Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
Afbeelding van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der PeulsToon afbeelding van titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

Scans (7.30 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

(1884)–Johan Hendrik van Balen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XV.
Slot van kapitein Campo's verhaal. - Fernando bekeert een oud slavenhaler.

Toen kapitein Campo zoover met zijn verhaal gevorderd was, begon de duisternis snel te vallen en hij gaf last het bivak op te slaan. Eene ruime tent was door de negers spoedig opgezet. Op eenigen afstand daarvan werd de bagage neerge-

[pagina 79]
[p. 79]

legd en een flink vuur ontstoken. De kapitein plaatste een neger op schildwacht en, terwijl de slaven en de vrouwen der negers van het escorte een eenvoudig maal gereed maakten, zette de kapitein zijn verhaal voort.

- Gij zult benieuwd zijn meer van mijn levensloop te vernemen, zeide de kapitein, maar het belangrijkste, wat ik altijd gewoon ben het avontuurlijke gedeelte te noemen, hebt gij vernomen.

Na de vreeslijke wraakneming op de handelaars van Monrovia waagden wij ons daar niet meer, maar kozen de Rio Pondo voor het stichten van eene nieuwe factorij uit. Eerst toen alles daar behoorlijk in orde was en er eene genoegzame bezetting in was gelegd, vertrokken wij met de ‘Argus’, die eene mooie lading slaven in had, weer naar Havanna. Mindo's broer, de wreker, verliet ons daar weer en ik klom tot stuurman op.

Het was toen ook dat ik kennis maakte met een schoon, lieftallig meisje, Senorita Isabella, en haar huwde. Gelukkig in haar bezit, kostte het mij veel moeite mij van haar los te rukken. Het was mij alsof het eene scheiding voor eeuwig was. Met den dood in het hart verliet ik haar en dat gevoel week niet van mij gedurende de geheele reis.

Het akelige voorgevoel van een naderend onheil werd op ontzettende wijze bewaarheid. Toen ik te Havanna terugkeerde, was de eerste dien ik ontmoette Mindo's broeder. Sinds dat voorval op de kust, was er eene soort van toenadering tusschen ons ontstaan en hij was mij oprecht genegen. Op het oogenblik dat ik hem naar mij toe zag komen begreep ik opeens, alsof het mij werd gezegd, dat hij een ongeluksbode was, en zonder hem te begroeten of hem te beantwoorden, vroeg ik op gejaagden toon:

- Hoe is het bij mij thuis?

[pagina 80]
[p. 80]

Zijn gelaat betrok.

- Niet goed, zeide hij, jongens Fernand! je moet je goed houden, maak je niet overstuur!

- Zeg mij de waarheid, zeide ik, opeens voor hem blijvende staan, is Bella dood?

Hij knikte flauw met het hoofd zonder iets te zeggen.

Ik zeide niets maar liep met versnelde schreden naast hem voort, zoodat hij moeite had mij bij te houden. Geen traan kwam uit mijne oogen, geen klacht over mijne lippen. Maar toen ik in mijne kleine woning was gekomen, waar ik zoovele gelukkige uren had doorgebracht, maar die nu ledig en verlaten was, toen viel ik op een stoel neer en liet aan mijne tranen den vrijen loop.

Dat is de grootste smart geweest, die ik ooit heb ondervonden, zei Campo. Ik kon niet wegkomen. Hoelang was ik niet door iedereen onverschillig behandeld, en zij was de eerste die mij waarlijk liefhad. Ik kon mij haar lief vroolijk gelaat nog zoo goed voor den geest brengen en nu was alles weg. Het scheen mij ongelooflijk toe en toch was het waar.

Troostredenen, beklag, niets hielp. Wie kon mij mijne vrouw teruggeven, wie mij mijne geliefde doode in het leven terugroepen. Ik was geheel vervreemd van de wereld.

Langzamerhand werd mij medegedeeld, dat Bella mij een zoon had geschonken, maar dat dit heuglijk feit der moeder het leven had gekost. Het kind leefde, maar wat kon mij dit kind schelen, welks geboorte oorzaak was geweest van den dood der moeder, en ik kwam er bijna toe dit kind te haten.

Mindo's broeder had er zorg voor gedragen. Het was in zijne eigen woning en het had eene voedster. Het was goed bezorgd, de rest kon mij niet schelen. Ik had mijne jonge vrouw afgodisch liefgehad en buiten haar kon niets ter wereld mij gelukkig maken.

[pagina 81]
[p. 81]

Ik was een geheel ander mensch geworden. Zoodra de ‘Argus’ weer uitzeilde, ging ik mede zonder naar mijn kind om te zien, en ik stortte mij in het ruwe avontuurlijke leven van den slavenhaler en slavenhandelaar.

Op een dag maakte ik op de kust kennis met een slavenhandelaar en ging met hem eene overeenkomst aan om alleen voor hem te varen of tochten te doen in het binnenland. Hij stelde een snelzeilend schip ter mijner beschikking en daar het leven mij onverschillig was, waagde ik alles en werd een der beruchtste slavenhalers van de kust. Soms deed ik een tocht naar het binnenland, waarbij mij altijd alles meeliep, en zoo werkte ik mij al dieper en dieper in dit ruwe woeste leven.

Thans heb ik in langen tijd voor niemand dan de Vivès zaken gedaan. Ik mag zeggen, dat hij zijn fortuin aan mij te danken heeft; sinds ik voor hem voer, hebben de kruisers mij nog nimmer gesnapt. Dat geval laatst was het eerste, maar ik had de ‘Fregatvogel’ niet onder mijne bevelen, anders ware die ramp niet gebeurd.

- En wat is er van uw zoon geworden? vroeg Fernando, die het geheele verhaal met de grootste belangstelling had gevolgd.

Kapitein Campo ontroerde.

- Hij is dood voor mij, zeide hij somber.

- Dood voor u? vroeg Fernando.

- Ja, zei Campo. Daar ik niet voor hem kon zorgen, liet ik hem in handen van een mijner beste vrienden in wiens huisgezin hij werd grootgebracht. Zooals ik u zeide, bekommerde ik mij niets om den knaap. De jaren verliepen en hij groeide op tot een flinken jonkman. Van tijd tot tijd zag ik hem en zachtjes aan kwam de liefde mijn hart binnensluipen. Maar met de liefde kwam de wroeging, ik deinsde er voor terug mij aan hem bekend te maken, uit vrees dat de knaap mij

[pagina 82]
[p. 82]

zijne verwaarloozing zon verwijten. Bovendien ontdekte ik, dat hij, wat zijn karakter betreft, volkomen op zijne moeder geleek, en ik durfde mij niet aan hem openbaren. Wat zou hij met zijn edel karakter zeggen van een vader, die een slavenhaler is. Zijne begrippen verschillen hemelsbreed van de mijnen en van die, welke bij ons in Amerika heerschen, en de moed om tegen hem te zeggen: ‘Ik ben uw vader, kom aan mijn hart!’ heeft mij immer ontbroken.

- Arme man! zeide Fernando.

- Ja, het is hard! vervolgde kapitein Campo somber.

- Maar indien gij nu uw beroep eens liet varen? zei Fernando.

- Dat gaat niet, zeide hij. Ik ben er bij opgegroeid, het zit in mij geroest om zoo te zeggen en dan op mijn leeftijd verandert men niet gemaklijk. En bovendien, wie verzekert mij dat hij dat offer groot genoeg zou vinden om het verleden te vergeten. Stel u in zijne plaats, zoudt gij het doen?

- O zeker! riep Fernando uit. Niet alleen zou ik het voldoende vinden, maar ik zou hem voortaan op de handen dragen, zoo trotsch zou ik zijn op de overwinning, die mijne liefde zou hebben behaald.

Kapitein Campo's gelaat werd door eene blijde uitdrukking overtogen. De ontroering stond duidelijk op zijn ruw gelaat te lezen. Het was echter duister en Fernando lette daar niet op.

Daar hij zweeg, wendde Fernando zich tot hem.

- Kapitein Campo! gij moet het beproeven, zeide hij, laat mij nu de genoegdoening eens hebben, dat ik u daartoe overhaal.

- Laat mij, zeide de kapitein een afwerend gebaar makend. Ik moet een oogenblik nadenken.

- Ja, zeide hij een oogenblik later, gij hebt gelijk, ik zal het doen. Als deze tocht achter den rug is en ik de beloofde reis naar Havanna heb gedaan, dan zal ik het doen. Wanneer wij

[pagina 83]
[p. 83]

terugkomen zal ik het aan de Vivès zeggen, dat dit mijn laatste tocht is.

- Ziet gij hem nog nu en dan? vroeg Fernando, uw zoon bedoel ik.

De kapitein knikte.

- Is hij daar ginds in Havanna?

- Ja, zeide de kapitein, die door aandoening overweldigd bijna niet kon spreken, daar ginds..... in Havanna.

De laatste woorden bracht hij bijna toonloos uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken