Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]


illustratie

Tiende hoofdstuk.
Het vuistrecht en de dood.

Alles was in de war geloopen. Eerst had men met een zucht van verlichting vernomen, dat de gevreesde hoofdman ziek was geworden. Zelfs George, die anders zoo ruim en edelmoedig denken kon, had eveneens een gevoel van opluchting ondervonden. De lijfeigenen wilden geen waschmeiden en geen polderjongens meer wezen. De jongens, die om de beurten elk half uur op de scheepsbel moesten slaan, en er eerst veel schik in vonden, omdat het zoo'n leven maakte, hadden daar ook genoeg van. Dat eeuwige getik hing ze al lang de keel uit. De schildwachten voor de plaatsen, waar het voedsel, de schoenen en de kleeren bewaard werden, liepen van hun post. leder deed, waarin hij zin en lust had. Nu pas waren de jongens de baas, want ieder deed of liet na wat hij wilde. Menigeen vond het overdreven, om eiken dag een bad te nemen. Men kon best eens een paar dagen overslaan. Wie lust had lang te slapen deed het. En omdat de bel zweeg, was er geen vaste tijd meer om er zich naar te regelen. De verzamelplaats der schoenen werd bestormd en ieder probeerde in het bezit van zijn eigendom te komen. Daarbij geschiedde het, dat de kouwe schoenen van Racer aan de voeten van

[pagina 115]
[p. 115]

een blauwbroekje kwamen te zitten, die zijn eigen afgesleten vetleeren werkschoenen ervoor in de plaats achterliet. Racer ging er ongenadig over aan, maar het blauwbroekje zei, dat Racer ze maar terug moest zien te krijgen. Het blauwbroekje wilde er met plezier om vechten.

Zoo ging het ook met enkele andere kleedingstukken. Wie het sterkst was, nam wat hem beviel.

Het leed niet lang, of heel de kolonie was van twist en ruzie vervuld. Toen dat eerste gevoel van verluchting over was, kwam er twist en tweedracht, ledereen kon nu wel zijn eigen zin volgen en had niets met een ander te maken, maar nu moest ook ieder voor zichzelf zorgen. Wie sterk was, dwong een zwakkere, om als zijn knechtje dienst te doen; maar die zwakkere zocht dan een anderen sterken baas op, die het met den eersten maar uit moest vechten wie het recht had om te commandeeren. Of wel, de zwakkeren voegden zich bij elkander, Kostklanten en Ambachtsjongens door elkaar, om door hun aantal te vergoeden, wat hun kracht ontbrak.

Om het eten werd minder gevochten, omdat mevrouw en haar beide lotgenooten over de uitdeeling te zeggen hadden, een recht, dat zij nog aan Zwart-Jan ontleenden, eigenlijk de eenige wettige regel, welke uit den tijd zijner heerschappij was overgebleven. Doch als een jongen zijn portie ontvangen had, handelde hij verstandig, indien hij er maar dadelijk de tanden inzette en het zoo gauw mogelijk opat. Anders liep hij de kans, dat een sterkere of slimmere het hem wist te ontfutselen, en dan kon hij honger lijden. Want geen hoofdman was er, aan wien hij de wreking van het onrecht veilig kon overlaten.

Wie graag schoon ondergoed aan het lichaam had, moest zelf zijn eigen boeltje maar wasschen, of met slagen en geweld een zwakkere daartoe dwingen, die het natuurlijk zoo gauw en zoo onvolkomen mogelijk deed.

In 't kort, alles liep in de war.

[pagina 116]
[p. 116]

Natuurlijk voelden George en eenige andere jongens, dat het op die manier heelemaal mis moest loopen, maar de kogel was nu eenmaal door de kerk. Zelfs Zwart-Jan, wanneer hij plotseling weer gezond ware geworden, had dit ordelooze boeltje niet meer recht kunnen zetten. Alleen de tegenwoordigheid der meisjes verhinderde erger dingen, al hield mevrouw Livarda zich het hart vast, dat er nog moord en doodslag uit zou voortkomen, want er werd soms gevochten, dat het meer dan erg was.

Eens zelfs was te midden van zulk een ruwe vechtpartij de anders zoo zachtzinnige Nelly uit de tent, waarin Zwart-Jan verpleegd en schier dagelijks door den militairen arts der Terrakandeesche bezetting bezocht werd, op de vechtenden toegeloopen.

‘Lafaards, lafaards!’ had ze het uitgegild, terwijl de tranen langs haar wangen liepen. ‘Kun-je dan geen rust houden om het bed van een stervende!’

Want het was juist toen heel erg met Zwart-Jan gesteld. De oogenblikken der crisis waren aangebroken en het ging om leven of dood. De arts had volstrekte rust en stilte aanbevolen. Voor de tweede maal op dien dag was hij komen kijken, en zelfs was hij toen opgeschrikt door hetheidensch lawaai, het getier en geschreeuw om de tent heen.

‘Dat is hoogst nadeelig voor den zieke,’ had hij in zijn taal gezegd; ‘die heeft nu al zijn levensmacht en levensenergie noodig, om te worstelen met den dood. Hoe is het mogelijk, dat zijn makkers daar buiten niet het leven maar wel den dood steunen bij dien zwaren strijd!’

Kakkerlak had die woorden niet goed verstaan. Wel begreep hij, dat het er veeg bij stond, en daarom was hij niet te bewegen zijn beschermer in de uiterste ure te verlaten. Els was in tranen uitgebarsten. Zij, die anders in alles bij de hand was, verloor tegenover de majesteit van den dood haar zelfbeheersching. Maar Nelly verliet toen den zieke, die vooral

[pagina 117]
[p. 117]

zij verpleegd en bijgestaan had, verliet hem, ja, maar om hem te verdedigen tegenover de makkers, die eenmaal voor hem gebeefd en zich aan hem onderworpen hadden.

De verschijning en het doodenwoord van Nelly hadden een ontzaglijke uitwerking op de twistende jongens. Zwart-Jan lag op sterven. Ja, maar dááraan had niet een van hen gedacht! En plotseling ging een huivering van stilte door de opgewonden hoofden en de met wraakgierigheid vervulde harten.

George kwam dadelijk naar Nelly toe.

‘Weg!’ snikte zij, ‘leelijke jongen! Jij nogal, die altijd zoo edelmoedig leek...’

‘Nelly...!’

‘Neen, neen!’ riep ze in haar opwinding uit, ‘jij bent niet beter dan die andere ruwe knapen.’

George stond versteld. Hij wist niet, wat te zeggen. Hij wilde zich verontschuldigen. Maar toen ineens gevoelde hij, hoe zelf zuchtig dit was, terwijl ginder een kameraad worstelde met den dood.

‘Nelly,’ smeekte hij, ‘kunnen wij hem helpen?’

‘Ja!’ antwoordde ze, nog met zenuwtrekkingen van ontroering om de lippen, ‘ga met die ruwe bende je vechtpartijen ginder ver, diep het eiland in, uitmaken.’

En een verachtelijken blik op de verschrikte jongens werpend, die daar des te dieper door getroffen werden, omdat Nelly altijd voorkomend en vriendelijk tegenover hen geweest was, verliet zij hen, om weer bij den zieke te zijn, ware het mogelijk, dien nog te redden van den dood.

George beet zich op de lippen. Tevergeefs. De tranen sprongen hem in de oogen.

Ook dat zagen de jongens, en een groote neerslachtigheid kwam over hen.

‘Komt mee!’ zei George dof en afgebroken.

En toen er nog eenige aarzeling bleek te zijn, barstte hij ineens uit:

‘We hebben het recht verloren hem te zien sterven.’

[pagina 118]
[p. 118]

Toen volgden de jongens hem, en het leek wel, of zij nu reeds een vroeg gestorven kameraad naar de laatste rustplaats brachten.

Ze gingen ver van de plaats, waar zij zooveel dagen met Zwart-Jan geleefd hadden, en konden het maar niet uit de gedachte krijgen, dat hij ginder te sterven lag.

Als vanzelf hadden ze de zee op gezocht en daar vond hen de Terrakandeesche arts.

Zij hadden hem niet hooren aankomen. Hij stond achter hen, eer zij erg in hem hadden. Zijn stem joeg een rilling van schrik door hun leden.

‘Jongens!’ sprak hij in zijn eigen taal.

Maar George was al bij hem en allen sprongen op en omringden hem.

Ze keken allen op naar dat ernstige gelaat.

George begon het weer te kwaad te krijgen.

‘O, dokter, is hij...’

Meer vermocht hij niet te spreken. En er was haast geen jongen, die zich op dat oogenblik goed kon houden.

De dokter blééf ernstig kijken.

‘Je hebt verdiend wat je vreest... Dank God, dat het niet zoo is!’

George gaf een luiden schreeuw. Een groote ontroering maakte zich van allen meester.

Want de meesten hadden niet goed verstaan, wat de dokter tegen George gezegd had.

Maar toen zagen ze, hoe George de hand van den dokter greep, en hoe hij wat riep, dat iedereen verstaat, in welke taal het ook uitgesproken wordt. Want het geluk wordt begrepen door alle schepselen.

Geluk?...

Nog niet dáárvan, maar slechts van hoop, een zeer flauw straaltje van hoop had de dokter gewaagd.

O, die domme dokter, die nog op ernstigen toon tot jeug-

[pagina 119]
[p. 119]

dige menschenkinderen van hoop sprak! Die jeugdige menschenkinderen doen immers niets dan hopen, en wat ze hopen verwachten ze in stellige vervulling te zien overgaan!

Er was nog hoop, er was nog hoop!

Daar scheurde het nevelen-gordijn van den levenden dag over de zee, die trilde van gouden gloed. En er was lach en blijdschap en geluk in die harten, die zoo even nog als samengekrompen waren van droefenis en medelijden.

De dokter schudde het hoofd. Maar nu moest hij toch ook glimlachen over de jongens, die zooeven nog elkaar hadden kunnen verscheuren en vernielen, die als kemphanen tegenover elkaar gestaan hadden, en nu als de beste vrienden elkaar gelukkig maakten met dat korreltje goede tijding, en waarvan de jongsten als clowns over den grond buitelden van den schik. En toen ook begreep hij ten volle de groote glorie van zijn eigen beetje hoop, dat, geplant in het willenleven en vooral in de jeugd-kracht van zijn patiënt, het wonder van het leven wederom zou doen verrijzen uit den dood.

Hij wilde nog veel tot George zeggen. Vooral de jongens nog een standje geven over hun onbehoorlijk en wreed gedrag van eenige uren geleden.

Maar hoe kun-je nu aan vroolijke, opgeruimde jongens een standje geven? Dat gaat immers heelemaal niet!

Even toch bedreigde hij ze ermee, dat hij aan zijn chef alles zou mededeelen. Die had toch al gemerkt, dat de orde in de kolonie in den laatsten tijd te wenschen overliet. Reeds werden er - zoo deelde hij mede - door zijn chef plannen in overweging genomen, om de jongens meer onder militair opzicht te stellen. Want zóó kon dat niet langer gaan. Met moeite had hij van den chef gedaan gekregen, dat deze het besluit uitgesteld had tot men zeker wist, hoe het met den doodzieken patiënt zou afloopen. En nu...’

‘O dokter,’ lachte George, ‘geef den chef voor dezen keer nog maar een klein beetje hoop op het herstel.’

[pagina 120]
[p. 120]

Nu lachte de dokter ook.

‘Ik zal je zin doen... en voorloopig nog den chef van zijn militaire tusschenkomst zien af te houden. Maar beloof jij dan, dat je op je eer voor het goede gedrag van je makkers instaat.’

Dat deed hij, - en na de knapen een luchtigen groet toegeworpen te hebben, die door hen eerbiedig beantwoord werd, ging de dokter zijns weegs.

Toen wendde zich George tot zijn makkers en bracht hen met enkele woorden op de hoogte van hetgeen de dokter hem had medegedeeld.

‘Jongens,’ zoo eindigde hij, even opgewekt gelijk hij aldoor gesproken had, ‘we moeten nu allen gaan verzinnen, om het raadsel op te lossen, dat de jongens de baas zijn... zonder dat ze over elkaar den baas spelen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken