Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk IV.
De Joodsche les.

Iederen Dinsdagavond was 't hetzelfde: Rozijntje kwam met de fiets achterom de woning van meneer, en mevrouw hoorde haar voetstappen op het grind en ging alvast naar de voordeur en als Rozijntje dan teruggeloopen was naar voren, - want de achterdeur ging ze hier nooit in, - dan stond er een lief, oud, blozend gezicht haar op te wachten en toe te knikken.

En altijd Rozijntjes jonge stem:

[pagina 24]
[p. 24]

‘Dag Mevrouw!’

En altijd mevrouw's moederlijke, zachte stem:

‘Dag kind!’

Dat was 's winters en 's zomers hetzelfde. Of Rozijntje nu zonder mantel of hoed, in daglicht nog, kwam aangefietst, of dat ze door sneeuw of modder in 't donker gebaggerd had, - de voordeur vond ze open en in die voordeur stond mevrouw, - al was 't ook veel te koud voor zoo'n oud moeke om voor de open deur te staan, en al zag je soms niets van het lieve, nog gladde voorhoofd met de gegolfde pruikerand, omdat ze heelemaal weggedoken was in haar gehaakte zwart-wollen doek.

Als 't winter was, stampte Rozijntje haar modder- of sneeuwvoeten af op de voordeurmat, en intusschen nam mevrouw haar mantel en zei altijd hetzelfde:

‘Kom maar gauw binnen, kind, bij de warme kachel.’

En 's zomers, zooals nu, werd er niets gezegd in de gang, - een knikje alleen, en dan de huiskamer in.

Daar zat dan meneer in z'n grooten stoel achter de tafel, met z'n fluweelen kapje op het grijze haar, met z'n klein grijs puntbaartje, met z'n bril wat lager dan de oogen op den neus, en over de brilleglazen keek hij Rozijntje aan en zei ook:

‘Dag kind.’

De boeken lagen altijd al klaar, en de kopjes stonden ook altijd op tafel, want vóór de les begon, schonk mevrouw altijd de kopjes thee in, - haast het eenige kopje thee, dat Rozijntje niet zelf inschonk, maar ingeschonken kréég.

En dan leerde ze met meneer, maar mevrouw

[pagina 25]
[p. 25]

zat erbij te breien en luisterde en keek dan weer naar haar man, dan weer naar Rozijntje.

Ja, zoo was het iederen Dinsdagavond.

 

Maar vanavond, in de voordeur al, zei mevrouw:



illustratie

‘Is er wat, kind?’

Rozijntje schudde dapper het hoofd en probeerde zelfs een geruststellend lachje, maar mevrouw vertrouwde dat lachje niet erg.

En toen ze tegenover meneer aan de tafel met het rood-pluchen kleed zat, fronste meneer z'n voorhoofd, en over de brilleglazen heen vroegen de oogen: ‘Wat is er?’

Rozijntje bladerde ontwijkend in de tfille, die

[pagina 26]
[p. 26]

vóór haar lag, net of ze zóó wou beginnen, zonder kopje thee.

Neen, ze wou het nu nog niet zeggen, dat dit de laatste keer was. Als de les om was, misschien. En als ze 't dan nog niet kon zeggen?

Als meneer nu maar gauw zijn kopje thee leeg dronk en begon. Want als het nog lang duurde, zou ze misschien beginnen te huilen.

Ze slikte met de thee die rare brokken in haar keel weg, die langs haar neus naar haar oogen wilden om daar tranen te voorschijn te brengen.

‘Dat is mijn laatste kopje thee hier’, dacht ze, en toen drupte er een traan op zij van haar neus.

‘Zullen we opzoeken? Ik had je beloofd, dat we dezen keer een van de illustratie zouden nemen, is 't niet?’

‘Ja’, knikte Rozijntje, en ze dacht:

‘Dit is de laatste keer, dat ik in deze oude tfille opzoek waar we zullen beginnen.’

En toen drupte er een traan langs de andere kant van haar neus, en toen durfden al de andere tranen ook te voorschijn komen, en toen deed Rozijntje maar net of ze verkouden was en ze snoot haar neus....

En meneer deed net of hij geloofde, dat Rozijntje verkouden was.

‘Lees het maar eerst heelemaal voor, dan zie je zelf wel wat je niet verstaat.’

Rozijntje snoot nog eens haar neus en slikte en las:



illustratie

[pagina 27]
[p. 27]

‘Begrijp je het zoo ver?’ vroeg meneer.

‘Ik.... ik geloof het wel.’

‘Laat eens hooren.’

Rozijntje vond het altijd heerlijk, als ze zelf ineens verstond wat ze in 't Hebreeuwsch las. En dan de zinnen niet in stukjes knippen, maar inééns uit zichzelf in 't Hollandsch oplezen.

Meneer wist dat. En hij hielp haar alleen maar, als ze 't heelemaal zelf niet kon vinden.

‘Laat eens hooren’.

Maar 't haperde even, toen ze wou beginnen.

‘Ik.... ik ben een beetje verkouden’, verontschuldigde ze.

Meneer wachtte stil af, en ze begon:

‘Ik hef mijn oogen naar de bergen op. Waar zal mijn hulp vandaan komen?’

Ze keek hulpeloos op naar meneer tegenover haar, en zei zachtjes:

‘Ik weet niet waar vandaan....’

‘Maar Rozijntje! Zóó erg zal 't toch niet met je zijn?’

Ze knikte heftig, en toen hield ze maar niet langer vol, dat ze verkouden was.

‘Wat is er dan toch, kind?’ kwam mevrouw's stem ertusschen.

‘Stil maar’, wenkte meneer, ‘ze weet alleen het antwoord nog niet op die vraag, waar haar hulp vandaan zal komen.’

En tegen Rozijntje:

‘Kun je nu verder lezen?’

Ze droogde haar tranen af, en las den laatsten zin nog eens:

‘Waar zal mijn hulp vandaan komen? Mijn hulp

[pagina 28]
[p. 28]

komt van den Eeuwige, Die Hemel en Aarde gemaakt heeft.’

En zonder een woord ging meneer zelf verder:

‘Hij zal je voet niet laten wankelen, - je Hoeder slaapt niet.

Hoor je dat, Rozijntje? Hij zal je voet niet laten wankelen, - Hij slaapt niet, je Hoeder.’

Rozijntje keek hem nu recht aan.

‘Hebt je het begrepen?’

‘Ja meneer.’

En toen, verbaasd:

‘Maar weet u het dan al?’

‘Waarom je huilde? Nee, dat niet. Ik weet alleen, dat je vergeten was, waar je Hulp vandaan moest komen.’

‘Ja.’

‘En vertel nu maar, wat er was.’

Met gebogen hoofd zei ze:

‘Ik mag van vader niet meer hier komen. Een meisje in de huishouding.... hoeft dat niet. En ik.... dit was het eenige dat ik had.... nu kan ik niets meer vragen.... nu moet ik alles zelf weten.... juist nu ik Jupie zou gaan leeren. En nu weet ik niet.... ik bedoel, toen wist ik niet.... waar mijn hulp vandaan moest komen.’

Meneer schudde langzaam het hoofd. Rozijntje zag dat toch niet. Maar toen zei hij:

‘Nu weet je toch wel, waar je hulp vandaan moet komen?’

Een diepe zucht.

‘Ja meneer.’

‘Zie je, 't is wel heel, heel jammer, en voor ons ook, niet vrouw?’

‘Voor ons ook’, zei mevrouw, over haar brei-

[pagina 29]
[p. 29]

kous gebogen, ‘want we hadden je altijd zoo graag hier.’

‘Maar als je vader het zegt, is er niets aan te veranderen.’

‘Vader mag er....’

Wat Rozijntje zeggen wou, wist meneer niet. Maar aan haar booze oogen zag hij, dat ze 't maar liever moest inslikken. Hij legde zijn oude hand op de hand van Rozijntje en zei alleen:

‘Stil!’

Rozijntje kleurde.

Toen ging hij voort:

‘Het zal zeker moeilijk voor je worden. Dag in, dag uit, week in, week uit, zul je moeten werken en denken en zorgen, en een Joodsch huis maken van je vaders huis, en een Joodsche jongen maken van Jupie, heelemaal alleen, tot Jupie groot genoeg is om hierheen te komen, - en wij zullen je niet meer kunnen helpen. Maar je moet elken morgen en elken avond vragen: illustratie waar zal mijn hulp vandaan komen? En jezelf antwoorden: illustratie mijn hulp komt van God. Zul je dat, Rozijntje?’

Zijn hand lag open op tafel en Rozijntje legde er haar roode werkhandje in en knikte.

‘En als 't soms erg moeilijk wordt, zul je dan toch maar even hierheen fietsen?’ vroeg mevrouw.

Rozijntjes oogen straalden, toen ze tegen mevrouw ja knikte.

‘Zullen we nu dan maar verder lezen?’

[pagina 30]
[p. 30]

Toen Rozijntje achter 't huis de lantaarn van haar fiets aanstak, merkte ze, dat meneer in de achterdeur stond. Dat deed hij anders nooit.

‘Kun je, wat we vanavond gelezen hebben, in je eigen tfille vinden?’ vroeg hij ineens.

Ze knikte.

‘Dan heb je onzen Dinsdagavond toch niet noodig, wel?’

‘Nee meneer’, hield ze zich groot.

Hij stak z'n hand uit.

‘Dag kind. Dag Rozijntje’, en ging naar binnen.

En toen ze vóór op de fiets stapte, waren de gordijntjes weggeschoven, en aan weerskanten van het keurige hangplantje knikte een lief, oud gezicht haar toe.

Ze bleef zich omkeeren op de fiets en wuiven, tot de weg een bocht maakte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken