Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]


illustratie

Negentiende hoofdstuk.
Hoe men detective wordt.

Zwart-Jan, die zich evenmin als George, bij de geheimzinnigheid der verduistering kon neerleggen, had zich bij de Padvinders aangesloten en de leiders, die zijn doel begrepen, lichtten hem op alle mogelijke wijzen in. Het kwam hem soms voor, alsof een blinddoek voor zijn oogen wegviel. Hoeveel verschijnselen zag hij nu overal voor zich, die hij vroeger niet eens opgemerkt had. En het oefenen van zijn krachtige leden had nog dit gelukkige gevolg, dat hij de toekomst minder zwart en donker begon in te zien. Ja, zelfs was hij daartoe verplicht, omdat er onder de bepalingen, tot welker strikte nakoming hij een plechtige gelofte had moeten afleggen, een voorkomt, welke den Padvinder ertoe opwekt de dingen dezer wereld van de lichtzijde, dus van den vroolijken kant te bekijken.

‘Die heele Padvinderij,’ had hij eens glimlachend tot George opgemerkt, ‘lijkt wel de leer van Kakkerlak: nooit den moed opgeven, alles komt terecht!’

Omdat hij zoo heel jong niet meer was, had hij in de Padvinderij nóg iets anders gezien, dat zijn jeugdige makkers zoo dadelijk niet hadden opgemerkt.

[pagina 193]
[p. 193]

Wat dat was?

De Padvinderij is een bond tusschen jonge, flinke, durvende menschenkinderen... over het geheele land heen.

De Padvinders helpen en steunen iedereen zooveel zij kunnen.

Maar natuurlijk als het noodig is in de allereerste plaats hun mede-Padvinders.

En - zoo meende Zwart-Jan, omdat Kakkerlak een Padvinder was en Zwart-Konijn een tender-foot, moesten al de leden dezer machtige vereeniging medewerken, om het verloren tweetal, hetzij levend of dood, terecht te brengen.

Het gevolg was, dat door heel het koninkrijk Regentia gezocht en gespeurd werd naar de twee verdwenenen. Zelden hadden beroeps-detectives met zulk een ijver naar de geringste aanduidingen, welke op het spoor mochten brengen, een onderzoek ingesteld, als de jeugdige Padvinders.

De politie had schik in deze vrijwillige medewerkers, terwijl de regeering hun alle mogelijke tegemoetkoming verschafte.

En zoetjesaan kregen zij de geheele openbare meening op hun hand.

Het ligt voor de hand, dat alle ouders bijzonder veel belang stelden in al wat die geheimzinnige verdwijning betrof. Wat met Kakkerlak en Zwart-Konijn geschied was, kon hun eigen kroost overkomen. Toen zij nu vernamen, op welk een schrandere wijze reeds op den noodlottigen dag zelven de verkenners het spoor ontdekt en gevolgd hadden, kregen zij hoop, dat de jeugdige detectives de oplossing van het raadsel nog wel zouden vinden. Zij hoorden er thuis hun eigen jongens, en niet minder de meisjes, over praten. En als eerste gevolg kwam er zulk een hartelijke verhouding tusschen de jongelieden over heel het land heen, dat de ouders er versteld van stonden.

Het tweede gevolg was, dat, nu het hier geen spelletje,

[pagina 194]
[p. 194]

maar wel degelijk ernst betrof, de Padvinders de uitkomsten van hun spoorzoeken konden toetsen aan de grootere ervaring, welke de politie in dit opzicht bezat.

Zoo had het hun heel wat hoofdbrekens gekost, om dat eigenaardig spoor van, zooals het door hen genoemd was geworden, het paard met de vier schoenen te volgen. De een onderstelde dit, de andere weer wat anders. Toen had de Inspecteur de verkenners en andere belangstellende Padvinders meegenomen naar de duinen. Hij beval een van de jongens de schoenen uit te trekken en... liet die om de handen van een anderen jongen vastbinden, waarna deze laatste op handen en voeten moest voortsluipen, en nu begrepen al de jongens, hoe het spoor was ontstaan.

‘Deksels ja!’ riep Zwart-Jan uit, die erbij tegenwoordig was, ‘dat is zoo duidelijk als iets. En kijk maar, bij de achterste sporen zijn hier ook de neuzen der schoenen dieper ingedrukt, terwijl bij de voorste dat met de hielen het geval is. En nu begrijp ik ook, hoe dat kwam.’

‘Zeker,’ verklaarde de Inspecteur, ‘juist dat verschil deed me op de gedachte komen, dat we hier niet met de sporen van twee jongens, maar van één persoon te doen hadden.’

‘En wie zou die persoon geweest zijn?’ vroeg Zwart-Jan, die een en al aandacht was.

‘Wel,’ legde de Inspecteur uit, ‘dat kunnen er drie geweest zijn.’

‘Drie?’

‘Ja, ik bedoel een van de volgende drie. Namelijk Kakkerlak, Zwart-Konijn of - een derde.’

‘En wie van die drie houdt u ervoor?’

‘Zwart-Konijn zeker niet. Die is nog niet helder genoeg, om die lastige exercitie uit te voeren, laat staan zelf te verzinnen.’

De jongens knikten toestemmend.

‘Ook Kakkerlak was het niet.’

[pagina 195]
[p. 195]

Men keek hem vragend aan.

‘De wetenschap daarvan ben ik aan jullie kranige verkenners verschuldigd. Toen zij op mijn vraag, hoever de voorste van de achterste voetstappen verwijderd waren, naar hun schatting een maat opgaven, begreep ik dadelijk, dat die afstand te groot voor het lichaam van Kakkerlak was.’

Men keek elkander aan. Die gevolgtrekking leek zoo eenvoudig als iets.

‘Dus,’ vroeg George, ‘u meent dat een derde persoon die wonderlijke exercitie zal uitgehaald hebben?’

‘Er blijft wel geen ander over, nu we Zwart-Konijn en Kakkerlak uitgeschakeld hebben,’ glimlachte de Inspecteur.

‘Wie zou dat geweest kunnen zijn?’

‘Dat is nog een raadsel voor me, jongens.’

‘Kan het de strooper zijn geweest?’

‘Neen! Die was bij jullie, om melk en limonade te verkoopen.’

‘Maar hij kan dit wel gedaan hebben, toen wij weer aan onze oefeningen begonnen.’

‘Dat zou hij wel gelaten hebben! 't Was immers te gevaarlijk zoo iets te doen, terwijl hij elk oogenblik een Padvinder ontmoeten kon? Neen, de geschiedenis is voorgevallen, terwijl jullie aan het uitrusten waren en er dus niemand zich bij de hut vertoonen zou.’

‘We hadden toch onze posten uitgezet.’

‘Zeker... Maar hadden zich die zoo ver uitgestrekt?’

‘Neen... Anders hadden zij 't natuurlijk moeten zien.’

‘Juist... En wat had-jij nog?’ vroeg hij aan Zwart-Jan.

‘Mag ik nog wat vragen, meneer?’

‘Daar kan ik niet anders dan ja op zeggen, jeugdige vriend.’

‘Kunnen die voetstappen toch niet van twee personen zijn geweest?’

‘Hoe bedoel-je dat? - Ik heb-je dat toch van die voetindrukken uitgelegd.’

[pagina 196]
[p. 196]

‘Wel, zouden die juist niet zoo gezet zijn, om ons expres te doen gelooven, dat er één persoon geweest was?’

De Inspecteur glimlachte.

‘Je hebt aanleg om een uitnemend detective te worden Jan. Want bij onderzoek moet men niet alleen de gevolgtrekkingen maken uit hetgeen men opmerkt. Men moet er wel degelijk op verdacht zijn, dat men je door een valsch spoor misleiden, wilde. Dat moet-je nooit vergeten toe te passen, jongens!’

‘Dat zullen we niet, meneer, maar... helpt u ons nu eens op het pad?’

‘Met genoegen. - Als Zwart-Jan eenmaal een tweede Sherlock Holmes geworden is, zal hij in een soortgelijk geval aldus redeneeren: Ik houd het ervoor, dat men mij bedriegen wilde, en neem dus aan, dat twee personen wel degelijk dit spoor gemaakt hebben. Zij hebben het gemaakt. Dat is duidelijk. Anders zou het zoo zonderling niet zijn. Een spoor maakt men om ... te misleiden. Welke redenen ter wereld konden Kakkerlak en Zwart-Konijn hebben om hun makkers te misleiden...?’

‘Een aardigheid van Kakkerlak!’ wierp Zwart-Jan hier tegen in.

‘Uitnemend gedacht. Ook die mogelijkheid moet overwogen worden. Aangenomen, dat we hier met een aardigheid van dien vroolijken Frans te doen hadden, dan... zou die aardigheid toch niet zijn verdwijning ten gevolge behoeven te hebben.’

‘Dat is waar!’ beaamde men.

‘Welnu. We zouden bij de onderstelling, dat we met twee personen te doen hebben, toch weer tot ons uitgangspunt komen, dat het hier niet de beide jongens zijn.’

Men was dit volkomen met den Inspecteur eens, en brandde van verlangen zijn uitleggingen en gevolgtrekkingen nader te hooren ontvouwen.

[pagina 197]
[p. 197]

‘De twee personen,’ aldus ging hij voort, ‘komen bij de helling, en glijden daar af; doch zoodanig, dat de verkenners, bij een zeer oppervlakkige waarneming en nog wel in de aangroeiende schemering, den indruk krijgen, als zou er ten slotte één persoon zijn afgegleden. Wij hebben de nog overgebleven sporen van die afglijding nauwkeurig nagegaan, en zijn tot de zekerheid gekomen, dat het slechts één persoon kon zijn. Nog op het laatste oogenblik bleven de voetstappen even ver van elkaar. Maar verondersteld, dat er twee personen waren geweest, dan zouden zij, gelijk we ook even overwogen hebben, na elkaar kunnen afgegleden zijn. Waartoe? Om het spoor te verbergen? Dat zou onzin zijn geweest. Want zij hebben met de voetstappen de grootste moeite gedaan, om de aandacht hierop te vestigen.’

‘Ze konden misschien juist dáár hun spoor willen uitwisschen,’ meende George.

De Inspecteur schudde ontkennend.

‘Wie een spoor wil uitwisschen, glijdt niet van een duin!’

De jongens moesten om deze opmerking lachen. De Inspecteur had gelijk.

‘Neen,’ ging hij voort, ‘er is één persoon geweest, die onze aandacht naar het begroeide duin bracht, en dáár heeft hij wel degelijk elk spoor uitgewischt en doen verdwijnen.’

‘En wat denkt u nu van zijn bedoeling?’

‘Hij wilde schijnbaar al onze aandacht naar den landkant trekken,’ onderstelde de Inspecteur.

‘Of,’ viel Zwart-Jan hem in de rede, ‘juist andersom naar den zeekant.’

‘Goed mijn les onthouden!’ prees hem de Inspecteur.

George schudde het hoofd.

‘Op die manier schiet men niet op. Landkant... zeekant... Waar moeten wij nu heen met onze veronderstellingen?’

‘Naar beide,’ antwoordde hem glimlachend de Inspecteur.

‘Leg ons dat dan eens uit.’

[pagina 198]
[p. 198]

‘Doet dat nu eens voor jezelven,’ raadde de Inspecteur.

‘Graag,’ zeiden de jongens, ‘en mogen we u dan de uitkomst mededeelen?’

‘Een paar van jullie klopt maar aan het politie-bureau. En als ik er ben, hoop ik wel een minuutje tijd te vinden, om in deze belangrijke zaak te vernemen, wat mijn Padvinders op spoor zijn.’

Eenige dagen later meldden zij zich werkelijk aan.

‘Wel?’ vroeg de Inspecteur, ‘waarvoor hebt ge u verklaard?’

‘Voor den zeekant!’ was het antwoord.

‘Precies wat mijn meening is,’ zei de Inspecteur.

De jongens waren hierdoor niet weinig gevleid...

En... daar was nu opeens het telegram uit een richting gekomen, die geheel tegenovergesteld lag aan de veronderstelde richting.

Hoe waren de twee jongens in vredesnaam in het hartje van Alwina gekomen?

Wat nu te gelooven!

Nu leek alles zoo duister en verward, dat het einde er van verloren scheen.

Waarom had Kakkerlak in zijn telegram niet iets naders vermeld?

Het leek verklaarbaar. Naar het buitenland seinen kost duur. Hij zou het telegram doen volgen door een brief.

Die brief volgde niet.

Nog een andere vraag. Waarom had de jongen niet in de allereerste plaats aan zijn ouders maar wel aan George geseind?

Men werd suf van al het peinzen hierover.

Eén zekerheid meende men te hebben, namelijk deze: dat de jongens nog leefden. Want alleen Kakkerlak kon zoo dit telegram inrichten.

Doch waarom kwam er geen verdere verklaring?

Toen dachten George en Zwart-Jan eraan, dat er ook in het keizerrijk Alwina Padvinders waren. En waar Padvinders gevonden worden, daar zijn ze broeders.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken