Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dolly de danseres (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dolly de danseres
Afbeelding van Dolly de danseresToon afbeelding van titelpagina van Dolly de danseres

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

Scans (6.63 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dolly de danseres

(1927)–T. Avany–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XII.

Den volgenden dag was het prachtig zomerweer. Miss Forest, die eerst laat aan het ontbijt verscheen, vond Vera reeds geheel aangekleed, gereed om uit te gaan.

‘Ga je uit?’, vroeg Dolly, zonder veel belangstelling in haar stem.

‘Zooals je ziet,’ antwoordde de ander kortaf.

Het bleef even stil; Vera talmde opzettelijk met heengaan. Zij wachtte tot Dolly over het onderwerp zou beginnen, dat beider gedachten op dat oogenblik bezighield, doch Dolly bleef zwijgen.

‘Heb ik je vannacht kunnen overtuigen?’, vroeg Vera eindelijk.

‘O, je bedoelt met je nieuwen minnaar?’ Dolly's anders zoo welluidende stem klonk thans hard en scherp. ‘Ik wensch je veel geluk met hem, maar ik heb liever, dat je een volgende maal je minnaars niet meer in mijn huis brengt.’

Vera haalde de schouders op.

‘Het was toch afgesproken, dat het voor dezen keer wel zou geschieden?’, zeide zij verstoord. ‘Je houdt er wel vriendelijke manieren op na, om iemand te bedanken, die zich voor je heeft opgeofferd, dat moet ik zeggen!’ Zij verliet de kamer en wierp de deur met een smak achter zich dicht.

Dolly bleef met twijfelende gevoelens achter. Een opoffering? Zou het dat werkelijk voor haar geweest zijn? Zij was Vera in den laatsten tijd wat beter gaan leeren kennen en had gemerkt, dat zij in hooge mate hysterisch was. En zou zij dan aan kunnen nemen, dat hier van een opoffering sprake was? Hoe het ook zij, ten duidelijkste was gebleken,

[pagina 147]
[p. 147]

dat zij zich in Harrison deerlijk had vergist. Dit denkbeeld gaf haar een schrijnend wee gevoel in het hart, doch zij wist het te onderdrukken, zich zelf wijsmakend, dat zij eigenlijk niets had verloren.

Na het ontbijt liet zij zich in een auto naar een der groote parken rijden, waar zij wat rustig wilde wandelen. Langzaam liep zij door de lommerrijke paden en genoot met volle teugen van de frissche lucht, die kalmeerend op haar zenuwen werkte. In haar gedachten doorliep zij nog eens alle gebeurtenissen, die zich in de laatste dagen hadden voorgedaan: vanaf haar eerste ontmoeting eenige dagen geleden, tot op het oogenblik, dat zij hem had gezien in de armen van haar vriendin, die haar op het juiste moment naar de noodlottige plek had geroepen om haar ten volle te overtuigen van hetgeen zij te voren nimmer had kunnen gelooven. Aan haar eigen zonderling optreden, haar plotselinge vertrouwelijkheid met Devon scheen zij in het geheel niet te denken. Geheel in haar gedachten verdiept, bemerkte zij niet, dat van den anderen kant een heer naderde, die haar met meer dan gewone belangstelling gadesloeg. Eerst toen zij op eenigszins verbaasden toon haar naam hoorde uitroepen, keek zij op en zag een heer met den hoed in de hand voor zich staan.

‘Mr. Dunn! Bent U het werkelijk? ..... Ik had niet gedacht, U ooit nog eens te zullen ontmoeten.’

‘Diezelfde gedachte had ik ook steeds, Miss Forest...... U maakt het goed, naar ik hoop?’

Dolly knikte peinzend. Zij dacht aan haar vroegere ontmoeting.

‘Wilt U wel gelooven, dat ik er vaak naar verlangd heb, U nog eens te ontmoeten, Mr. Dunn?’, vroeg zij. ‘Hoe maakt het Uw echtgenoote..... ik meen, dat U mij indertijd vertelde getrouwd te zijn.’

Hij begreep, waarop zij doelde en keek haar even uitvorschend aan voor hij antwoordde:

‘Dank U, zij bevindt zich heel wel.... wij zijn nog steeds zeer gelukkig samen.’ Zij begreep hem; hij meende, dat zij opnieuw pogingen in het werk zou stellen, om hem onder haar bekoring te brengen.

[pagina 148]
[p. 148]

Een smartelijk lachje verscheen om haar lippen.

‘Heeft U nog steeds zoo'n slechten dunk van mij?’, vroeg zij.

‘Hoe zou ik mij zooiets kunnen aanmatigen, na hetgeen destijds tusschen ons is voorgevallen,’ merkte hij op. ‘Ik heb toen gelegenheid gekregen een dieperen blik in Uw binnenste te slaan en ik heb U sindsdien niet meer ontmoet. Welk motief zou ik kunnen hebben weer terug te vallen in de dwaling.......’

‘En Mr. Wright dan?’, viel zij hem in de rede.

Hij haalde de schouders op.

‘Spreken wij daar niet over. Ik bezit genoeg opmerkingsgave om ook daarin de juiste beweegreden te kunnen ontwarren.’

Zij keek hem ongeloovig aan, doch ging niet op dit onderwerp door.

‘Mr. Dunn, weet U wel, dat ik U een zeer geheimzinnig persoon vind?’ Hij boog op ietwat spottende manier.

‘En waar heb ik die eer aan te danken, als ik vragen mag, Miss Forest?’

‘Zeg zelf of ik daar niet het recht toe heb? U verschijnt op het tuinfeest van Mr. Wright, zonder dat een der aanwezigen U kent, U verdwijnt dan spoorloos en tenslotte is het onmogelijk Uw bestaan vast te stellen, als een der daar aanwezige personen zich later de moeite daarvoor geeft.’

‘Zoo, en wie was die persoon dan wel, die zulk een belang in mij stelde, dat hij zooveel moeite deed mij op te sporen?’

‘Ikzelf, Mr. Dunn.’ Zij keek hem met haar mooie blauwe oogen midden in het gelaat. ‘Er waren speciale redenen voor, die mij hiertoe brachten.’

‘Ik kan mij niet indenken, welke reden het zou kunnen zijn.’

‘Ik zal het U zeggen.’ Zij aarzelde even en vervolgde toen: ‘Zooals U weet, pleegde Mr. Wright op een nacht tijdens het feest zelfmoord.’ Hij knikte bevestigend.

‘Dat hier inderdaad sprake was van zelfmoord,

[pagina 149]
[p. 149]

stelde de plaatselijke politie den volgenden morgen vast.’

‘Ook dat is mij bekend.’

‘Dat moet wel, want U was tijdens het onderzoek nog gezien, doch het is U vermoedelijk niet bekend, dat later de bekende detective Jack Winter verscheen.’ Dunn maakte een gebaar van verbazing.

‘Hoe kwam die daar dan zoo plotseling?’, merkte hij op.

‘Dat weet ik niet en doet ook niets ter zake. Mr. Winter was het echter aanvankelijk in het geheel niet met de uitspraak der politie eens. Volgens hem was er geen sprake van zelfmoord. Hij zocht naar een schuldige en het was tegenover mij, dat hij U als verdachte aanwees.’

Dunn maakte een verschrikte beweging.

‘Hij is toch, hoop ik, van meening veranderd?’, bracht hij uit.

‘Misschien wel.... hij heeft althans zijn onderzoek gestaakt, bewerende gedwaald te hebben, doch zooals U misschien wel weet, kan men hem bij dergelijke aangelegenheden nooit doorgronden. Het is heel wel mogelijk, dat hij er nog steeds van overtuigd is, dat zijn eerste uitspraak juist was en hij nu, na een jaar, nog op de loer ligt om den schuldige te pakken te krijgen. Ik hoop, dat U zoonoodig in de gelegenheid zult zijn, Uw alibi te bewijzen?’ Er klonk bezorgdheid in haar toon.

‘Op welk uur vond Mr. Wright den dood?’

‘Het moet volgens uitspraak van den dokter tusschen twaalf en een geweest zijn.’

‘Dan spijt het mij, niet in de gelegenheid te zijn mijn alibi te bewijzen. Ik bevond mij toen alleen op mijn kamer.’

Dolly slaakte een zucht en haar gezicht toonde duidelijk onrust.

‘Ik was daar reeds bang voor,’ mompelde zij zacht, doch hij had haar verstaan.

‘U gelooft dus ook....,’ begon hij.

‘Ik geloof niets, Mr. Dunn,’ viel zij hem in de rede. ‘Althans niet dat gij in staat zoudt zijn iemand leed te berokkenen. Ik vrees echter, dat Mr. Winter

[pagina 150]
[p. 150]

er anders over denkt en het zou voor U wel eens heel moeilijk kunnen zijn, het tegendeel te bewijzen, na hetgeen U mij zooeven verzekerde.’ Hij knikte slechts, de waarheid van haar woorden volkomen begrijpend.

‘Ik begreep dat direct, toen Mr. Winter mij over zijn verdenking sprak,’ vervolgde zij, ‘en zag slechts één uitweg om U te redden. Misschien keurt U mijn handelwijze af, wellicht vindt U, dat ik geheel verkeerd gehandeld heb, doch vergeet niet, dat gij de persoon waart, die mij het vertrouwen in het menschdom had teruggegeven.’ Hij maakte een afwerende beweging.

‘U overdrijft,’ merkte hij op, ‘wat ik deed, zou een ieder gedaan hebben, die de waarheid liefheeft en er voor uit durft komen. Hoe gelukte het U mij van blaam te zuiveren?’

‘Ik verschafte U een alibi,’ sprak zij ontwijkend.

Hij keek haar niet begrijpend aan, toen plotseling scheen een vreeselijke gedachte tot hem door te dringen.

‘U heeft toch niet... U verklaarde toch niet...?’ Hij zweeg en staarde haar sprakeloos aan.

‘U begrijpt mij,’ zeide zij kalm, hem toeknikkend. ‘Ik verklaarde, dat U den nacht bij mij had doorgebracht.’

‘Maar dat is afschuwelijk,’ barstte hij uit. ‘Uw eer... Uw waardigheid, dat alles gaf U daarmede prijs. O, had ik kunnen vermoeden, dat zooiets zou gebeuren! Mijn belangrijke besprekingen, de schitterende positie, die mij daardoor ten deel viel, alles had ik met vreugde opgeofferd, als ik had kunnen voorzien, dat U genoodzaakt was, zulk een schande op U te laden ter wille van mij! Ik zou dan zelf mijn belangen hebben kunnen verdedigen en U Uzelf niet in zulk een schandelijk licht hebben doen stellen!’ Kalm had zij hem aangehoord, terwijl een eigenaardige trek op haar gelaat lag.

‘Nu, zoo heel erg is het niet, Mr. Dunn,’ kalmeerde zij hem, ‘ik gaf mijn verklaring slechts tegenover Mr. Winter en hij is gentleman genoeg, om een dergelijk geheim, dat hem door zijn beroep

[pagina 151]
[p. 151]

ten deel viel, voor zich te houden. Mijn grootste vrees schuilt echter hierin, dat ik Mr. Winter wellicht niet heb overtuigd, in welk geval Uw arrestatie nog steeds niet buitengesloten zou zijn. U kent wellicht bij geruchte de hardnekkigheid, waarmede deze detective een eenmaal in behandeling genomen geval uitwerkt en mocht hij inderdaad nog steeds bij zijn meening gebleven zijn, dan zou het er slecht voor U uitzien. Ik voelde dat dadelijk na zijn vertrek en stelde daarom alle mogelijke pogingen in het werk om Uw verblijf uit te vinden, teneinde U met de door mij afgegeven verklaring op de hoogte te brengen. Ik vreesde, dat het hem zou gelukken U op te sporen, voordat ik U had gewaarschuwd, in welk geval zou blijken, dat mijn bewering valsch was en gij verloren zoudt zijn. Hoe ik ook zocht, het gelukte mij niet U te vinden; er was zelfs niemand, die ooit van Mr. Dunn had gehoord! Ik kon ook niet te weten komen, wie U op het feest had geïntroduceerd. Was ik daarin geslaagd, dan had het een kleine moeite geweest U te vinden.’

‘Ik heb slechts heel kort te New-York gewoond, want ik slaagde er den dag na mijn vertrek uit Wright's landhuis in, een schitterende werkkring te vinden.... Doch hoe zal ik U ooit Uw groote zelfopoffering kunnen vergelden?’

‘Spreek er niet over, Mr. Dunn,’ weerde de jonge vrouw af, ‘ik heb mijn rekening nog slechts ten deele vereffend.’

‘Integendeel, Miss Forest, ik gevoel mij Uw schuldenaar en hoop eenmaal in de gelegenheid te zullen zijn U mijn dank met daden te kunnen toonen.’

Dolly weerde hem glimlachend af. Het viel hem thans eerst op, hoe de uitdrukking van haar gelaat veranderd was, sedert hij haar vroeger ontmoette. Hij had daar toen slechts behaagzucht vermengd met onverschilligheid in gelezen, thans trof hem daarin de zachte ietwat weemoedige uitdrukking.

‘Denkt U lang in New-York te blijven, Mr. Dunn?’, vroeg Dolly van onderwerp veranderend.

‘Vermoedelijk eenige weken,’ antwoordde hij.

‘Dan hoop ik U nog eenige malen bij mij te mogen

[pagina 152]
[p. 152]

ontvangen. Indien ik niet moet optreden, ben ik 's-avonds meestal thuis.’

‘Wanneer treedt U weer op?’

‘Overmorgen. Hedenavond en morgen ben ik thuis.’

‘Dan zou ik U gaarne hedenavond willen bezoeken.’

‘U zult steeds welkom zijn,’ zeide zij eenvoudig, hem de hand toestekend. Hij keek haar nogmaals aan. Een groote hoed wierp een breede schaduw over haar fraaie gelaatstrekken. De diamanten knop van haar hoedenspeld flonkerde in de zonnestralen. Haar slanke gestalte leek hem frisscher en bekoorlijker dan ooit.

‘Neen, deze vrouw is niet slecht,’ schoot hem door het hoofd, terwijl hij haar slanke hand aan zijn lippen bracht. Nog eenmaal knikte zij hem vriendelijk toe, toen gleed zij op de haar bevallige manier weg. Nog even keek hij de rijzige, zich verwijderende gestalte na, toen vervolgde ook hij zijn weg in tegenovergestelde richting. Weinig kon hij vermoeden welke tragische opzienbarende gebeurtenissen er dien dag voorbeschikt waren plaats te vinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken