Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5
Afbeelding van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.07 MB)

Scans (44.42 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5

(1952)–G.A. van Es, Edward Rombauts–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 439]
[p. 439]

III. Wereldlijke literatuur

WERELDLIJKE LITERATUUR VAN ENIGE BETEKEnis, de dramatische uitgezonderd, kwam in deze periode niet tot stand. Ter verklaring van dit bevreemdend verschijnsel vallen twee oorzaken aan te wijzen. Eensdeels leggen de nietgeestelijke schrijvers zich ijverig toe op het toneel, waardoor hun bedrijvigheid geen directe vergelijking mogelijk maakt met die der priester-dichters en ten andere in deze afdeling niet thuis hoort; anderdeels heeft ook de populaire satirisch-moraliserende literatuur, zoals Poirters die schiep in zijn Masker, aanstekelijk gewerkt op de leken, die de pen hanteerden. Had Poirters het gebied van de zuiver religieuze didactiek verruimd door er de gemoedelijke satire op volk en samenleving bij te betrekken, de wereldlijke schrijvers daarentegen kwamen de geestelijken in zover te gemoet dat zij hun hekelingen op mens en maatschappij op religieuze grondslag vestigden. De invloed van Cats, die bij de wereldlijke dichters in even belangrijke, zo niet nog in hogere maat aanwezig was dan bij de geestelijke, kwam die richting nog versterken. Overigens heeft die wederzijdse toenadering de literatuur weinig baat bijgebracht. Even goed als de geestelijke kwam ook de wereldlijke satirische didactiek volkomen tot verval in de handen van kleur- en geestloze navolgers, die rijk waren aan moralisatiegeest, maar arm aan kunstzin. Noemen we slechts als een der meest typische en tevens een der vroegste vertegenwoordigers van die groep onzelfstandige rijmelaars de Antwerpenaar Geeraerdt van Wolschaeten (1603-1660). In zijn De Doodt vermaskert met des Weerelts IJdelheyt (1654), waarvan de titel reeds enigszins, maar de algemene opvatting en wijze van hekelen beslist de afhankelijkheid van Poirters' hoofdwerk verraden, geeft hij bij 18 houtsneden met dodendansvoorstellingen van Hans Holbein, moraliserende en zedengispende beschouwingen ten beste over allerlei sociale standen en levensstaten. Emblema, verklarend gedicht, ‘Overdenckinghe’ en ‘Bijvoeghsel’ in proza, met de onmisbare ‘Toegifte’ volgen elkaar op, net als in Poirters' Masker; alleen de verzen vallen op door een rijmvaardigheid, een gelijkmatigheid en een gladheid, die Van Wolschaeten ongetwijfeld bij Cats heeft geleerd. Te vergeefs legt de Antwerpenaar er zich op toe in

[pagina 440]
[p. 440]

zijn proza en in sommige van zijn verhalende gedichten als b.v. dat van ‘Lyntjen en Goris den lynen-wever’ (De Doodt vermaskert, 315-316) iets van Poirters' geestige en volkse luim te behouden; telkens en telkens echter klinkt de echo van het oorspronkelijke zo sterk door, dat wij de zwakke epigoon elke verdienste moeten ontzeggen.

Vergeleken met onbeduidende rijmelaars als Van Wolschaeten mag de Brusselaar Willem van der Borcht of, met zijn verlatijnste naam, Guilielmus a Castro (1621-1668) tot op zekere hoogte althans nog een oorspronkelijke figuur heten. Niet om wille van zijn Brusselschen Blom-hof van Cupido (1641), een bundeltje minneklachten, herderszangen, boertige liedjes en stichtelijke verzen, die slechts onbeduidende en smakeloze rijmelarij bevat en geenszins de verwachtingen wettigt, welke de jeugdige tijdgenoten op de 20-jarige dichter vestigden. Maar wegens zijn satirisch-didactisch werk de Spieghel der Eyghen-Kennisse (1643), met als ‘Toe-Ghifte’ Het Conterfeytsel des Wereldts, waarin hij, nog vóór de satirische didactiek in populaire trant ingang vindt, de geleerde, vernuftige, humanistische hekeling beoefent zoals Erycius Puteanus dit in het Latijn en Huygens in het Nederlands deden. Het boek, waarin vers en proza afwisselen, bevat, in een soort van kadervertelling in vorm van droom, allerlei hekelende, elegische en lyrische dichtstukjes. Een boer bezit een spiegel, die tot zelfkennis leiden moet; wie er voor gaat staan, leert er zijn gebreken in kennen en vindt daarin reden tot deemoed en zelfverwijt. Na zelf de proef te hebben genomen, houdt de boer zijn wonderspiegel ook aan anderen voor: een jonker en ettelijke pralerige hofdametjes passeren beurtelings de revue en worden dan in de hekelende stukken gegispt; daarna barsten ze, in de treurgedichten, in klachten uit over eigen zwakheid en tekortkomingen. In de hekelende gedeelten richt de auteur zich hoofdzakelijk tegen de dwaasheden van de mode; hierin ontplooit hij een opmerkelijke satirische kracht. Uit allerlei bijzonderheden en niet het minst uit de gezochte en ingewikkelde woordkoppelingen blijkt duidelijk dat de Brusselaar wel degelijk vertrouwd was met soortgelijk werk van Constantijn Huygens.

Populaire didactiek in de trant van Cats, maar waaraan ook de geest van Huygens niet geheel vreemd bleef, vinden we in de gedichten van de notaris Lambertus de Vos of Vossius († vóór 1661). De volledige werken, die zijn naam dragen en in 1679 door de uitgever Clouwet op de markt gebracht werden, zijn voor een belangrijk gedeelte onecht; zij bevatten o.a. een hele reeks stukken van de Brugse dichter en geschiedschrijver Olivier de Wree of Wredius († 1652), Vossius' beschermer en leermeester. Behalve de Hemel-spraecken van den Brugschen H. Bloedtdagh, die elders zullen besproken worden, mogen we toch met vrij grote zekerheid een aantal gedichten hieruit op naam van de laatste plaatsen. In de beste hiervan behandelt De Vos veelal een of ander anecdotisch voorvalletje, dat hij luimig en vlot vertelt en met milde spot en goedlachse hekeling weet te doorweven. Ver-

[pagina t.o. 440]
[p. t.o. 440]


illustratie
Willem Ogier. Sterkwater-prent van Gaspar Boutats naar een schilderij van Peeter Tys.


[pagina 441]
[p. 441]

melding in dit verband verdient inzonderheid de Brugsche Avond-leute, waarin hij de beginnende fransdolheid in taal en beleefdheidsvormen te Brugge zo geestig aan de kaak stelt.

Veel meer dan de andere genre's behoudt het wereldlijk lied zijn eigen karakter, al is het allerminst schitterend vertegenwoordigd. De verzamelingen, waarin het voorkomt, bieden weinig afwisseling en missen veelal oorspronkelijkheid. De liederen zelf vallen op door hun conventioneel en kunsteloos karakter; op enkele zeldzame uitzonderingen na, missen ze doorgaans fijnheid en nuancering in de uitgedrukte gevoelens, distinctie in de zegging en zangerigheid in het vers.

Terloops vermeldden we reeds het onbenullig bundeltje de Brusselschen Blomhof van Cupido van Willem van der Borcht. Even onbelangrijk is het liederbundeltje met de zeer gelijkende naam Den groeyenden Lierschen Blom-hof (1650), waarmee de Lierse notaris Cornelis de Bie zijn dichterlijke loopbaan inzette. Een verzameling liederen van diverse herkomst gaf de Brusselse drukker Joan Mommaert (1611-1669) in het licht onder de titel: Het Brabants Nachtegaelken (± 1650). Naar de gewoonte van de tijd verdeelde hij zijn stukjes in minneliederen, herderszangen en boertigheden. Zijn Brabantse vogel heeft hij allerlei deuntjes uit andere Nederlandse gewesten leren fluiten, want de Nachtegael bevat een vrij groot aantal liederen van Hooft, Bredero, Cats, Starter en Joan Ysermans, waarvan Mommaert er een aantal met zijn eigen kenspreuk ondertekende. Slechts enkele boertige liederen, van meer belang voor de folklore dan voor de letterkunde mogen met zekerheid aan de uitgever toegeschreven worden. Afgezien van alle artistieke overwegingen heeft de verzameling zelf om een tweevoudige reden recht op onze belangstelling: ze geeft ons in de eerste plaats een beeld van wat Zuid-Nederland zong in de 17e eeuw en tot zelfs in de 18e eeuw toe, want de Nachtegael genoot een grote populariteit en werd herdrukt tot in 1736; vervolgens bewijst ze op overtuigende wijze hoezeer bekende Noordnederlandse liederdichters hier in de gunst stonden.

Verzamelaar, opmerkelijk navolger en in enkele zeldzame ogenblikken, oorspronkelijk dichter, doch met zeer beperkt vermogen toonde zich de ons volledig onbekende jonker Livinus van der Minnen (blijkbaar een schuilnaam!) in zijn Eerelycken Pluck-voghel, Ghepluckt in diversche Pluymkens van Minne-Liedekens, ende andere Vrolyckheden (1669). De indeling van de Pluck-voghel verschilt niet van de gebruikelijke in andere dergelijke gezangboekjes: minnelyriek, boertige gedichten en drinkliederen volgen elkaar op, maar het kluchtige en luimige overheerst, ook in de eerste afdeling. Op oorspronkelijkheid van vinding gaat Van der Minnen evenmin prat als zijn voorgangers, maar louter verzamelaar als Mommaert is hij toch in geen geval. In zijn liederen herkennen we geregeld zijn modellen, die thuis horen in de werken van Bredero, Hooft, Vondel, Cats en Poirters, om van de middeleeuwse voorbeelden niet eens te spreken. Aan de drinkliederen moeten we beslist

[pagina 442]
[p. 442]

elke litteraire waarde ontzeggen; veel verdienstelijk werk treffen we ook in de minnelyriek niet aan, al verrast de auteur ons daar bij uitzondering op enkele aardige fragmenten en een werkelijk mooi lied als het door P. van Renssen gepubliceerde ‘Jouffrouwen Hondeken’. De beste nummertjes komen voor in de boertige stukjes, waarin Van der Minnen ruimschoots gebruik maakt van de luimige populaire satire in Poirters' trant. Geestige liedjes als ‘Klaes den Gryser’, ‘Wel ghesocht, verdriet gevonden’ en vooral de leuke persiflage ‘Armen Huys-Raet’, alle op gegevens van Poirters, doch op eigen wijze nagedicht, getuigen van zijn aangeboren vertellersgave en van zijn milde, begrijpende hekeling.

Zoals Mommaert's Nachtegael levert ook de Pluck-voghel het overtuigend bewijs van de populariteit der Noordnederlandse dichters; het laatste boekje leert ons evenwel iets meer. Hierin treedt de Brabantse volksdichter Poirters - inzonderheid in de boertige nummertjes - naast een Bredero, een Hooft en een Vondel, insgelijks als bewonderd en geïmiteerd model op de voorgrond. Hieruit blijkt ten overvloede dat van de populaire satire, zoals Poirters ze beoefende, bevruchtende elementen uitgingen naar het wereldlijk lied, dat zich als genre nochtans zo goed handhaafde. Voor het lied betekenden deze bevruchtende elementen ongetwijfeld een verrijking.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Livinus van der Minnen

  • over Geraerd van Wolschaten

  • over Willem van der Borcht

  • over Lambertus Vossius

  • over Cornelis de Bie

  • over Jan Mommaert

  • beeld van Willem Ogier