Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]


illustratie

Derde hoofdstuk.
Een verrassing.

Een paar dagen later was het Zaterdag. 's Middags liep Zwart-Jan met een juk met twee manden eraan bokking te venten door de gemeente zijner inwoning. Juist was hij bezig, om op de stoep van een huisvrouw zijn koopwaar te roemen, en trachtte haar te overtuigen, dat ze bij hem het goedkoopst terecht kon - want bij koop en verkoop was Zwart-Jan even taai en volhardend als bij zijn werk op de Ambachtsschool - toen een agent hem op den schouder tikte.

Verwonderd keek Zwart-Jan op. Wat was er nu weer aan het handje?

‘Je moet mee naar het Rechthuis.’

‘'k Heb permissie, hoor!’

‘Dat zal wel... Je moest ook het hart eens hebben zonder permissie dat bedorven zootje aan den man te brengen.’

‘Bedorven zootje?’

‘Zeg, zeg... Weet tegen wien je spreekt!... Maar, gewillig of niet... je moet mee naar het rechthuis. De burgemeester wil je spreken.’

‘Wat moet die van me hebben?’

‘Vraag hem dat zelf!... En, ben-je nu van plan mee te gaan?’

[pagina 31]
[p. 31]

Zwart-Jan haakte zijn manden weer aan het juk en deed dat over zijn schouders.

‘Ik kom zoometeen terug, moeder!’ zei hij tegen de vrouw, die van dit gesprek getuige was geweest.

En met zijn vasten pas volgde hij den agent naar het Rechthuis. In het voorportaal zette hij zijn nering voorzichtig in een hoekje.

‘Hier komen toch geen honden?’ vroeg hij aan den agent.

‘Die lusten dien rommel niet!’ plaagde de agent, ‘maar stel-je gerust, ik zal een oogje in 't zeil houden - of weet-je wat? Zet de manden maar even bij ons in 't wachtkamertje. 't Is wel een stank, maar jij bent ook alle menschen niet.’

Dankbaar voldeed Zwart-Jan aan deze uitnoodiging, en toen was hij gereed, om voor het hoofd der gemeente te verschijnen.

Wat die van hem hebben moest, begreep hij niet.

Zou weer een van de Kostklanten een klacht hebben ingediend, die hier verleden Zondagavond zoo op d'r baatje hadden gehad?

In vredesnaam. Hij had er het plezier van ondervonden, en daar moest hij nu 't verdriet ook maar eens voor over hebben.

‘Alles komt terecht!’ dacht hij, en glimlachte toen. Had hij nu het mondje van Kakkerlak maar; dat jong redeneerde zich overal doorheen!

De burgemeester ontving hem tot zijn onuitsprekelijke verbazing heel vriendelijk.

‘Jan,’ zei die, ‘ik heb wàt dikwijls klachten over je gehoord - en dat deed mij werkelijk leed. Want, zie-je, je bent net als ik, een jongen, die hier gewonnen en geboren is, en nu heb ik er altijd het land aan, als ik van ons volkje booze geruchten moet hooren en nog meer, als ik die booze geruchten moet bevestigen. Des te meer deed het me vreugd, nu ik ook eens goede tijdingen over je mocht vernemen.’

[pagina 32]
[p. 32]

‘Goeie tijdingen over mij, burgemeester?’

De burgemeester moest om dezen onwillekeurigen uitroep glimlachen.

‘Ja, Jan!’ zoo ging hij voort, ‘je staat er zelf verbaasd van? Nu kun-je eens ònze verbazing begrijpen! En langs heel vertrouwde kanalen kwamen die berichten tot ons. Want, wat kan een mensch beter vertrouwen dan zijn eigen ooren en zijn eigen oogen!’

Zwart-Jan begreep er nu niets meer van.

‘Hoor eens, vrindje! Je mag bij de meeste jongens, die met je knuisten in aanraking komen, in nog zoo'n slecht blaadje staan; - waar is het, dat je werkt als een paard en doorzet met een kop als een Deensche os. Dat heb ik in de laatste dagen van verscheidene kanten over je gehoord. Er zijn er een heeleboel, Jan, die je van harte gunnen, dat je komt, waar je wezen wil... Neen, wordt nu maar zoo rood niet! Laatst toen ik je een standje moest geven, werd-je niet rood, hè? Maar - om kort te gaan - we vinden 't mooi van je, dat je je best doet om nog wat kostgeld op te scharrelen en je ouders wat te helpen... Kom, jongen, kijk nu zoo nijdig niet... Morgen mag-je van blijdschap op de balken van het orgel een beetje harder trappen - als je 't maar niet te bont maakt, want je weet: ik ben ook president-kerkvoogd!

Zwart-Jan keek nu den burgemeester met een ongeveinsde verbazing aan. Blijdschap? Dat was een woord sedert dagen onbekend voor Jan.

De burgemeester lachte, als iemand, die een groote verrassing voorbereidt. En dat was ook zoo. Want hij bracht Jan naar een aangrenzend kamertje.

En daar... goeie genade, - Jan dacht, dat hij gek werd van blijdschap - daar stond een prachtige, glanzende en glimmende fiets.

“IJzersterk!” zei de burgemeester... En breng hem maar

[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32]


illustratie
Kakkerlak op het steppie.
(Bladz. 25.)


[pagina 33]
[p. 33]

dadelijk naar je huis... Want die hebben ze nu op voorschot voor jou gekocht!’...

‘Voor mij... voor mij? En wie hebben dat gedaan?’

‘Een paar luitjes, die 't voor een poos best missen konden, en die schik in je hadden!... Natuurlijk moet-je het later terugbetalen. Maar 't komt er niet opaan, al is het over twintig jaar!...’

Zwart-Jan beefde. Hij kon zich haast niet meer inhouden. Hij beet op z'n tanden, hij wilde nog zijn fatsoen of eigenlijk zijn gewone onverschilligheid bewaren...

Toch... 't werd hem te machtig.

Toen - met één sprong was hij bij de fiets.

Hij knielde erbij neer, hij bevoelde en betastte haar, kroop er langs en boog zich erover heen. Geen deeltje bleef ongeliefkoosd door zijn oogen en zijn handen.

En allerlei onzin praatte hij door elkaar - en telkens keek hij op, of 't waarachtig wel ernst was, en de burgemeester hem niet voor het lapje hield... En terugbetalen zou hij 't.

‘Aan den burgemeester zelf?’ vroeg hij.

‘Ja!...’

O, later, later zou hij er voor werken tot 't bloed hem uit de nagels kwam; nietwaar, burgemeester?

Die stond maar van ja te knikken.

‘Christenzielen, burgemeester... wat voor menschen hebben me dat toch gelapt!’ vroeg hij weer.

Om die zotte vraag lachte de burgemeester zoo, dat de tranen hem over de wangen rolden.

‘En is die kar nou waarachtig voor mij?’

‘Marsch!’ zei de burgemeester, ‘je zou me gek maken door al dat gevraag.’

‘En mag ik 'm meenemen?’

‘Dacht-je, dat we je die kar nog achterna zouden slepen?’

Zwart-Jan schaterlachte om dat gezegde. En nu rolde hij zijn prachtig, heerlijk eigendom de kamer uit, de gang in,

[pagina 34]
[p. 34]

en bedanken deed hij niet, en zijn bokking vergat hij ook.

Hij rinkelde met de fietsbel, dat de agent uit z'n hokje schoot.

‘Je manden met bokking, jò!’

Plots schoot Zwart-Jan iets door het hoofd.

‘Houd eens eventjes vast... maar voorzichtig, dóódvoorzichtig, hoor!’

Het kostte hem moeite aan een ander, zij het dan ook voor eenige oogenblikken, zijn schat toe te vertrouwen.

‘Wat weerga, jongen, wat moet ik met die fiets doen?’

Doch Jan, na zich even wèl overtuigd te hebben, dat de agent, die zelf een fietser was, het prachtstuk goed in handen hield, liet hem vragen en praten zooveel hij wilde, snelde naar het wachtkamertje der politie, monsterde met kennersblik zijn koopwaar, greep twee van de vetste bokkingen, stormde daarmee de burgemeesterskamer binnen en lei de twee goud-bruine voorwerpen vlak voor het edelachtbaar hoofd der gemeente neer.

‘Daar, burgemeester, smul daar nou eens lekker van!’

Half verschrikt keek die op.

‘Ben-je heelemaal dol, jongen? Die legt me daar die vette dingen zoo maar op m'n mooie tafelkleed!’

Maar Jan was al weg.

‘'k Haal straks m'n rommel wel!’ riep hij den agent toe, loodste zijn kar naar buiten, sprong er op en reed klingelend de straat op - en 't kon hem op 't oogenblik niet schelen waarheen.

Maar een stille glimlach kwam op het gelaat van den ouden markies, toen hij uit den brief van den burgemeester van die bokkingen op het edelachtbaar tafelkleed vernam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken