Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 2 (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 2
Afbeelding van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.53 MB)

Scans (12.44 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 2

(1940)–Jozef van Mierlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Wereldlijk verhalend proza

Geschiedenis

WERELDLIJKE GESCHIEDSCHRIJVING VOND evenmin vóór de XIVe eeuw beoefening in Dietsch proza. De algemeene geschiedenis, zooals die in uitvoerige gedichten van Van Maerlant, Boendale en anderen was behandeld, de rijmkronieken, voorzagen nog in de behoefte aan dergelijke lectuur. En moest het begrip zelf der geschiedenis niet eerst bepaalder en bewuster worden losgemaakt van dat van roman?

Uit de Oudheid werd de Historie van Alexander nu ook in proza, volgens Van Maerlants Spieghel (I3) en Alexander (x) uitvoerig verhaald en in enkele handschriften van den tweeden Geschiedbijbel bij de gewijde geschiedenis ingelijfd.

Tegen het einde der XIVe eeuw werd de Latijnsche kroniek van de bisschoppen van Utrecht en van de graven van Holland door den Hollandschen (Utrechtschen? clericus, kanunnik? of Premonstratenser?) Joannes de Beka in het Dietsch vertaald: dit Chronicon, dat den vrede tusschen Holland en Utrecht moest bevorderen, werd in 1346 afgesloten, doch later omgewerkt en voortgezet, tot tweemaal toe. Het Dietsch bevat nog de eerste voortzetting, doch gaat daarna, misschien zelfstandig, voort tot 1378. Ook deze werd later nog voortgezet, tot 1426.

Het werd de voornaamste bron voor een paar andere kronieken: voor een Cronike van den heraut, nl. den reeds als dichter vermelden heraut van Gelre. En, nog vóór dezen, voor een vroeger eveneens te hoog geprezen kroniek Van een onghenoemt clerck geboren vuyten laegen landen byder zee. Daar deze voor het grootste gedeelte van zijn verhaal uit de vertaling van Beka's werk heeft geput, kan hij niet langer de oudste geschiedschrijver in onrijm genoemd worden. Bekend daaruit is Oirdel ende verdommenisse van aertsbisscop Udo van Meydenburg.

De Henegouwsche priester en beroemde kroniekschrijver Jehan de Froissart beschreef in zijn Cronique des Flandres de gebeurtenissen van den zevenjarigen oorlog van Gent onder Jan Yoens, Philips van Artevelde en Frans Ackerman tegen Lodewijk van Male. Dit werd later gewijzigd en

[pagina 178]
[p. 178]

verbeterd opgenomen in zijn algemeene kroniek. Gerijt Potter van der Loo, zoon van Dirc, nu heeft deze kroniek verdietscht. De twee daarvan overgebleven deelen behelzen nog de latere redactie van de Cronique des Flandres als Cronyke van Vlaenderen. In de uitgave er van door Nap. de Pauw werd nog een zeer belangrijke Vlaamsche kroniek dier gebeurtenissen, door een Gentenaar beschreven, meegedeeld.

Doch de geschiedschrijving in proza begint eerst voorgoed in het Bourgondisch tijdvak.

Reisverhalen

De zucht naar het fantastische, dat vroeger in zoo vele romans had geboeid, werd nu ook bevredigd door even fantastische reisverhalen.

Vooreerst het Itinerarius van den Utrechtschen priester Joannes de Hese of Joannes Witte, van Hese, die een in 1389 ondernomen alleszins wonderbaren tocht, wel eerder naar oudere bronnen dan naar de werkelijkheid, van Jerusalem over Oost-Egypte, Moorenland, het midden gedeelte van Indië, langs het Santmeer en het Levermeer (Indische Oceaan?) over Opper-Indië, naar Jerusalem terug beschrijft. Waarschijnlijk heeft hij ruimschoots gebruik gemaakt van het reisverhaal van den Venetiaan Marco Polo, uit het einde der XIIIe eeuw. Hieruit misschien putte hij de elementen van zijn verhaal over pape Jan van Edessa, den priesterkoning Joannes. Deze, historisch misschien een Mongoolsche Khan, die door zijn overwinning op sultan Sandsjar in 1141 het christendom in het Oosten een grooten dienst bewees, was de held van een in de Middeleeuwen zeer verspreide en wijd vertakte legende, waarmee ook de geschiedenis der Driekoningen en het Abyssijnsche keizershuis in verband werden gebracht. Als vertaler werd vroeger een Jan Voet genoemd; doch dit schijnt te berusten op een verkeerde lezing van Witte. De vertaler, die zijn werk nog vóór het einde der eeuw voltooide, is overigens onbekend.

Misschien werd ook nog in het begin der XVe eeuw vertaald de Reis van Jehan Mandeville. Deze was eigenlijk een Luiksch geneesheer, Jehan de Bourgoigne, geheeten ad barbam, die in 1373 overleed; den naam Mandeville ontleende hij aan een oud Engelsch geslacht, waarmee hij misschien verwant was. Ook schreef hij niet oorspronkelijk in 't Latijn, zooals hij beweert, maar in het Fransch. En van al de landen, die hij op zijn wereldreis zegt te hebben bezocht, tot hij na een afwezigheid van 33 jaren, te Luik aangekomen, niet verder kon, heeft hij misschien alleen Egypte gekend, waar hij schijnt verbleven te hebben als geneesheer van den sultan. Ook hij vertelt van de wonderen en van het paleis van Pape Jan. Naast min of meer betrouwbare, heeft hij ook denkbeeldige reisverhalen geraadpleegd, al beweert hij bij de meest onmogelijke zaken ze zelf gezien te hebben. Hier hebben we een samenvatting van wat Middeleeuwers zooal over de hun

[pagina 179]
[p. 179]

onbekende landen dachten. Het fantastische vooral bevorderde den bijval van dit zonderlinge werk, waarvan de invloed op de verbeelding der latere groote ontdekkingsreizigers nog kan worden nagegaan.

Zoo is dan het verloop geweest van het proza in deze periode van onze letterkunde. Nergens bereikt het meer de kunst van een Hadewijch of de zuivere eenvoudige schoonheid van het Leven van Jesus. Ook hier is verval. Toch stijgt het nog hoog vooral in de mystiek, met Ruusbroec, en in de godsdienstig-ascetische leering, zooals bij Dirc van Delf. Er is verder hoog en laag; en men kan niet zeggen, dat het er met de jaren beter op wordt. Naar stijl of vormschoonheid wordt meestal niet gestreefd, al worden die nog wel bereikt door de volheid van het leven dat zich uitdrukt. Toch waren de gewone sieraden van den Latijnschen stijl niet onbekend: isocola, omoioteleuta en wat dies meer is; doch ze werden vaak slechts oppervlakkig aangewend.

Er wordt nu echter heel wat meer in proza geschreven: wat het proza aan kunstgehalte verliest, wint het aan omvang en beteekenis. Er wordt hier proza geschreven, dat in de wereldliteratuur is doorgedrongen. Er komt ook bewustzijn op van het onderscheid tusschen rijm en proza, en van de vereischten van elk. Rijm en onrijm differenciëeren zich en beginnen hun eigen wegen te gaan. Er was ook veel, trouwens zeer verdienstelijk, vertaalwerk, waardoor, behalve de H. Schrift, sommige der meest populaire godsdienstige, maar ook wereldlijke, werken binnen het bereik van het Nederlandsche volk werden gebracht. Het hoogststaand en meest oorspronkelijk werk werd nog geleverd op godsdienstig gebied. Daar rijzen de monumenten van de wereldliteratuur. Daar bouwt het Dietsche proza zich voornamelijk op. Op geschiedkundig terrein blijft het zwak, terwijl juist hier het Fransche proza, met Villehardouin, Joinville en in dezen tijd Froissart, zijn beste voortbrengselen heeft. Doch na Ruusbroec en met de XVe eeuw begint eerst voor goed de ontwikkeling van het proza, waarvan we hier den aanvang hebben geschetst.

Aanteekeningen

Alexander: S.S. HOOGSTRA, Proza bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Mnl. 's-Gravenhage, 1898, met blz. 34-174 afdruk van A. 's Historie. Kroniek van Beka: H.P. COSTER, De kroniek van J.d.B., haar bronnen en haar eerste redactie, Utrecht, 1914; in 't algemeen: J. ROMEIN, Gesch. van de Noordnl. Geschiedschrijving in de ME., o.c., 1932, 82-88. Cronike van den heraut: z. S. Muller, Fz. in Fruin's Bijdr. voor Vaderl. Gesch. 1885, 1-124. Vanden onghenoemden clerc: uitg. FR. VAN MIERIS, Leiden, 1740, en door B.S.L. DE GEER VAN JUTPHAAS, Utrecht, 1867. Cronyke van Vlaenderen: N. DE PAUW, Gent, 1898, 2 dln. Johan de Hese: uitg. M. DE VRIES in Versl. en Berigten der Vereen. voor Oude Nl. Letterkunde, 1845, 5-32. Pape Jan komt nog voor in den Onghenoemden clerc, bij Mandeville, en in het bij J.v. Doesborgh te Antwerpen en 1508 gedrukte Wonderlicheden ende Costelicheden van pape Jans landen. Mandeville: uitg. N.A. CRAMER, Leiden, 1908; vgl. A. LODEWYCKX, TNTL. 1910, 1-53.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden