Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vogeltje Grijp (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vogeltje Grijp
Afbeelding van Vogeltje GrijpToon afbeelding van titelpagina van Vogeltje Grijp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.98 MB)

Scans (8.36 MB)

ebook (5.65 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vogeltje Grijp

(1945)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Achtste hoofdstuk
In de schatkamer van vogeltje grijp

HEEL netjes aangedaan, ging den volgenden morgen in de vroegte mevrouw Ekster op haar ontdekkingstocht.

Hu! wat zag die steile, schier onbeklimbare rots, waarvan het bovengedeelte overhelde, zoodat er als het ware twee verdiepingen gevormd werden, er somber en dreigend uit! Dat was nu de schatkamer van vogeltje Grijp; maar hoewel ieder er over liep te raden, hoeveel geld aan allerlei kostbaarheden daar weggeborgen zou zijn, durfde toch niemand het wagen, om er te veel belangstelling voor te toonen, nog minder een poging ondernemen, om er in door te dringen. De wraak van den onbarmhartigen Grijpvogel zou voor het geheele dorp verschrikkelijk zijn.

Niet zonder inwendigen angst vloog mevrouw Ekster naderbij, doch toen zij niets verdachts bespeurde, hipte zij met gehuichelde onbevangenheid van het eene rotspuntje op het andere, alsof zij naar voedsel zocht.

Plotseling ging haar een siddering door al de leden, want de deur van de benedenverdieping ging open en meneer Grijp trad naar buiten, zijn onmisbaar pijpje rookend.

'Goeden morgen!' sprak hij, en zijn stem klonk zoo ruw en onaangenaam, en bovenal zoo luid en gebiedend, dat mevrouw Ekster werkelijk op de vlucht ging.

Maar dadelijk keerde zij terug, want daar klonk het:

'Ach, hoe jammer, dat ik u heb doen schrikken!'

De Ekster daalde weer neer, maar bleef op een rotspuntje

[pagina 76]
[p. 76]

zitten, dat zich buiten het onmiddellijk bereik van de gruwelijke klauwen van meneer Grijp bevond.

'Heb ik de eer met mevrouw Ekster te spreken?'

Mevrouw Ekster boog heel diep.

In zichzelve overlegde ze intusschen:

'Hoe moet ik zoo'n machtig heerschap aanspreken? Tegen den Koning zeg je Zijne Majesteit, maar als ik dàt tegen

illustratie
De deur van de benedenverdieping ging open.


vogeltje Grijp zeg en ze kwamen er aan het Hof achter, dan werd ik nog aangeklaagd wegens gebrek aan eerbied voor de hoogste macht in ons land. Weet je wat? Ik zal hem Zijne Hoogheid noemen, dan heeft hij eigenlijk nog meer dan hem toekomt, en ik houd me buiten alle leelijke verwikkelingen.'

Al die gedachten gingen met wonderbare snelheid door haar kopje, en toen vogeltje Grijp voortging zich te verontschuldigen, omdat hij haar dusdanig had doen schrikken en nederig daarvoor om vergiffenis bad, vond zij eindelijk haar gewone kalmte terug, en antwoordde:

'Och, zoo erg is het niet, Hoogheid!'

[pagina 77]
[p. 77]

'Toch wel,' bleef meneer Grijp volhouden, 'toch wel! En ik vraag nederig om verschooning.'

'Wat een door en door beleefd heerschap is dat!' dacht mevrouw Ekster, en ze waagde het een weinig nader te komen.

'Het is een groote eer voor ons dorp, dat Uwe Hoogheid hier gekomen is,' vleide zij, 'en ik meen wel te mogen zeggen, dat al de bewoners daar zeer mee ingenomen zullen zijn.'

'Dat zou mij inderdaad veel genoegen doen, mevrouw; want ik geloof, dat hier door en door fatsoenlijke dieren wonen. Vergis ik mij hierin?'

'Zeker niet, Hoogheid! Indien Uwe Hoogheid hier een poosje wil blijven, zal Zij ondervinden, dat Zij zích niet vergist heeft.'

'Dat hoop ik van ganscher harte, mevrouw. Want ziet u, het kan mij niet onverschillig zijn met wie mijn dochter bij haar intree in de wereld zal omgaan.'

'Een dochter? Heeft Uwe Hoogheid een dochter?'

'Dat zou ik denken!'

'En wanneer zal ons dorp het voorrecht genieten van dit hooge bezoek?'

'Of dit zulk een voorrecht is, zou ik niet durven beweren; maar wel kan ik u zeggen, dat mijn dochter reeds hier is.'

'Reeds hier?'

'Zooals ik de eer heb u te zeggen. Tegelijk met mij is zij hier aangekomen.'

'Tegelijk met u? Ik meende toch enkel en alleen u te hebben hooren vliegen.'

Meneer Grijp lachte luide.

'Dat wil ik gaarne gelooven, m'n beste mevrouw! Ik maak geweld genoeg. Dat komt, omdat ik de jicht in mijn linkerklauw heb, en daardoor mij allesbehalve geruischloos door het luchtruim kan bewegen. Maar mijn dochter, die de bekoorlijkheid in persoon is, zweeft zoo licht als een veertje.'

'Zoo, zoo! Wel, dat is gewichtig nieuws!.... En aardig,

[pagina 78]
[p. 78]

dat u haar met ons kennis wilt laten maken.'

'Dat is te zeggen.... Ik moet eerst eens weten, wie hier alzoo wonen, begrijpt u?'

Ja, mevrouw Ekster begreep het.

'Wat ik dus zeggen wilde.... u kunt me verbazend op de hoogte brengen, mevrouw. Zoo zou ik willen weten, of er zich hier jonge dames van haar stand bevinden, met wie zij kan omgaan.'

'Dat zou ik denken, Uwe Hoogheid! Daar heeft men bijvoorbeeld mejuffrouw Zéphyrine....'

'Hé.... wat zegt u?'

'Mejuffrouw Zéphyrine, een alleraardigst en welopgevoed poesje.'

'Hm, hm!.... En is die in staat lieden van mijn stand te ontvangen?'

'Daar kan Uwe Hoogheid gerust op zijn, want Zéphyrine wordt de rijkste erfdochter van deze streken genoemd.'

Meneer Grijp barstte in een onbedaarlijk lachen uit.

'Pardon, mevrouw! Het is zeker niet beleefd, wat ik daar doe, maar ik kon mij onmogelijk bedwingen.... De rijkste erfdochter, zegt u?'

'Nu ja, vóór haar ouders overleden waren.'

'Neen, neen, dàt bedoel ik niet. Ik leg den nadruk op het woordje rijkste. Is zij zoo rijk?'

Een weinig aarzelend door het zonderling gedrag van vogeltje Grijp, gaf mevrouw Ekster een toestemmend antwoord.

'Belachelijk!' riep meneer Grijp uit, volgens zijn gewoonte alweer het hoofd schuddend.

Toen zei hij ineens:

'Mag ik u verzoeken even binnen te komen?'

Mevrouw Ekster aarzelde.

Verwonderd zag vogeltje Grijp haar aan.

'Zou u soms....?'

'Neen, neen!' haastte zij zich te zeggen, en volgde haar gastheer in diens woning.

Neemaar, zóó iets had het goede schepseltje nog nooit aanschouwd; wat zeg ik? niet eens in haar stoutste droomen

[pagina 79]
[p. 79]

zich kunnen voorstellen. Diamanten schitterden, bloedroode robijnen fonkelden, zeegroene smaragden verspreidden een glans als maanlicht. En die hoopen goud en zilver....

'Noemt u mejuffrouw Zéphyrine nog rijk?' vroeg vogeltje Grijp, die zich kennelijk met haar verwondering vermaakte.

Mevrouw Ekster was als met verstomming geslagen, en dàt wilde wat zeggen! Als wilde zij de gewoonte van haar gastheer volgen, deed zij niet anders dan het hoofd schudden, terwijl haar felle, zwarte oogjes schitterden van begeerlijkheid.

Vogeltje Grijp merkte ook dit op. Hij wist, hoeveel de eksters van zilver houden, dat zoo blinkt en schittert. Daarom bood hij haar een paar witglimmende vlakke stukjes aan, en dat wel onder de meest beleefde bewoordingen.

'Maar Uwe Hoogheid....'

'Zeker, mevrouw, ik weet en gevoel, dat dit slechts een kleinigheid is; maar nietwaar? het spreekwoord zegt, dat kleine geschenken de vriendschap onderhouden. Indien u mij het genoegen wilt doen dit bewijs mijner hoogachting te aanvaarden, zal ik het u thuis doen bezorgen.'

Mevrouw Ekster kreeg het van verbouwereerdheid haast weer op haar zenuwen. Maar zij wist zich te bedwingen. Ze had die zenuwen wel voor wat anders noodig. Want nu eerst geleidde vogeltje Grijp haar naar de eigenlijke schatkamer, waar zij samen den geheelen morgen doorbrachten, haar gastheer al maar aanwijzend, terwijl mevrouw Ekster van de eene verbazing in de andere verviel.

Toen zij heen zou gaan, viel het haar in, dat zij zoowaar vergeten had zich te laten voorstellen aan de dochter van vogeltje Grijp; maar hij wilde daar niets van weten.

'Neen, neen, mevrouw; u behoeft daar geen verontschuldigingen over te maken. Mijn dochter had eigenlijk zelf naar ons toe kunnen komen, maar ik denk, dat zij na haar nachtelijken tocht een beetje wilde uitslapen en verder den geheelen morgen voor de spiegel gestaan heeft. Het kunnen zulke ijdeltuitjes zijn, die jonge meisjes!'

[pagina 80]
[p. 80]

Mevrouw Ekster zei hier een paar aardige woorden op terug en nam toen onder heel wat plichtplegingen afscheid.

Na dit bezoek begaf zij zich dadelijk naar het huis van mejuffrouw Zéphyrine. Zij moest iemand hebben, aan wie zij haar hart luchten kon, anders zag zij geen kans dezen dag te overleven.

In het belegerde huis vond zij alles, zooals zij het gisteren verlaten had. En maar dadelijk flapte zij er al het nieuws uit.

Die rijkdommen van vogeltje Grijp, neemaar, die waren eenvoudig onmetelijk!

Ze ging op zitten tellen wat ze gezien had, en maakte het eigenlijk nog een haartje erger. Dat lag nu eenmaal in haar aard.

Juffrouw Zéphyrine had er spoedig genoeg van. Heel aangenaam kon zij het niet vinden, dat er zulk een erfdochter in het dorp gekomen was.

Zooals wij van haar weten, was zij niet vrij van een weinig ijdelheid, en het viel haar niet mee, voortaan in het dorp de tweede persoon te moeten zijn.

Koeni, het konijntje, vond het avontuur van mevrouw Ekster wel aardig, maar zei - en sprak daar geheel zijn ietwat angstig hart in uit - dat hij voor zich toch liever niet een visite bij een Grijpvogel ging maken.

Mevrouw Ekster beschouwde dit als een complimentje voor haar moed en keek den angstigen Koeni met een lachje van stil welgevallen aan.

Maar wie er met alle aandacht geluisterd had, was mr. Reineke.

'Krijgt zijn dochter al dat geld?' vroeg hij.

Mevrouw Ekster antwoordde hierop zoo stellig, alsof zij ook een blik had mogen slaan in het testament van vogeltje Grijp:

'Natuurlijk pas, als Zijne Hoogheid overleden is.'

'O!' zei de vos teleurgesteld.

Mevrouw Ekster kon echter geen op- of aanmerking over haar voornamen vriend velen.

'Dat is te zeggen,' verbeterde zij zichzelf, 'dat, als zijn

[pagina 81]
[p. 81]

dochter trouwt, zij haar moeders erfportie meekrijgt, en dat zul je niet in één dag op je tafel kunnen uittellen, mr. Reineke!'

'Zoo, zoo,' mompelde de vos.

'En al had je daar maar het tiende partje van,' blufte mevrouw Ekster verder, 'dan was je nog rijker dan de rijkste inwoner van het dorp.'

Mr. Reineke gaf hier geen antwoord op; maar van dit oogenblik af, kreeg hij er het land aan, dat hij verloofd was met mejuffrouw Zéphyrine.

'Wat heb ik dom gedaan!' verweet hij zichzelf. 'Had ik maar een weinig geduld gehad, dan....'

'Is die dochter van vogeltje Grijp een mooi meisje?' vroeg hij eensklaps aan mevrouw Ekster, die alweer tegen Zéphyrine en Koeni zat op te snijden over dien allerbesten en allerbraafsten en allerfatsoenlijksten meneer Grijp.

'Of ze mooi is?' vroeg mevrouw Ekster, die, gelijk we weten, schijn noch schaduw van de erfdochter gezien had, in verrukking uit, 'of ze mooi is?.... Zelden heb ik zulk een bekoorlijke jongedame aanschouwd.'

Mr. Reineke zuchtte.

'Ik wou, dat ik van die malle kat af was!' dacht hij weer, terwijl hij schijnbaar vol aandacht naar het gesprek der anderen luisterde. 'Door heel dat miserabel schepsel ben ik in vijandschap geraakt met Waakzaam, en dat ziet er leelijk genoeg voor mij uit. Voor mijn part zat hij hier als haar echtgenoot, als ik dan maar de schatten van vogeltje Grijp had. Zijn dochter wil ik op den koop wel toenemen.'

Het werd hem te benauwd. Hij stond op en wandelde wat heen en weer door de kamer.

'Ik moet mij er uit zien te redden, ik moet mij er uit zien te redden,' mompelde hij voortdurend.

Weer een wandeling heen en weer.

'In elk geval moet ik vanavond, zoo tusschen licht en donker, daar in de buurt eens poolshoogte gaan nemen.'

Juist op dit oogenblik was hij bij het raam gekomen dat op het voorplein uitzag.

Ginder bij den boom lag, nu wel gewasschen en er wat meer

[pagina 82]
[p. 82]

behoorlijk uitziende, maar toch altijd nog met zijn gespierd lichaam en stevigen bek.... die onverzettelijke Waakzaam.

Mr. Reineke kon een kreet van teleurstelling niet onderdrukken.

'Wat is er?' vroeg zijn verloofde vol belangstelling.

'Niets, kind; ik schaaf me bij ongeluk aan.... aan een spijker.'

'Aan een spijker?'

'Nou ja,' ging hij een beetje boos en wat kortaf voort; 'het kan ook wel wat anders zijn.'

En weer hervatte hij zijn wandeling.

Die hond, o, die vreeselijke hond!

Was die niet weg te krijgen?

De rimpels van nadenken groefden zich over zijn sluwen kop.

Eensklaps glansden zijn oogen.

'Gevonden!' lachte hij voor zichzelf, en ging nu vol opgewektheid weer deelnemen aan het gesprek der huisgenooten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken