Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3]


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]

Hoofdstuk I.
De ‘juffrouw’.

Er liep een oude man op den weg, met twee zware tasschen, die met een dik touw verbonden waren en zoo over zijn schouder hingen. Je kon zien hoe zwaar de tasschen waren, want het touw deukte in zijn jasschouder.

Huis aan huis duwde hij de deur open en riep naar binnen: ‘Mag 'k de juffrouw even spreken?’

Of als de juffrouw zelf achter 't huis bezig was, op de deel of op het erfje, dat elk huis achter zich had, dan stapte hij, met z'n gebogen rug en z'n moede, sloffende voeten, maar meteen op ‘de juffrouw’ toe en deed z'n zaken met haar: verkocht bosjes band, kaartjes knoopen, veters, mesjes, kammetjes, - al die kleine dubbeltjesdingen, die uit z'n beide tasschen te voorschijn kwamen.

De meeste ‘juffrouws’ kochten wel wat. Ze konden niet zoo gemakkelijk wat koopen in hun kleine dorpje, en als er wat te koop was, hapten ze graag toe.

Aan één van de deuren, waar hij langs kwam, zag hij een mezoezo. Z'n moede gezicht lichtte eventjes op, en hij bleef een oogenblik ernaar staan kijken vóór hij het touw met de tasschen van z'n schouder liet glijden.

Hier woonden Joden!

[pagina 6]
[p. 6]

Hij duwde de voordeur open, en toen hij niemand in 't voorhuis zag, tilde hij z'n vrachtje op en liep achterom naar de deel.

Daar was een meisje van een jaar of veertien bezig de wasch op te hangen. De waschlijn was een beetje hoog gespannen, ze ging telkens op haar teenen staan om erbij te komen. Dan zwaaide haar dikke, donkere vlecht achterover.

‘Wat een paar werkhanden voor zoo'n jong ding!’ dacht de oude man, terwijl hij in de deur bleef staan en aandachtig toekeek, hoe ze met besliste bewegingen haar werk deed.

‘Mag 'k de juffrouw even spreken?’ vroeg hij ineens.

't Meisje schrikte op en keek hem verbaasd aan.

‘Mag 'k de juffrouw even spreken?’ vroeg hij weer, toen ze bleef zwijgen.

Ineens kwam een vroolijke lach in haar oogen, en met een jolige meisjesstem zei ze:

‘De juffrouw? Dat ben ik zelf!’

Nu lachte de man ook.

‘Je houdt me voor de mal, meisje!’

‘Nee’, zei ze, nu ernstig, ‘ik ben echt de juffrouw. Ik.... e.... doe de huishouding.... omdat Moeder verleden jaar....’

‘O’, zei de oude man, om te maken dat ze het niet verder hoefde vertellen.

‘Wou u me spreken?’ vroeg ze, dankbaar voor dat ‘o’.

‘Ja, ik heb wat te koop. Had je ook iets noodig?’

‘'s Kijken. Ja, misschien wel. Hebt u even tijd tot ik de wasch opgehangen heb? Ik ben bijna klaar. Dan kunnen we in de keuken gaan.’

‘Goed.’

[pagina 7]
[p. 7]

De oude man zette z'n vrachtje neer en ging op een houten bankje zitten, dat daar op de deel stond. Hè, dat deed goed, zoo even zitten, en dan naar dat flinke kleine ding kijken, dat zoo dapper aan 't werk was.

‘'k Heb de mezoezo aan de voordeur gezien’, zei hij.

't Meisje keek verrast om.



illustratie

‘Bent u ook een Jood?’

Hij knikte.

‘Ik ben gauw klaar, hoor’, zei ze, ‘dan gaan we naar de keuken.’

Even later ging ze hem vóór over het uitgesleten drempeltje naar de keuken.

't Zag er gezellig uit daarbinnen. 't Leek meer op een eetkamer dan op een keuken.

Van den schoorsteenrand boven 't fornuisje hing een frisch geplooid schoorsteenvalletje. Over de tafel, die in 't midden stond, lag een leuk katoenen

[pagina 8]
[p. 8]

kleedje, en daarop stond een vaasje met bloemetjes.

't Meisje schoof een keukenstoel achteruit en wees den ouden man, dat hij moest gaan zitten.

‘'n Kopje koffie?’ vroeg ze.

De man knikte tevreden.

Wat ging dat jonge ding toch gezellig rond door de keuken. Er stond een keteltje water zachtjes te zingen op een petroleumstelletje; ze draaide de pit wat hooger, zoodat het water ineens begon te razen. Ze spoelde het koffiekannetje om met water uit de pomp boven den gootsteen, waarvan ze de zwengel met de glanzend koperen knop met een paar krachtige slagen op en neer bewoog.

De oude man bekwam heelemaal van z'n moeheid, alleen door het kijken naar haar rustige bedrijvigheid.

En toen het koffiepotje op een heel laag pitje stond te trekken, zei ze, terwijl ze op de klok keek:

‘Ik moet eerst even het vleesch zouten, dan kunnen we koffie drinken.’

Op een van de beide aanrechten stond een steenen pot, en daar haalde ze een stuk vleesch uit het water.

Ze spoelde het zorgvuldig af onder de pomp, legde het op een houten plank met gaten, die over de aarden pot heen lag, en zoutte het aan alle kanten in.

‘Hier is 't wel kosjer!’ knikte de oude man. ‘Van wie heb je dat allemaal geleerd?’

‘Eerst afgekeken van.... van Moeder’. Ze wachtte even, toen: ‘En juffrouw de Jong, hier drie huizen vandaan, heeft me de rest geleerd, in 't begin.’

[pagina 9]
[p. 9]

Ze had onder 't praten haar handen stevig afgeboend, en nu schonk ze voor hen beiden een kopje koffie in.

't Was net of de oude man hier z'n tijd vergat. Hij dronk zóó langzaam en zóó behagelijk zijn kopje leeg, alsof er geen tasschen met koopwaar bestonden, en geen sloffende voeten en geen lange, moeilijke wegen.

Maar toch kwam na een poosje z'n plichtsgevoel boven:

‘Heb je ook nog wat noodig.... e.... hoe heet je?’

‘Roza. Maar....’ heel verlegen kwam het er achter aan, ‘eigenlijk Rozijntje.’

De man lachte.

‘Rozijntje!’

Ze kreeg een kleur.

‘U mag ook wel Roza zeggen.’

‘Heb je ook nog wat noodig, Rozijntje?’

Ze ging op den grond zitten bij de koffers, die hij openmaakte. En ze zocht uit: band, en veters voor Jupie's schoenen....

‘Wie is Jupie?’

Haar heele gezichtje lachte.

‘Jupie is m'n broertje. Hij is vijf jaar. Hij is zoo'n schat!’

Zoo. Dus ze had ook voor een kleinen jongen te zorgen. Maar ze scheen het niets moeilijk te vinden, anders zou ze zoo blij niet over hem praten.

‘Op Sjabbos alleen heeft ie veters noodig. Door de week niet, hoor! Dan loopt ie op klompen. U moet 'm zien!’

‘Is hij nu niet thuis?’

‘Nee, hij speelt bij z'n vriendinnetje.’

[pagina 10]
[p. 10]

Maar nu begon het toch tot den man door te dringen, dat hij voort moest op zijn tocht zonder eind, zijn tocht, die elken dag opnieuw begon, elken dag op één na: de Sjabbos.

Rozijntje betaalde hem vlug, uit haar echte huismoederlijke beurs, die heelemaal niet paste bij de vlecht op haar rug.

Ze liet hem langs de deel de achterdeur uit, want de voordeur was er eigenlijk alleen voor 't mooi, die werd alleen op Sjabbos gebruikt.

‘Dag’, knikte ze vriendelijk.

‘Dag’, zei de oude man, ‘dank je wel voor 't kopje koffie. Je bent een goed kind. Dag Rozijntje.’

Ze wuifde hem na, of ze hem al jaren gekend had.

Hij had Rozijntje tegen haar gezegd. Dadelijk had hij uit Roza en Rozijntje den naam gekozen, dien ze het liefst hoorde.

Moeder had haar altijd Rozijntje genoemd, en Jupie zei het in z'n hartelijkste buitjes, maar vader zei het nooit. Vader was zoo stil en stug. Rozijntje dacht wel eens, dat vader misschien in zichzelf wel Rozijntje tegen haar zei, maar het nooit hardop durfde laten hooren. En toch vond ze 't heerlijk als iemand haar zoo noemde.

Deze oude man, die met z'n moede voeten voortslofte op den weg, had haar Rozijntje genoemd. Daarom wuifde ze hem na.

Toen de man met z'n zware tasschen, die nu door 't kopje koffie van Rozijntje al veel minder zwaar leken, een eind verder den weg op was, stoof hem een kereltje van een jaar of vijf voorbij, de pet, met de klep in den nek, achterover op z'n bruine krullenkop.

[pagina 11]
[p. 11]

't Jongetje knikte hem in 't voorbijgaan goeiendag, en de man draaide zich om en bleef hem staan nakijken, hoe hij als een veulen met z'n klompjes op den weg stampte.

De oude man wist het ineens.

Dit moest Jupie zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken