Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten (2018)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten
Afbeelding van Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere plantenToon afbeelding van titelpagina van Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.32 MB)

ebook (4.72 MB)

XML (7.46 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten

(2018)–C.A. Backer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

U.

uberrimus       ubérrimus (-a, -um), – overtr. trap van Lat. uber, overvloedig, vruchtbaar: zeer overvloedig, zeer vruchtbaar.

Ubium       Úbium J. Fr. Gmel. [Johann Friedrich Gmelin (1748-1804), hoogleeraar, eerst te Tübingen, daarna te Göttingen], – Latinizeering van den Mal. plantennaam oebi.

ucranicus       ucránicus (-a, -um), – afkomstig uit de Ukraïne. (Z.-Rusland) of daar het eerst gevonden.

Udora       Udóra Nutt. [Th. Nuttall], – van Gr. hudôr, water: waterplant. De spelling Hudōra zou beter geweest zijn.

uduensis       uduénsis (-is, -e), – afkomstig van Udu (in het Z.O. van Kaiser Wilhelmsland) of daar het eerst gevonden.

uechtritzianus       uechtritziánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar R. von Uechtritz (1838, Breslau; 1886, Breslau), uitnemend kenner der Europ. flora, schrijver van talrijke bot. artikelen.

uexkuellianus       uexkuelliánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar mevrouw M. J. T. Nieuwenhuis, geb. Uexküll Güldenband (zie margarēthae 1), echtgenoote van A. W. Nieuwenhuis (zie nieuwenhuisĭi), den vinder der plant.

Ugena       Ugéna Cav. [A. J. Cavanilles], – in 1801 genoemd naar Emmanuel Mugnoz de Ugena, Sp. plantenschilder, die ten behoeve van den bot. tuin van Madrid meer dan honderd planten geschilderd had. Overigens is mij van hem niets bekend.

ugni       ugni, – Lat. transcr. van uñi, Chil. volksnaam van Myrtus – Molina [J. I. Molina].

ugoensis       ugoénsis (-is, -e), – afkomstig van den berg Ugo op Luzon of daar het eerst gevonden.

Uitenia       Uiténia Nor. [F. de Noronha], – afleiding en beteekenis onbekend, mogelijk een gelatinizeerde persoonsnaam.

uittienii       uittiénii, – 2e nv. van Uittienĭus, Latinizeering van Uittien: van Uittien, ontdekt door Uittien, genoemd naar Uittien. – Sarcosperma – H. J. Lam [H. J. Lam] is genoemd naar H. Uittien (1898, Brummen; X), die gedurende twee jaren conservator was van het Bot. Museum en Herbarium te Utrecht en voor de Flora van Suriname de Malvāles en de Cyperacĕae bewerkte. Van 1926-33 was hij leeraar aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer, sedert 1935 privaatdocent in de Geschiedenis der Botanie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De naar hem genoemde plant werd door hem in het Utrechtsche herbarium, waar zij ongedetermineerd lag, ontdekt en als een Sarcosperma herkend.

ujensis       ujénsis (-is, -e), – afkomstig van Moeara Oeja (in Z.O.-Bórneo, N.O. van Amoentai) of daar het eerst gevonden.

ula       ula, – Malab. plantennaam.

ulcerosus       ulcerósus (-a, -um), – van Lat. ulcer (ulcĕris), zweer, buil, bult, knoest: vol builen, vol bulten, vol knoesten.

Ulex       Ulex L. [C. Linnaeus], – oude Lat. plantennaam van onzekeren oorsprong, waarmede vroeger een vochtlievende plant – niet de tegenwoordig zoo genoemde – werd aangeduid. Linnaeus (zie Linnaea) heeft den naam willekeurig overgedragen op het hem thans voerende gesl. Men zoekt wel verband tusschen den naam Ulex en Lat. ulīgo, de vochtigheid van den grond.

ulicifolius       ulicifólius (-a, -um), – van Ulex (Ulĭcis), plantengesl. (Leguminōsae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van een Ulex, dwz. smal, spits, stijf.

ulicoides       ulicoídes, – van Ulex (Ulĭcis), plantengesl. (Leguminōsae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Ulex-achtig.

uliginosus       uliginósus (-a, -um), – van Lat. ulīgo (uligĭnis), de vochtigheid van den grond: op vochtig of drassig terrein groeiend.

Ulmaceae       Ulmáceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Ulmus geldt.

Ulmaria / ulmaria       Ulmária J. Hill [J. Hill] / ulmária, – van Lat. ulmus, iep. Plant, welker blaadjes op iepebladeren gelijken.

ulmifolius       ulmifólius (-a, -um), – van Ulmus, plantengesl. (Ulmacĕae), iep, olm; Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van een iep.

ulmoides       ulmoídes, – van Ulmus, plantengesl. (Ulmacĕae), olm, iep; īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Ulmus-achtig, iepachtig.

Ulmus       Ulmus L. [C. Linnaeus], – oude Lat. plantennaam, olm, iep.

Ulothrix       Úlothrix Kuetz. [Fr. Tr. Kützing (1807-93), professor te Nordhausen], – van Gr. oulos, kroes, wollig; thrix, haar: wier, dat den indruk maakt uit wollige, groene haren te bestaan.

Ulotrichaceae       Ulotricháceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Ulŏthrix [Ulotrĭchis, naar analogie van Gr. thrix (trĭchos)] geldt.

ultimus       últimus (-a, -um), – (Lat.) verste, hoogste, laatste.

ulur       ulur, – Mal. plantennaam (rotan oeloer).

umbellaris / umbellatus       umbelláris (-is, -e) / umbellátus (-a, -um), – van Lat. umbella, scherm: tot schermen vereenigd.

umbellifer       umbéllifer (umbellífera, umbellíferum), – van Lat. umbella, scherm; ferre, dragen: schermen dragend.

Umbelliferae       Umbellíferae, – afkorting van Plantae umbellifĕrae, schermdragende planten. Zie umbellifĕr(us).

umbelliferus       umbellíferus (-a, -um), – van Lat. umbella, scherm; ferre, dragen: schermen dragend.

umbelliflorus       umbelliflórus (-a, -um), – van Lat. umbella, scherm; flos (flōris), bloem: met tot schermen vereenigde bloemen.

umbelliger / umbelligerus       umbélliger (umbellígera, umbellígerum) / umbellígerus (-a, -um), – van Lat. umbella, scherm; gĕrĕre, dragen: schermen dragend.

umbelloides       umbelloídes, – van Lat. umbella, scherm; īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: schermachtig.

Umbellularia       Umbellulária Nutt. [Th. Nuttall], – van Lat. umbellŭla (verkleinw. van umbella, scherm), schermpje. – De naam zinspeelt op de schermvormige bloeiwijzen.

umbellulatus       umbellulátus (-a, -um), – van Lat. umbellŭla (verkleinw. van umbella, scherm), klein scherm, schermpje: kleine schermen dragend.

umbilicatus       umbilicátus (-a, -um), – van Lat. umbilīcus, navel: van een navel of iets daarop gelijkends voorzien.

Umbilicus / umbilicus       Umbilícus A. P. DC. [A. P. de Candolle] / umbilícus, – (Lat.) navel. – De naam zinspeelt op de ronde, in het midden ingedrukte bladeren.

umbonatus       umbonátus (-a, -um), – van Lat. umbo (umbōnis), knop in het midden van een schild: in het midden een knopvormig uitwas dragend.

umbraculifer / umbraculiferus       umbracúlifer (umbraculífera, umbraculíferum) / umbraculíferus (-a, -um), – van Lat. umbracŭlum, zonnescherm; ferre, dragen: iets dragend, dat bij zonneschermen vergeleken kan worden, groote, waaiervormige bladeren of schermvormige bloeiwijzen, bv.

umbraculiformis       umbraculifórmis (-is, -e), – van Lat. umbracŭlum, zonnescherm; forma, vorm: schermvormig.

Umbraculum       Umbráculum O. K. [C. E. Otto Kuntze], – (Lat.) zonnescherm. – De naam zinspeelt op de schermvormige bloeiwijze.

umbraticola       umbratícola (znw.), – van Lat. umbrāta (van umbrāre, beschaduwen, en dit weer van umbra, schaduw), beschaduwde plaatsen; cŏlĕre, wonen, bewonen: op beschaduwd terrein groeiende plant.

umbraticolus       umbratícolus (-a, -um), – van Lat. umbrāta (van umbrāre, beschaduwen, en dit weer van umbra, scha-

[pagina 604]
[p. 604]

duw), beschaduwde plaatsen; cŏlĕre, wonen, bewonen: op beschaduwd terrein groeiend.

umbratilis       umbrátilis (-is, -e), – van Lat. umbra, schaduw, lommer: in de schaduw blijvend, op belommerd terrein groeiend.

umbrella       umbrélla, – verbastering van Lat. umbella, scherm: scherm.

umbricellus       umbricéllus (-a, -um), – bedoeld als verkleinw. van umbrīnus 2, roodbruin: roodbruinachtig.

umbrinus       umbrínus (-a, -um), – 1. van klassiek Lat. umbra, schaduw, lommer: in de schaduw groeiend, op belommerd terrein groeiend. 2. van Nieuwlat. umbra (Ital. terra d’ombra), omber, een als verfstof gebezigde aardsoort, welke in den natuurstaat geelbruin is, doch meestal gebrand wordt en dan een roodbruine kleur aanneemt: roodbruin.

umbrosus       umbrósus (-a, -um), – van Lat. umbra, schaduw, lommer: veel schaduw gevend, lommerrijk, op belommerd terrein groeiend.

Uncaria       Uncária Schreb. [J. Chr. D. von Schreber], – van Lat. unca, haak: haken dragende plant.

uncatus       uncátus (-a, -um), – van Lat. uncus, haak: van haken voorzien, haakvormig.

uncidens       úncidens, – van Lat. uncus, haak; dens, tand: met een of meer haakvormige tanden.

uncifer / unciferus       úncifer (uncífera, uncíferum) / uncíferus (-a, -um), – van Lat. uncus, haak; ferre, dragen: haken dragend.

uncinatus       uncinátus (-a, -um), – van Lat. uncīnus, haak: haakvormig, van haken voorzien.

Uncinia       Uncínia Pers. [Chr. H. Persoon (1755, in Z.-Afrika; 1837, Parijs), beroemd mykoloog], – van Lat. uncīnus, haak. – Aan den voet van het vruchtbeginsel binnen het urntje bevindt zich een haakvormig omgebogen spil.

uncipes       úncipes, – van Lat. uncus, haak; pes, voet, steel: met haakvormigen (zuil)voet; met haakvormigen steel.

undata       undáta, – zie undātus.

undatialatus       undatialátus (-a, -um), – van Lat. undātus, golvend; ala, vleugel: met golvende(n), dwz. heen en weer gebogen vleugel(s).

undatilabris       undatílabris (-is, -e), – van Lat. undātus golvend; lăbrum, lip: met golvende lip.

undatus       undátus (-a, -um), – van Lat. unda, golf: golvend, met heen en weer gebogen vlekken en strepen, gemoireerd.

undecifilus       undecifílus (-a, -um), – van Lat. undĕcim, elf; fīlum, draad: 11-dradig.

undosus       undósus (-a, -um), – van Lat. unda, golf: vol golven, sterk golvend, diep golvend ingesneden.

undulaef-       undulaef-, – zie undulif-.

undulata       unduláta, – zie undulātus.

undulaticalyx       undulatícalyx, – van Lat. undulātus, golvend; călyx, kelk: met golvende kelkbladen of -slippen, met golvend ingesneden kelk.

undulatifolius       undulatifólius (-a, -um), – van Lat. undulātus, golvend; folĭum, blad: met golvende bladeren of bladslippen.

undulato-sinuatus       unduláto-sinuátus (-a, -um), – van Lat. undulātus, golvend, gegolfd; sinuātus, golvend ingesneden, bochtig ingesneden: gegolfd (dwars op de bladvlakte) en daarbij golvend ingesneden.

undulatus       undulátus (-a, -um), – van Lat. undŭla (verkleinw. van unda, golf), kleine golf, golfje: met golfjes, gegolfd, golvend.

undulifolius       undulifólius (-a, -um), – van Lat. undŭla (verkleinw. van unda, golf), golfje; folĭum, blad: met golvende bladeren.

unduliformis       undulifórmis (-is, -e), – van Lat. undŭla (verkleinw. van unda, golf), golfje; forma, vorm: den vorm van golfjes hebbend, gegolfd.

unedo       únedo, – oude Lat. naam voor den aardbezieboom (Arbŭtus – L. [C. Linnaeus]). – Men heeft den naam wel willen afleiden van unus, één; ĕdĕre, eten: wie één vrucht van de plant gegeten heeft, heeft er genoeg van.

ungaramensis       ungaraménsis (-is, -e), – foutief voor ungaranensis.

ungaranensis       ungaranénsis (-is, -e), – afkomstig van den 2050 M. hoogen Goenoeng (berg) Oengáran (Midden-Java) of daar het eerst gevonden.

ungerianus       ungeriánus (-a, -um) (Balanophŏra – Valet. [Th. Valeton]), – genoemd naar Fr. Unger (1800, Amthof zu Leitschach, Stiermarken; 1870, Graz), hoogleeraar in de plantkunde te Weenen, schrijver van vele publicaties, o.a. over fossiele planten en over Balanophŏra.

ungernii       ungérnii, – 2e nv. van Ungernĭus, Latinizeering van Ungern: van Ungern, gevonden door Ungern, genoemd naar Ungern. – Rhododendron – Regel [E. A. von Regel] is in 1885 genoemd naar Franz, baron Von Ungern Sternberg (1800, ?; 1868, Dorpat), hoogleeraar te Dorpat, schrijver eener monographie der Salicorniĕae, die de naar hem genoemde plant bij Artwin (Z.Z.O. van Batoem) ontdekt had.

unguicularis       unguiculáris (-is, -e), – van Lat. unguicŭla (verkleinw. van ungŭis, nagel), nagel: op eenigerlei wijze tot een nagel in betrekking staand, op een nagel gelijkend, een nagelbreedte lang.

unguiculatus       unguiculátus (-a, -um), – van Lat. unguicŭlus (verkleinw. van ungŭis, nagel), nagel: genageld.

unguilabius       unguilábius (-a, -um), – van Lat. ungŭis, nagel; labĭum, lip: met (opvallend) genagelde lip.

unguis cati       únguis cati, – van Lat. ungŭis, nagel, klauw; cati [2e nv. enk. van catus, kater, kat (zonder op het gesl. te letten)], van een kat: katteklauw.

ungulifolius       ungulifólius (-a, -um), – van Lat. ungŭla (verkleinw. van ungŭis, klauw, nagel), klauw, hoef; folĭum, blad: met op een klauw of een hoef gelijkende, dwz. ingesneden, bladeren.

uniauriculatus       uniauriculátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; auricŭla (verkleinw. van auris, oor), oortje: éénoorig.

unicapsularis       unicapsuláris (-is, -e), – van Lat. unus, één; capsŭla, doosvrucht, droge vrucht: met één doosvrucht; met één droge vrucht; met een uit één droog vruchtje bestaande vrucht.

unicaudatus       unicaudátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; cauda, staart: éénstaartig.

unicolor       unícolor, – van Lat. unus, één; cŏlor, kleur: éénkleurig.

unidens / unidentatus       únidens / unidentátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; dens (dentis), tand: ééntandig.

unifarius       unifárius (-a, -um), – van Lat. unus, één; fari, spreken: naar één zijde sprekend, bij uitbreiding: naar één zijde gekeerd.

uniflorus       uniflórus (-a, -um), – van Lat. unus, één; flos (flōris), bloem: éénbloemig; met één bloemhoofdje; met alleenstaande bloemen; met alleenstaande bloemhoofdjes.

unifolia       unifólia, – zie unifolĭus.

unifoliatus       unifoliátus (-a, -um), – van Lat. unus, een; folĭum, blad: éénbladig.

unifoliolatus       unifoliolátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; foliŏlum (verkleinw. van folĭum, blad), blaadje: één blaadje dragend, uit één blaadje bestaand.

unifolius       unifólius (-a, -um), – van Lat. unus, één; folĭum, blad: éénbladig.

unigibbus       unigíbbus (-a, -um), – van Lat. unus, één; gibbus, bochel, bult: éénbultig.

uniglandulosus       uniglandulósus (-a, -um), – van Lat. unus, één; glandŭla, klier: éénklierig.

uniglumis       uniglúmis (-is, -e), – van Lat. unus, één; glūma, kafje: met één kafje.

unigrana       unigrána, – zie unigrānus.

unigranis / unigranus       unigránis (-is, -e) / unigránus (-a, -um), – van Lat. unus, één; grānum, graankorrel, korrel, pit: éénzadig,

[pagina 605]
[p. 605]

éénkorrelig, éénknobbelig.

unijuga       uníjuga, – zie unijŭgus.

unijugis / unijugus       uníjugis (-is, -e) / uníjugus (-a, -um), – van Lat. unus, één; jŭgum, juk: éénjukkig.

unilateralis       unilaterális (-is, -e), – van Lat. unus, één; latus (latĕris), zijde, zijkant: éénzijdig; aan één zijde sterker ontwikkeld dan aan de andere.

unilocularis       uniloculáris (-is, -e), – van Lat. unus, één; locŭlus (verkleinw. van locus, plaats), vakje, (als bot. term) hokje: éénhokkig.

unimaculatus       unimaculátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; macŭla, vlek: met één vlek.

uninerve       uninérve, – zie uninervis.

uninervia       uninérvia, – zie uninervĭus.

uninervis / uninervius       uninérvis (-is, -e) / uninérvius (-a, -um), – van Lat. unus, één; nervus, nerf: éénnervig.

uninodis       uninódis (-is, -e), – van Lat. unus, één; nōdus, knoop: éénknoopig.

Uniola       Uníola L. [C. Linnaeus], – oude Lat. naam eener tegenwoordig onbekende plant, door Linnaeus (zie Linnaea) willekeurig overgedragen op het hem thans voerende gesl. – Linnaeus (Philosophĭa Botanĭca, 1ste dr., § 234) verklaart den naam met: “ab uniōne glumārum” (wegens het samenstel van kafjes). Het gras bezit groote, uit vele kafjes bestaande aartjes.

uniolodes       uniolódes, – van Uniŏla, plantengesl. (Graminĕae); ōdes (Gr. ôdês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Uniŏla-achtig.

unioloides       unioloídes, – van Uniŏla, plantengesl. (Graminĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Uniŏla-achtig.

unisexualis       unisexuális (-is, -e), – van Lat. unus, één; sexus, geslacht, sekse, kunne: éénslachtig.

unita       uníta, – zie unītus.

unitubus       unítubus (-a, -um), – van Lat. unus, één; tŭbus, buis: met één buis; tot één buis vereenigd.

unitus       unítus (-a, -um), – van Lat. unīre (van unus, één), vereenigen: vereenigd.

universus       univérsus (-a, -um), – van Lat. unus, één; versus (van vertĕre, keeren), gekeerd: naar één punt gekeerd, tot één geheel vereenigd, geheel, gezamenlijk, algemeen.

univittatus       univittátus (-a, -um), – van Lat. unus, één; vitta, band, streep: met één band; met één streep.

Unona       Unóna L. f. [C. von Linné (1741-83)], – willekeurige wijziging van den naam An(n)ōna, om verwantschap met dit gesl. uittedrukken.

uplandicus       uplándicus (-a, -um), – afkomstig van Up(p)land, landstreek in Zweden (om Upsála) of daar het eerst gevonden, Up(p)landsch.

urager / uragerus       úrager (urágera, urágerum) / urágerus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; Lat. gĕrĕre, dragen: een staart dragend, gestaart. – Deze samenkoppeling van Gr. en Lat. is niet fraai; beter zijn caudātus, caudĭfer en caudĭger.

Uragoga       Uragóga Baill. [H. E. Baillon], – andere schrijfwijze voor Ouragōga. – Zie aldaar.

uralensis       uralénsis (-is, -e), – afkomstig van den Oeral (gebergte op de grens van Rusland en Siberië) of daar het eerst gevonden.

Uralepis       Urálepis Spreng. [K. P. J. Sprengel], – van Gr. oura, staart; lĕpis, schub. – De bloemdragende, bij schubben vergeleken kafjes worden gekroond door een bij een staart vergeleken naaldje.

Urandra       Urándra Thw. [G. H. Kendrick Thwaites], – van Gr. oura, staart; anêr (andros), man. – De meeldraden (mann. organen) zijn gestaart, dwz. het helmbindsel draagt lange haren.

urandrus       urándrus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; anêr (andros), man: met gestaarte mann. organen of meeldraden.

Urania       Uránia Schreb. [J. Chr. D. von Schreber], – Lat. transcr. van Gr. Ouranĭa (van ourănos, hemel), de hemelsche, naam van de Muze der sterrenkunde. – De naam werd voor de plant gekozen om op verwantschap met het gesl. Musa te wijzen. – Vgl. Musa en Heliconĭa.

uranoscopos       uranóscopos (-os, -on), – van Gr. ourănos, hemel; skŏpein, beschouwen: den hemel beschouwend, ten hemel gericht, met opgerichte bloeiwijzen.

uranthus       uránthus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; anthos, bloem: met gestaarte bloemen; met tot een staartvormige bloeiwijze vereenigde bloemen.

Uraria       Urária Desv. [A. N. Desvaux (1784-1856), hoogleeraar te Angers], – van Gr. oura, staart: plant met staartvormige bloeiwijzen. – Zeer fraai zijn deze bij Urária crinīta Desv. [A. N. Desvaux (1784-1856), hoogleeraar te Angers]

urbana       urbána, – zie urbānus.

urbani       urbáni, – 2e nν. van Urbānus, Latinizeering van Urban: van Urban, gevonden door Urban, genoemd naar Urban. – Vatĭca – Heim [Frédéric Louis Heim (1869, Metz; X)] is genoemd naar I. Urban (1848, Warburg, Westfalen; 1931, Grosz Lichterfelde bij Berlijn), gedurende vele jaren onderdirecteur van den bot. tuin en het bot. museum te Berlijn, schrijver van vele bot. publicaties, o.a. over de flora van Brazilië en W.-Indië.

Urbanisol       Urbánisol O. K. [C. E. Otto Kuntze], – van Urban (zie urbāni); Lat. sol, zon: ter eere van Urban genoemde plant met op een zon (zonnebloem) gelijkende bloemhoofdjes.

urbanus / urbicus       urbánus (-a, -um) / úrbicus (-a, -um), – van Lat. urbs (urbis), stad: op eenigerlei wijze tot een stad in betrekking staand, in of bij steden groeiend, stadsch, bij uitbreiding: veredeld, fijn.

Urceola       Urcéola Roxb. [W. Roxburgh], – vr. vorm van Lat. urceŏlus (verkleinw. van urcĕus, kruik), kruikje. De naam zinspeelt op den vorm der bloemkroon.

urceolaris / urceolatus       urceoláris (-is, -e) / urceolátus (-a, -um), – van Lat. urceŏlus (verkleinw. urcĕus, kruik), kruikje: kruikvormig.

urdanatensis       urdanaténsis (-is, -e), – afkomstig van den Urdaneta (of Hilong Hilong, een ruim 1800 M. hoogen berg in het N.O. van Mindanao, het zuidelijkste van de groote eilanden der Philippijnen) of daar het eerst gevonden.

Urena       Uréna L. [C. Linnaeus], – Latinizeering van den Malab. plantennaam uren.

urenaefolius       urenaefólius (-a, -um), – zie urenifolĭus.

urenifolius       urenifólius (-a, -um), – van Urēna, plantengesl. (Malvacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Urēna.

urens       urens, – van Lat. urĕre, branden: brandend, jeuking veroorzakend.

Urera       Úrera Gaud. [Ch. Gaudichaud-Beaupré], – van Lat. urĕre, branden: brandende plant, brandnetel.

Urginea       Urgínea Steinh. [A. Steinheil (1810-39), Fr. plantkundige], – genoemd naar den volksstam Beni Urgin nabij Bône (aan de Middellandsche Zee; ±7 3/4° O.L.) in Algerije, waar de plant veel voorkomt.

urinaria       urinária, – van Lat. urīna, urine: plant, welke de urineafscheiding bevordert en tegen ziekten der urinewegen, o.a. gonorrhoea, wordt aangewend.

uritusinga       uritusínga, – mogelijk een Zuidamer. plaatsnaam. – De aldus genoemde Cinchōna-soort levert den bast, welke in het Sp. cascarilla fina de Uritusinga heet.

urmiensis       urmiénsis (-is, -e), – afkomstig der omstreken van het Urmia-meer (N.W.-Perzië, W. van Tabris) of daar het eerst gevonden.

urniger / urnigerus       úrniger (urnígera, urnígerum) / urnígerus (-a, -um), – van Lat. urna, kruik, urn; gĕrĕre, dragen: kruik- of urnvormige organen dragend.

Urnularia       Urnulária Stapf [O. Stapf], – van Lat. urnŭla (verkleinw. van urna, kruik, urn), kruikje, urntje. – De naam zinspeelt op den vorm der bloemkroon.

Urochloa       Uróchloa P. B. [Α. Μ. Fr. J. Palisot, baron de Beauvois], – van Gr. oura, staart; chlŏa, gras: gestaart gras. – De naam zinspeelt op het nerfspitsje van g4.

[pagina 606]
[p. 606]

urochloides       urochloídes, – van Urochlŏa, plantengesl. (Graminĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Urochlŏa-achtig.

uroglossus       uroglóssus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; glôssa, tong: met gestaarte tong of (bij orchideeën) lip.

Uromorus       Uromórus Bur. [E. Bureau], – van Gr. oura, staart; Mōrus, plantengesl., dat als type geldt van de familie der Moracĕae: Moracĕae met staartvormige stempels.

urophylla       urophýlla, – zie urophyllus.

urophylloides       urophylloídes, – van Urophyllum, plantengesl. (Rubiacĕae) of van den soortnaam urophyllus (zie aldaar); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: 1. Urophyllum-achtig. 2. op de soort urophyllus gelijkend.

Urophyllum       Urophýllum Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich], – van Gr. oura, staart; phullon, blad: plant met staartvormig toegespitste bladeren.

urophyllus       urophýllus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; phullon, blad: met staartvormig toegespitste bladeren.

urosepalus       urosépalus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; Nieuwlat. sepălum, kelkblad: met staartvormig toegespitste kelkbladen.

Uroskinnera       Uroskinnéra Lindl. [J. Lindley], – genoemd naar G. Ure Skinner (zie skinnēri 1).

urostachyus       urostáchyus (-a, -um), – van Gr. oura, staart; stachus, aar: met staartvormige aren, met staartvormig toegespitste aren.

Urostigma       Urostígma Gasp. [G. Gasparrini], – van Gr. oura, staart; stigma, (als bot. term) stempel: plant met staartvormigen stempel.

ursina       ursína, – zie ursīnus

Ursinia       Ursínia Gaertn. [J. Gärtner], – Gärtner (zie Gaertnēra), de auteur van het gesl., geeft geenerlei toelichting bij den naam, welke mogelijk is afgeleid van Lat. ursus, beer, en dan zou kunnen zinspelen op het feit, dat de eerstbeschreven soort van het gesl. vroeger tot Arctōtis (zie aldaar) gerekend werd.

ursinus       ursínus (-a, -um), – van Lat. ursus, beer (roofdier): op een of andere wijze tot een beer in betrekking staand, door beren gegeten wordend, behaard als een beer, stinkend als een beer, beren-.

Urtica       Urtíca L. [C. Linnaeus], – oude, Lat. plantennaam (van urĕre, branden), brandnetel.

Urticaceae       Urticáceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Urtīca geldt.

urticaefolius       urticaefólius (-a, -um), – zie urticifolĭus.

Urticastrum       Urticástrum Fabr. [Ph. K. Fabricius (1714-74), hoogleeraar te Helmstedt], – van Urtīca, plantengesl. (Urticacĕae), brandnetel: astrum, uitgang met kleineerende beteekenis: onechte Urtīca. – Zie voorts alsinastrum.

urticifolius       urticifólius (-a, -um), – van Urtīca, plantengesl. (Urticacĕae), brandnetel; Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Urtīca.

Uruparia       Urupária O. K. [C. E. Otto Kuntze], – Latinizeering van Y-ourou-pari, Guiaanschen volksnaam der plant.

urvilleanus       urvilleánus (-a, -um), – (Elatostēma – Brongn. [A. Th. Brongniart]), – genoemd naar J. S. C. Dumont d’Urville, (zie durvillaei).

urvillei       urvíllei, – 2e nv. van Urvillĕus, Latinizeering van D’Urville: van D’Urville, genoemd naar D’Urville. – Alletothēca – Steud. [C. G. Steudel] en Dendrobĭum – Finet [E. Achille Finet (1863, Argenteuil bij Parijs; 1913, Parijs)] zijn genoemd naar J. S. C. Dumont d’Urville (zie durvillaei).

usaramoensis       usaramoénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Usaramo (aan de O. kust van voormalig D. O.-Afrika, Z.W. van Sánsibar, tusschen ±6 1/2 en 7 2/3° Z.B.) of daar het eerst gevonden.

usitata       usitáta, – zie usitātus.

usitatissimus       usitatíssimus (-a, -um), – overtr. trap van Lat. usitātus, (zie aldaar), vaak gebruikt: zeer vaak gebruikt.

usitatus       usitátus (-a, -um), – van Lat. usitāri, vaak gebruiken: vaak gebruikt.

Usnea       Usnea Pers. [Chr. H. Persoon (1755, in Z.-Afrika; 1837, Parijs), beroemd mykoloog], – Latinizeering van Arab. usnah, mos

Usneaceae       Usneáceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Usnĕa geldt.

usneoides       usneoídes, – van Usnĕa, plantengesl. (Usneacĕae), baardmos, tahi angin, m.; īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: baardmosachtig.

ussuriensis       ussuriénsis (-is, -e), – afkomstig uit het stroomgebied van den Ussuri (rechterzijrivier der Amoer, daarin uitmondend bij Chabarowsk op ±135° O.L.; ±48 1/2° N.B.) of daar het eerst gevonden.

usteri       ustéri, – 2e nv. van Ustērus, Latinizeering van Usteri: van Usteri, gevonden door Usteri, genoemd naar Usteri. – Selaginella – Hier. [G. Hieronymus] is genoemd naar Alfred Usteri (1869, Bühler, Z.Z.O. van St. Gallen, Zwitserland; X), tuinbouw- en plantkundige te Dornach bij Bazel, die van het najaar van 1903 tot het voorjaar van 1904 op de Philippijnen verwijlde en daar planten verzamelde, waaronder de naar hem genoemde soort, voorts schrijver van een aantal bot. publicaties, o.a. over de flora der Philippijnen, over de flora der omgeving van de stad Sāo Paulo in Brazilië, voorts van een aantal anthroposophische geschriften.

Usteria       Ustéria Willd. [K. L. Willdenow], – genoemd naar P. Usteri (1768, Zürich; 1831, Zürich), schrijver over bot. onderwerpen, uitgever van den Annalen der Botanik (1791-1800).

ustulatus       ustulátus (-a, -um), – van Lat. ustulāre (verkleinw. van urĕre, branden), aanbranden; aangebrand, bruin als een door aanbranden ontstane korst.

Usubis       Usúbis N. L. Burm. [N. L. Burman], – van Lat. usus, gebruik, ook geslachtelijk verkeer; bis, dubbel, tweemaal: voor dubbel geslachtelijk verkeer geschikte plant, dwz. met diep 2-deelig vruchtbeginsel en 2-spletigen stijl.

utakwae       útakwae, – 2e nv. van het als een Lat. substantief behandelde woord Útakwa (= Óetakwa), naam eener rivier in Ned. Nieuw-Guinea, uitmondend aan de Z. kust op ruim 137° O.L.: afkomstig uit het stroomgebied der Óétakwa of daar het eerst gevonden.

utakwensis       utakwénsis (-is, -e), – afkomstig uit het stroomgebied der Útakwa of Óetakwa (rivier in Ned. Nieuw-Guinea, uitmondend aan de Z. kust op ruim 137° O.L) of daar het eerst gevonden.

utan       utan, – D. en Lat. transcr. van Mal. oetan, bosch, in Mal. plantennamen vaak de beteekenis hebbend van: in het wild groeiend.

utana       utána, – zie utānus.

Utania       Utánia G. Don [George Don], – Latinizeering van het tweede deel van den Mal. plantennaam tjangkoedoe oetan (zie utan), dwz. wilde tjangkoedoe. – Trjankoedoe = Morinda.

utanus       utánus (-a, -um), – afgrijselijk potjeslatijn, gevormd van Ma. oetan, bosch, vaak attributief gebezigd in de beteekenis van: in het wild groeiend: in het wild groeiend, wild.

uterifer / uteriferus       utérifer (uterífera, uteríferum) / uteríferus (-a, -um), – van Lat. utĕrus, baarmoeder; ferre, dragen; een of ander orgaan dragend, dat met een baarmoeder overeenkomt, dus peervormig en hol is.

uteriformis       uterifórmis (-is, -e), – van Lat. utĕrus, baarmoeder; forma, vorm: baarmoedervormig.

utilis       útilis (-is, -e), – van Lat. uti, gebruiken, bezigen: voor een of ander doel (vlechtwerk, meubelfabrikatie) gebezigd wordend, nuttig.

utilissimus       utilíssimus (-a, -um), – overtr. trap van Lat. utĭlis, nuttig: zeer nuttig.

utopicus       utópicus (-a, -um), – van Nieuwlat. Utopĭa [van Gr. ou, niet; topos, plaats: niet bestaande plaats], een in 1516 door Sir Thomas More (Thomas Morus)

[pagina 607]
[p. 607]

beschreven fantasie-eiland, waar volmaakte toestanden heerschten: utopisch, volmaakt.

Utricularia       Utriculária L. [C. Linnaeus], – van Lat. utricŭlus [verkleinw. van uter (utris), zak], zakje: zakjes dragende plant.

utriculariopsis       utriculariópsis, – van Utricularĭa, plantengesl. (Lentibulariacĕae); opsis, voorkomen, uiterlijk: Utricularĭa-achtige plant.

utriculatus       utriculátus (-a, -um), – van Lat. utricŭlus [verkleinw. van uter (utris), zak], zakje: van een of meer zakjes voorzien.

uva crispa       uva crispa, – oude Lat. plantennaam, van uva, druif; crispus, gekroesd: gekroesde druif. – Het woord is bedoeld als vertaling van D. Kräuselbeere (Ned. kruisbes), d.i. bes met gekroesde bladeren. – Vgl. Ned. kruisdistel, distel met gekroesde bladeren.

Uvaria       Uvária L. [C. Linnaeus], – van Lat. uva, druif. – De vruchten sommiger soorten doen, met goeden wil, aan druiven denken.

uvaria       uvária, – zie uvarĭus.

uvarioides       uvarioídes, – van Uvarĭa, plantengesl. (Annonacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Uvarĭa-achtig.

uvarius       uvárius (-a, -um), – van Lat. uva, druif: in een of ander opzicht, den vorm der vruchten bv., op druiven gelijkend.

uva ursi       uva ursi, – van Lat. uva, druif; ursi [2e nv. van ursus, beer (roofdier)], van een beer: berendruif, dwz. door beren gegeten wordende, druifachtige vrucht.

uvifer / uviferus       úvifer (uvífera, uvíferum) / uvíferus (-a, -um), – van Lat. uva, druif; ferre, dragen: druifachtige vruchten, dragend.

uviformis       uvifórmis (-is, -e), – van Lat. uva, druif; forma, vorm: druifvormig.

Uvalaria       Uvulária L. [C. Linnaeus], – van Nieuwlat. uvŭla (verkleinw. van uva, druif), huig, vleezig, afhangend lelletje achter in de keel. De naam zinspeelt op de hangende bloemen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken