Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De idealisten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van De idealisten
Afbeelding van De idealistenToon afbeelding van titelpagina van De idealisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (2.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De idealisten

(1919)–Lode Baekelmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

De wegbereiders.

On s'explique toujours, on ne
se comprend jamais.
     G. Flaubert.

'S ZONDAGS kwamen de kameraden geregeld een praatje voeren in het winkeltje.

Jef die met boeken en brochures de diamantslijperijen bezocht, 's namiddags het socialistisch blad ronddroeg, profiteerde van zijn vrije uurkens om wat te lezen en 's avonds met de bezoekers te debateeren. Vrijmoedig keken zijn bruine oogen de menschen aan, en zijn hand streek dikwijls door zijn donkeren profetenbaard.

Over zijn wrakkig toogje gebogen schreef hij de namen op van hen die op crediet gekocht hadden. In de achterkamer speelden de kinderen en bakte zijn vrouw koeken.

Telkens moest hij zijn werk onderbreken om een dagblad te verkoopen, een velletje briefpapier, een boek speelkaarten te gerieven.

Buiten in de drukke buurt speelden de draaiorgels.

Eerst kwam de bootjesroeier, een stevige man met neerhangende knevels.

- Goeden avond, zei hij kort.

Jef knikte, gaf geen handdruk daar hij een hekel had aan vormen en fatsoen.

De Bootjesroeier nam ‘De Vrije Socialist’ en begon te lezen. De twee kameraden hielden niet van nuttelooze woorden.

Een verneuteld ventje met afgebeten snor en een kwastje aan de kin was de tweede bezoeker. Zijn tanig gerimpeld gelaat, zijn donkere rattenoogen, zijn bitsen mond gaven hem een norsch uitzicht. Zijn grove schoenmakershanden vol eelten en pikvlekken steunden op zijn knieën, terwijl hij op een laag stoeltje neerzat. Hij snoof den koekenbakwalm op.

[pagina 103]
[p. 103]

Ten slotte kwam nog Albertken, een handelaarken in steenkolen met rood-omrande, weeke oogjes.

Jef lei achteloos wat pas verschenen brochures op den toog,

- Ik moet nog eten, zei hij, maar dat is niks...

- Eet gij koekenbakken, vroeg bits de Schoenmaker?

- Neen, ik gebruik geen dierlijke vetstoffen!

- Mijn vrouw is evenmin te bekeeren, vergoelijkte de Bootjesroeier, en ieder doet zijn goesting... ik ben nu vegetariër, maar of ik het zal volhouden weet ik nog niet...

- Ik vind het flauwe kul, misprees de Schoenmaker, wij moeten revolutie krijgen... de rijken afschaffen...

- De menschen zijn nog niet rijp voor de revolutie, kloeg Albertken zachtzinnig.

- Om de maatschappij te veranderen, moeten wij ons zelf veranderen, bedacht de Bootjesroeier, ik ken de mannen van 't water, en... dat gaat niet... revolutie...

- Ja, zei Jef nadenkend terwijl hij zijn brood in een kopje cacao doopte en een dadelsteen neerlei, ik heb gevaren en onder de zeelieden veel geleerd... een matroos zag met verachting neer op de mannen van beneden, de machinisten jakkerden ons, stokers, af en wij negerden de kooltrimmers...

- Zij zullen wel samen handelen tegen de rijken, tegen de bazen van het leven, - hield de Schoenmaker koppig vol.

- De menschen moeten menschen worden, betoogde Jef; ik was de eenige stoker die geen jenever dronk en boeken kocht... Wat kunt ge beginnen met menschen die drinken.

- Als gij er zoo over denkt, kunt ge bij de socialen gaan, zei de Bootjesroeier.

- Dat is niet waar, weerde zich de Schoenmaker, de socialen hebben de revolutie verloochend... ik ben voor de revolutie... In 1893 dacht ik dat het aan gang was... ik was ook te Borgerhout toen er geschoten werd...

[pagina 104]
[p. 104]

- En dan, vroeg Jef?

- Dan hadden wij misschien stemrecht gehad, zei de Bootjesroeier, maar dat verandert niks...

- Gij luistert allemaal te veel naar die mannen met witte pollekens en manchetten, gromde de Schoenmaker.

- Ik leer gaarne iets van mannen die letters geknauwd hebben, erkende de Bootjesroeier, - maar ik denk na...

- Het doet er niks aan, mompelde Albertken, Kropotkine is wel een Prins.

- Ik houd het met een Jean Grave, dat is ook een schoenmaker!... De burgers meenen het misschien wel goed, maar zij zijn bang op een zeker oogenblik...

- Een dìng is waar, meende Albertken, terwijl hij een nummer van ‘Les Temps nouveaux’ open plooide, de burgerelementen komen om de plaatskens... zoolang de socialen een paar stemmen kregen en een rammeling, dan zag men ze niet...

- Vraag het maar aan René, grinnikte Jef, die heeft te Boon zijn kandidatuur met zijn vuisten moeten verdedigen; toen waren de steenbakkers nog niet gewonnen... Nu is een Waal volksvertegenwoordiger...

- Nieuwenhuis was wel predikant, zei de Bootjesroeier; het is het hart van den mensch dat spreekt...

- Neen, neen, het hart trekt naar de eigen soort, hield de Schoenmaker vol, wij voelen anders...

- Ik heb in de week weer een reizende ‘passant’ gekregen, vertrouwde Jef, en ik dacht dat het een tienstuiversgast was... Hij vroeg naar adressen van kameraden om hem te helpen. Ik kreeg wantrouwen en zond hem naar Sus...

- Sus zat gisteren Kropotkine te lezen in zijn voddenhuis, zei Albertken, hij las ‘La conquête du Pain’ en droeg een bril...

- Sus betrouwde hem ook niet... Ik heb de klant laten mee eten, zooals ik gewoonlijk doe, erwtensoep met brood... Het scheen hem niets te smaken... Hij had geen honger en dat is een slecht teeken...

[pagina 105]
[p. 105]

- Sprak hij Vlaamsch?

- Neen, hij sprak Fransch, maar ik zag hem luisteren naar wat mijn vrouw zei en denk dat hij het verstond... Hij moest 's avonds terugkomen en 'k heb hem niet meer gezien...

- Ge moest zoo'n mannen 'n goei ranseling geven, raadde de Schoenmaker.

Jef zag naar het nietig gemelijk ventje, haalde de schouders op.

- Men kan nooit weten, zei de Bootjesroeier, ik houd wel niet van die mannen die op de klap van de kameraden komen leven, maar het kan iemand zijn... een echte kameraad...

- Een mensch is nooit heelemaal te veroordeelen, leerde Jef... wat waren wij zelf voor wij begonnen te denken?...

- Natuurlijk, steunde de bootjesroeier...

- Sus bijvoorbeeld, was een zatlap... van 's Zaterdagavond tot Maandagavond ging hij op zwier... hij kon lezen nog schrijven... was bruut als een dier... vocht als het pas gaf en met zijn vrouw ging het niet. Toen leerde hij de kameraden kennen en begon stilaan te overwegen dat de maatschappij niet deugt en veranderen moet!... Ik heb hem zijn letters geleerd en dan is hij gaan lezen... Hij had een koppigen wil. Geen borrel kwam nog over zijn lippen en hij ging niet meer op de lappen maar zat thuis met een boek... Het ging zijn vrouw niet, zij herkende haar vent niet meer... Dan is hij naar de avondschool gegaan en de Fransche les gaan volgen...

- Kent hij Fransch? vroeg de Schoenmaker.

- Een beetje... hij verstaat niet alles... maar in zijn jonge jaren was hij soldaat te Luik... In de school heeft hij dikwijls den schoolmeester bot gezet over de sociale kwesties...

- Het zijn de menschen die wij moeten veranderen, bevestigde nogmaals de Bootjesroeier.

- En ons vrij maken van het kapitalisme, - knikte Albertken, daarom ben ik in kolen begonnen.

[pagina 106]
[p. 106]

- Dat helpt ons persoonlijk, maar lost de kwestie niet op... De grond moeten wij hebben, zelf bebouwen en zelf de opbrengst verbruiken, leerde Jef. Ik heb het boek van Luitjes over ‘Binnenlandsche Kolonisatie’ nog eens doorknauwd en dat is het...

- Maar elkeen kan geen boerenwerk doen, - kloeg Albertken.

- 't Is een stiel, en men moet zijn stiel leeren... Denk eens aan de kolonie van Eeckeren... Zij waren met vieren en elk deed zijn goesting...

- Onder kameraden zal men toch wel vrij mogen zijn, protesteerde de Schoenmaker.

- Ja, natuurlijk, maar er is toch overleg noodig... Wanneer de eene werkt en de andere in zijn bed ligt dan gaat het toch niet... Te Blaricum hebben zij eens allemaal goesting gehad om te zaaien en elk deed het op zijn beurt op hetzelfde land, zoodat alles door elkaar groeide gelijk in een wildernis...

- Seffens zegt ge nog dat er een baas noodig is, zei de balsturige Schoenmaker.

- Och daarom niet, suste de Bootjesroeier, - maar er is stielkennis noodig... Kunt gij in mijn plaats gaan zeilen en een schip aanklampen, zoo rakelings er naast af en dan op het goed oogenblik aanpikken?

- Dat is wat anders... Maar ik kan het leeren, oordeelde de Schoenmaker.

- Misschien, zei Jef zuinig...

- Ge weet hoe ze met hun schapen gevaren zijn? Welnu, zei Albertken, zij hadden geen schapenstal en dreven de beesten 's avonds in den kelder... Zij hadden er zeven... Janneken Pekelharing was schaapherder en trok 's morgens vroeg met de beesten de baan op. Dan ging hij ergens brochures zitten lezen of ‘De Vrije’ en zag naar de schapen niet meer om. Dikwijls joegen de boeren ze met steenen van hun veld of kwamen bij Janneken klagen. Janneken Pekelharing probeerde van de gelegenheid te profiteeren om onder de boeren propaganda te maken. Domela heeft gezegd, begon hij dan op zijn Amsterdamsch, maar de boeren beloofden

[pagina 107]
[p. 107]

hem ransel en scholden hem uit voor zot!... Dan hebben de schapen de ziekte gekregen in hun pooten...

- Rheumatiek, informeerde de Schoenmaker, en blies een rookwolk uit zijn afgebrokkeld, houten pijpken.

- Ik weet niet wat, maar de veearts van den Staat is komen zien, want de schapen in de buurt kregen ook de ziekte, en hij heeft de beesten direct onder den grond doen stoppen...

- Dat is tegenslag, zei Jef.

- En Janneken Pekelharing is naar zee, vulde de Bootjesroeier aan, hij is gemonsterd met geleende papieren als lichtmatroos, maar ik vrees dat hij veel priegel zal krijgen als zij gewaar worden dat zijn handen op zijn rug staan.

- De wereld zit slecht ineen, schuddebolde de Schoenmaker, en keek naar zijn handen.

- Ik geloof dat er te veel menschen geboren worden, bedacht Albertken, ik heb een boeksken gelezen over Neo-Malthusianisme...

- De wereld is groot genoeg voor nog millioenen menschen te laten leven, troostte gul de Bootjesroeier, de wereld is zoo groot...

- Kropotkine verzekert ons dat het Land van Waas alleen voldoende is om, met intensieve cultuur, heel Europa van groenten te voorzien, zei Jef.

- Maar daarvoor moet het eerst revolutie worden en moeten de proletaren baas zijn, bromde de Schoenmaker.

- Neen, de menschen moeten maar willen en zelf beter worden, bestreed Jef.

- Wij zullen er Zondag nog eens over spreken, zei de Schoenmaker, ik ga er eens een week over nadenken... maar nu is het tijd om te gaan slapen, want morgen is het vroeg dag...

- Saluut, Jef, zei de Bootjesroeier.

- Goeden avond, wenschte Albertken.

- Tot Zondag, mannen, antwoordde Jef.

De drie kameraden gingen zwijgend door de drukte. Gillende meisjes in kleurige, zijden bloesjes liepen ge-

[pagina 108]
[p. 108]

armd voor de jongens uit. Hun witte rokken zwaaiden telkens omhoog. Boven de danspaleizen, waaruit de danswijsjes opklonken, hingen schelle lichtbollen. Het melkwit licht gaf een valen schijn over de gezichten. Kinderen klisten nieuwsgierig voor de ingangen der zalen en probeerden te dansen op het voetpad. Rumoerige zondagvierders trokken zingend rond. In al de kaberdoeskens en kroegen speelden electrische pianos of harmonicas. Een oud ventje sukkelde dronken een zijstraat in...

Aan den hoek der Offerandestraat namen zij afscheid met een kort: Tot Zondag. Elk ging met zijn eigen verlangen om de maatschappij te verbeteren.

De Bootjesroeier schreed met bedaarde stappen weg, Albertken ging naar het friturekraampje en kocht een hoorntje ‘patatfrites’, de Schoenmaker trok door de uitbundige, feestvierende wijk naar zijn ouwe straat en zijn vermolmd huis. Uit gewoonte keek hij naar de fijne meisjesschoentjes en naar het model der mansbottines.

Jef schikte nog wat in zijn winkel, lei de krantjes recht, de brochuren en de prentbriefkaarten... Dan ging hij de luiken voorhangen.

De killige buitenlucht deed hem huiveren. Over het pleintje schemerden de lantaarns. In de verte zongen en kreunden de orgels. Hij dacht aan de lichte zalen met gladde vloeren en spiegels aan de muren. Hij was nooit een danser geweest, maar duizenden was het een genot. Maar zouden die ooit iets voor de nieuwe maatschappij voelen? Lang zou het duren voor de menschen anders werden!

Hij was weer alleen met zijn eigen twijfel en onzekerheid om die groote vraagstukken te overknauwen tot er een lichtje opging in zijn geest. En dan nog zijn eigen zorgen en bekommernissen... Toch was het een aardige Zondagavond geweest, al waren er maar weinig kameraden gekomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken