Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs) (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)
Afbeelding van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.39 MB)

Scans (24.10 MB)

ebook (6.28 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)

(1951)–Anton van Duinkerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

VII. De aantrekkingskracht van het occulte

JACQUES PERK STIERF IN DE WONING VAN ZIJN ouders, Reguliersgracht 53 te Amsterdam, op Dinsdag 1 November 1881 des namiddags om vijf uur. Zijn tante, Betsy Perk, verhaalt, dat zij op hetzelfde ogenblik te Luik langs occulte weg bericht van dit overlijden ontving. In een brief van 21 April 1907 aan K.H. de Raaf beschrijft Willem Kloos uitvoerig, hoe ook hij in zijn kamer, Gerard Doustraat 24 te Amsterdam, des nachts om drie uur van Perks overlijden in kennis werd gesteld. Welke betekenis men ook aan deze mededelingen over parapsychologische verschijnselen toekennen wil: zij behoren mede tot de kenmerken der vernieuwing van de Nederlandse letterkunde in de tachtiger jaren.

Het spiritisme, dat na de gebeurtenissen bij de familie Fox te Hydesville in Amerika (1848) vaste vorm kreeg en spoedig contact vond met het Mesmerisme, had in Frankrijk de aandacht van letterkundigen als Victor Hugo en Victorien Sardou getrokken en werd er levendig gepropageerd door Léon Denizard Rivail, die zich als schrijver over deze onderwerpen Allan Kardec noemde. Zijn ‘Livre des Esprits’ verscheen in Nederlandse vertaling door J.G. Plate te Arnhem in 1873 onder de titel Wat is spiritisme? Inleiding tot de kennis der onzichtbare wereld volgens de openbaringen der Geesten. Het Spiritistisch Tijdschrift dat in 1872 onder redactie van Busken Huet's vroegere bestrijder Sytse Frederik Willem Roorda van Eysinga (Batavia 3 Januari 1827-'s-Gravenhage, 8 November 1897) in vrije afleveringen begon te verschijnen, ging in 1880 zijn ‘tweede jaargang’ in. In 1887 zou pas de derde jaargang geopend worden, doch nu verscheen het blad tot 1891 regelmatig onder de titel De blijde Boodschap en daar zijn redacteur een emeritus-predikant was, trok het nogal aandacht in theologisch geschoolde kringen. S.F.W. Roorda van Eysinga bezorgde onder de titel Multatuli en Spiritisme (1890) mededelingen, die het schrijvend medium Forster van de geest van E. Douwes Dekker ontving. In 1881 verscheen de eerste bundel Stemmen van gene zijde des grafs, een publicatie van het Amsterdamse

[pagina 32]
[p. 32]

spiritistische genootschap ‘Veritas’, dat voorgezeten werd door W.J. van Gulik.

H.J. Schimmel verzamelde een hele bibliotheek van spiritistische geschriften. Frederik van Eeden noteerde op 23 Maart 1887 als een bijzonderheid in zijn Dagboek, in deze bibliotheek te hebben mogen snuffelen. Schimmel was overtuigd spiritist en prikkelde zijn schoonzoon, de beroepsofficier H.N. de Fremery tot wetenschappelijk onderzoek naar de aard der spiritistische verschijnselen met het gevolg, dat deze latere redacteur van Het toekomstig Leven en schrijver van verscheidene handleidingen tot de kennis van het spiritisme een der grondleggers van het parapsychologisch onderzoek in Nederland kon worden. De populaire verteller Justus van Maurik werd te Amsterdam als medium hoog gewaardeerd; ook de journalist Carel van Nievelt ‘beoefende de wetenschap van het spiritisme’.

In deze eerste periode van wetenschappelijke belangstelling voor het spiritisme, bleef dit voor het openbare bewustzijn een ietwat griezelig romantisch motief, dat echter door de toenemende nauwgezetheid der experimenten afbreuk begon te doen aan de dogmatische rechtzinnigheid. Conflicten tussen kerkgeloof en spiritisme doen zich in dit beginstadium veelvuldig voor. De geschriften over dit onderwerp houden zich meestal bezig met de vraag, of wetenschappelijke belangstelling voor geestesverschijningen en voor psychische geneeskrachten zondig is of niet. De Hagenaar A.J. Riko, schrijver van een Handboek ter beoefening van het magnetisme, en van een vlugschrift over de gestigmatiseerde Louise Lateau van Bois d'Haine (1872), keerde omstreeks 1890 terug tot de katholieke belijdenis, die hij als spiritist opgegeven had, maar liet in 1896 zijn handboek herdrukken. Meer opzien baarde het geval van de rechtzinnige predikant P. Huet te Goes, die in 1885 overtuigd spiritist werd, doch vijf jaar later hiervan terugkwam, omdat ‘het spiritisme in de grond diep zondig is’, gelijk zijn vriend Ds J.G. Smitt te Amsterdam hem had aangetoond. Zijn boek Na Vijf Jaren (1891) verhaalde die innerlijke ontwikkeling en bracht aldus de verhouding tussen spiritisme en christelijke orthodoxie onder de aandacht van brede kringen. Ds M. Beversluis, Ds E.M. van IJsendijk, en Ds C. Hille Ris Lambers bleven in de negentiger jaren predikant, hoewel hun christelijke belijdenis met spiritistische begrippen doortrokken was en de laatstgenoemde werd vast medewerker aan Het toekomstig Leven, in 1896 door J.S. Göbel gesticht. Op 6 Februari 1882 werd te Londen de Society for Psychical Research opgericht, die het onderzoek naar paranormale verschijnselen wetenschappelijk fundeerde. Dr Frederik van Eeden werkte aan de publicaties van dit genootschap mee. Hij had uit medische belangstelling voor de psychotherapie onmiddellijk na het verschijnen in 1887 kennis genomen van Die monistische Seelenlehre van C. du Prel en was al in December 1886 de uitgebreide reeks van zijn wetenschappelijke studies begonnen met een artikel in De Nieuwe Gids over De Hypnose en de Wonderen. Zijn letterkundig werk

[pagina 33]
[p. 33]

blijft voor een deel ontoegankelijk, als men zijn belangstelling voor het experimentele zielsonderzoek niet volgt.

Terwijl in 1887 te Amsterdam de schetterige wonderdokter Sequah zijn patiënten in een schouwburgloge ten aanzien van een groot publiek genas van jicht, rheumatiek en zenuwpijn, zodat zij juichend met hun krukken zwaaiden, als zij het podium verlieten, openden Dr A.W. van der Renterghem en Dr Frederik van Eeden te Amsterdam hun kliniek voor behandeling van zieken door hypnotische suggestie. De wetenschappelijke waarde hunner geneeswijze werd in hetzelfde jaar op het eerste congres voor natuur- en geneeskunde te Amsterdam erkend. Tot April 1893 bleven zij samenwerken; toen trok Van Eeden zich uit de practische beoefening der geneeskunde terug.

Diepere doorwerking van het parapsychologische onderzoek vertoont de letterkunde pas na 1896, maar denkbeelden over het leven en de vermogens der ziel kwamen rond 1880 buiten de strikte belletrie alom in discussie en stelden zich tegenover de materialistische stroming dier dagen. De Zielkunde, door de Groningse hoogleraar D.H.C.K. van der Wijck in 1872 uitgegeven, was reeds bedoeld om de wassende stroom van het materialisme in te dammen. Spinoza gold in die tijd nog als de verpersoonlijking van het rationalisme en werd hoofdzakelijk geprezen om zijn onafhankelijkheid van elk godsdienstig dogma en alle religieuze overlevering. Zijn tweede eeuwgetij, te 's-Gravenhage gevierd in 1877, was, met Ernest Renan als feestredenaar, veeleer een openbare demonstratie van vrijdenkersdurf dan een aanleiding tot onderzoek naar Spinoza's opvatting over het zelfbesef van de concrete mens. Voor Albert Verwey, Frederik van Eeden, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst-van der Schalk betekent kennismaking met Spinoza's werken een inleiding tot oorspronkelijke beschouwingen over de verhouding van ziel en heelal.

Omdat de wet van 1876 op het Hoger Onderwijs afzonderlijk wijsgerig onderricht aan de Nederlandse universiteiten practisch uitsloot en de verschillende onderdelen van de speciale psychologie slechts terloops door de hoogleraren van de medische faculteiten ter sprake werden gebracht, bleef wijsgerig-psychologische studie in de laatste decennia der negentiende eeuw veelal een zaak van liefhebberij, door mannen van wetenschap niet of nauwelijks au sérieux genomen. Men leefde in de phase van de ‘zielkunde zonder ziel’, doch de groeiende aandacht voor spiritisme en psychische therapie, aanvankelijk nog vaak verward, leverde het voorspel tot een reactie van de dichters op de leer van kracht en stof, waardoor hun werk niet alleen, maar bovenal hun aesthetisch inzicht zich omstreeks 1896 zou wijzigen. Met het verschijnen van de Physiologie cérébrale; le subconscient chez les artistes, les savants et les écrivains (1897) van Paul Chabaneix, dat in Nederland maar weinig aandacht trok, begon voor de letteren het nieuwe tijdperk der bijzondere zielkunde. Het onderbewuste, de Idee, de gemeen-

[pagina 34]
[p. 34]

schapsziel, de cosmobiologische samenhang zijn begrippen, die zich van nu af sterk doen gelden. In deze tweede phase verschijnen talrijke dichtwerken en romans, door belangstelling voor onderwerpen der parapsychologie of der bijzondere zielkunde ingegeven.

Aantekeningen

Over occulte mededelingen van Perk's dood: Betsy Perk, Jacques Perk, eerste stuk, Amsterdam, 1902, 186; K.H. de Raaf, Willem Kloos, Velzen, 1934, 30-31.

Over de opkomst van het spiritisme in Nederland: W.C.H. Tenhaeff, Het Spiritisme, Den Haag, 1936, vooral 32-42.

Over S.F.W. Roorda van Eysinga: C.G.N. de Vooys, Conrad Busken Huet, Den Haag, 1949, 40; Het toekomstig Leven, 1897, 17 en 165; idem 1899, 3; L.v. Deyssel, Multatuli, Bussum, 1891.

Over H.J. Schimmel als spiritist: H.N. de Fremery, In memoriam H.J. Schimmel in Het toekomstig Leven, 1906, 361.

Over Justus van Maurik als medium: Het toekomstig Leven, 1904, 357 en 374.

Over C.v. Nievelt: F. Smit Kleine, Schrijvers en schrifturen, Haarlem, 1891.

Over A.J. Riko: Het toekomstig Leven, 1906, 187; W.H.C. Tenhaeff, Hoofdstukken uit de Para-psychologie, Utrecht, 1934, 156 vv.

Over P. Huet: J.J. van Broekhoven, Een rechtzinnig Predikant over het Spiritisme. In Het toekomstig Leven, 1913, 217.

Over Frederik van Eeden's belangstelling voor spiritisme en psycho-therapie: A.W. van Renterghem, Dr Frederik van Eeden als Zielsgeneesheer in Liber Amicorum Dr Frederik van Eeden, Amsterdam, 1930, 118-137; W.H.C. Tenhaeff, De parapsychologische Achtergrond van Frederik van Eeden's ‘De Nachtbruid’, Mededelingen F.v.E. Genootschap V, 1938, 15-27; S.M. Noach, Het ‘Dromenboek’ van Frederik van Eeden, Mededelingen F.v.E. Genootschap VI, 1939, 6-24. Over dit ‘Dromenboek’ ook: W.H.C. Tenhaeff, Het Spiritisme, Den Haag, 1936, 139-149.

Over A.W. van Renterghem: Frederik van Eeden, Langs den Weg, Roermond, 1925, 58-61.

Over de wijsgerige reactie op het materialisme: Ferd. Sassen, Wijsgerig Leven in Nederland in de twintigste Eeuw, Amsterdam, 1941, 9-18; over het Spinozisme: idem, 78-91.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken