gevoel van schaamte niet kwijt, dien heelen dag niet.

Maar toen ze dien avond vroeg naar bed ging, omdat ze toch haar gedachten niet bij de sommen kon houden, - en toen ze langzaam, moe, de trap op ging, en even stilstond in de gang, de oogen dicht...

Toen zag ze één oogenblik, scherp omlijnd, een gezicht, dat ze al die jaren gezocht had en niet gevonden, - toen hoorde ze één oogenblik, duidelijk, een stem, die ‘Jantje’ zei, - die ze al die jaren had gezocht en niet gevonden:

Moeders gezicht.

Moeders stem.

 

‘Moeder!’ fluisterde Jantje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken