Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]


illustratie

Vijf-en-twintigste hoofdstuk.
De zuster van den Zee-arend.

Nadat Melkarth van het tooneel verdwenen was, wendde Irma zich tot Kakkerlak.

‘Ik heb je een diepzinnige vraag te doen, jongen.’

‘Tot uw dienst, juffrouw Irma!’

‘Het heeft mijn belangstelling gewekt, hoe je zoo bijzonder gauw thuis bent gekomen in de taal, waarin ik thans tot je spreek.’

Kakkerlak kleurde. Hij begreep zich verraden te hebben. Wel sprak hij het Terrakandeesch niet onberispelijk, en gooide er af en toe een woordje of een uitdrukking van zijn moedertaal doorheen, maar het gemak of liever de durf waarmede hij het afratelde, bewees ten volle, dat hij een langeren oefeningstijd achter den rug had.

Irma fronste de wenkbrauwen.

‘Dat vind ik niet ridderlijk van je gehandeld, vrind!’

‘Een ridder, juffrouw Irma?... Ik ben eigenlijk maar een gestolen jongen, en de lieve hemel alleen weet, hoe m'n ouders om me zitten te treuren...’

Juffrouw Irma sloeg de oogen neer. Had zij het recht om van ridderlijkheid tegenover dezen knaap te spreken?

[pagina 244]
[p. 244]

Kakkerlak zag en begreep dit.

‘Vindt u 't heusch zoo érg gemeen van me, juffrouw Irma?’

‘Ik zwijg daar nu liever maar over,’ aldus ontweek zij deze vraag. ‘Alleen moet-je nu als een eerlijke jongen vrij antwoord hierop geven: of je álles verstaan hebt.’

Kakkerlak knikte.

‘Ik weet, dat ik aan uw vader moet uitgeleverd worden.’

Hij keek haar strak aan; maar zij ontweek zijn blik.

‘En daarom juffrouw Irma, moest ik aan boord blijven, telkens als we een haven aandeden. Ik en mijn maat zijn hier gevangenen.’

Weer zweeg Irma. Wat zou ze ook anders dan bevestigend hebben moeten antwoorden?

‘De commandant is bang, dat we zouden wegloopen,’ zei Kakkerlak schamper.

Nu hief Irma waarschuwend den vinger op.

‘Wees voorzichtig, Kakkerlak. Laat de commandant je nooit zoo iets hooren zeggen.’

Plotseling keek Kakkerlak naar haar op met een paar oogen, waarin een tinteling van vroolijkheid was.

‘Dus u zult het hem niet vertellen, juffrouw Irma?’

‘Neen, Kakkerlak, stel-je in dit opzicht gerust!’

Kakkerlak klapte van blijdschap in de handen en draaide op de hielen rond.

‘Heerlijk,’ riep hij, ‘wat bent u er kostelijk ingeloopen!’

‘Hoe zoo?’ vroeg zij verbaasd.

‘Nu... hebt u ook iets, dat u wèl weet, maar niet aan den commandant zegt... Precies als ik met m'n Terrakandeesch.’

Irma kleurde.

‘Je bent een vervelende jongen!’ zei ze.

‘Ja, ja,’ juichte Kakkerlak, die een en al beweging was van plezier, ‘maar toch net zoo min onridderlijk als... als juffrouw Irma.’

‘Ik zou aan m'n werk gaan, als ik jouw was,’ zei

[pagina 245]
[p. 245]

ze een beetje spijtig, om haar verlegenheid te verbergen.

Dadelijk gehoorzaamde Kakkerlak; maar het guitige lachje bleef toch om zijn mond en zijn oogen. En toen hij alleen was, maakte hij een reeks van grimassen en sloeg zich op de knie van den lach.

‘Wat zit ze er leelijk in!’ mompelde hij.

Geen week later, of hij stond weder voor haar rechterstoel.

‘Nu,’ sprak ze heel vinnig, ‘heb ik toch wel het bewijs, dat je niet te vertrouwen bent, en... ik wil zoo'n jongen geen dag langer in mijn dienst hebben.’

‘Goeie genade!’ dacht onze vriend, ‘wat is er nu weer aan het handje? Zou ze gemerkt hebben, dat ik dat beeldje gebroken heb... en de stukken maar over de railing heb gesmeten? Wie heeft me nu ooit met een stoffer leeren omgaan! Is dat nou werk voor een smidsjongen?’

Het was evenwel heel wat anders.

De donkere oogen van Irma keken hem doorborend aan. Het leek wel, of de onbarmhartige Zee-arend in eigen persoon voor hem stond.

‘Jongen,’ zoo sprak ze, ‘er heeft hier aan boord een zonderlinge gedaanteverwisseling plaats gehad,’

Verwonderd gingen zijn oogen wijd open.

‘Een gedaanteverwisseling, juffrouw Irma?’

‘Ja!’ snerpte ze. ‘En die kun-je verklaren!’

‘Ik?’

Ze knikte.

Hij haalde de schouders op en strekte beide handen uit.

‘Ik begrijp u niet!’

Haar oogen bleven strak op de zijne gericht.

‘Zwart-Jan is veranderd in... ja, ik weet niet in wien...’

‘Goeie help!’ kreet Kakkerlak, ‘is Zwart-Konijn door de mand gevallen?... Wat een ezel!’

‘Beter een ezel, dan... foei, Kakkerlak, met welk leugenachtig dier moet ik jou vergelijken?’

[pagina 246]
[p. 246]

Maar Kakkerlak luisterde niet eens naar haar.

‘Hoe moet dat nu terecht komen voor dien armen jongen?’ riep hij uit.

‘'k Zou liever vragen, hoe het met jou nu terecht moest komen!’

Hij zag haar ietwat verbaasd aan.

‘Met mij?... Wel best! Ik moet immers veilig en wel aan uw vader uitgeleverd worden.’

Dat was waar. In zeker opzicht was Kakkerlak hier aan boord volkomen veilig.

Aan zichzelven dacht hij thans niet veel. Het stroomde hem nu over de lippen, hoe dat gekomen was met Zwart-Konijn, eerst uit een grapje, en, toen ze hier aan boord gebracht, in vollen ernst.

‘Want, juffrouw Irma, wat had de commandant wel met m'n kameraad gedaan, als die vergissing bemerkt was?’

Irma kon daar niet veel geruststellends op antwoorden. Zeker zou er voor den knaap, die zienderoogen in beterschap toenam, niet zoo gezorgd zijn geworden. En... wat zouden thans nog de gevolgen voor hem zijn, wanneer haar gestrenge en opvliegende broeder van de naamverwisseling kennis kreeg?

Diens hoofd had nu toch al zooveel zorg!

Op een of andere wijze moest de regeering van Terrakanda gewaarschuwd zijn, want de toevoer van wapenen begon te verminderen. 't Was, of de andere rijken ook al een oog in 't zeil waren gaan houden. Hem bleef dus niets anders over dan niet langer den kostbaren tijd aan de voorbereidingen tot het oproer te vermorsen, maar plotseling de vlam van den burgeroorlog door het reusachtige rijk van Terrakanda heen te jagen. Hij wachtte nog slechts op de vurig verlande tijding uit het bergland, dat zijn vader verlost was en zich daar aan het hoofd van den opstand geplaatst had.

Onder zulke voorbereidingen en omstandigheden kon zich

[pagina 247]
[p. 247]

de Zee-arend waarlijk niet lang met de naamsverwisseling van een scheepsjongen ophouden. Die was hem, om den wille van den eed aan zijn vader, kostbaar als Zwart-Jan, maar meer dan overbodig als Zwart-Konijn. Een schot met een revolver of een slingering over de railing heen kon hem in een bui van opvliegendheid van dezen lastpost verlossen.

't Was voor Zwart-Konijn dan ook maar het best, dat de Zee-arend voorloopig onbekend met de naamverwisseling bleef.

‘O, juffrouw Irma,’ bad Kakkerlak, ‘u moet ons helpen!’

Zij had hem alweer vergeven, eenvoudig wijl ze toe moest stemmen, dat de schrandere jongen van de omstandigheden partij had getrokken, niet ten gunste van zichzelven, maar om een kameraad te helpen. Eigenlijk twee kameraden. Want door die naamverwisseling, was alle aandacht van den echten Zwart-Jan afgewend en deze voor eene oplichting bewaard gebleven.

En dan kon Kakkerlak zoo leuk dat ‘juffrouw Irma’ uitspreken. Buiten haar broeder zou op het geheele schip niemand het in het hoofd gekregen hebben om, zij het dan voorafgegaan door dat ‘Juffrouw’, den doopnaam van de zuster van den Zee-arend tegen haarzelf te bezigen. Maar Kakkerlak had gezegd, dat hij meisjesnamen altijd veel mooier vond dan die van jongens, en ze daarom heel graag uitsprak. Dat hadden Els en Nelly hem eerst kwalijk afgenomen, verklaarde hij, toen de zuster van den Zee-arend hem er eens met veel tact op gewezen had, dat hij een beetje minder gemeenzaam moest zijn.

‘En als ik het graag doe, wat voor kwaad steekt er dan in?’ had hij met zulk een ernst gevraagd, dat zij ondanks zichzelve in den lach was geschoten, waarin - dat spreekt vanzelf - de vroolijke scheepsjongen dadelijk instemde - en toen had zij het maar laten gaan, en eigenlijk wel aardig gevonden als Kakkerlak, met zijn licht Regenteesch accent, haar naam telkens uitsprak.

[pagina 248]
[p. 248]

Juffrouw Irma moest dan het tweetal uit den brand helpen. Och ja, als men Kakkerlak eenmaal den vinger gegeven had, kreeg hij zoo ongemerkt de heele hand te pakken.

Ten slotte beloofde zij dit, doch stelde eene nadrukkelijke voorwaarde:

‘Je moet me heilig en plechtig beloven den vrede te bewaren.’

‘Den vrede te bewaren?... Wel, juffrouw Irma, er is hier aan boord geen bedaarder schepsel dan ik!’

‘Dat zal wel schikken,’ lachte zij.

Dadelijk daarop werd zij weer een en al ernst.

‘Wil-je me beloven, Kakkerlak, je niet boos te zullen maken op den persoon, dien ik je nu noemen zal?’

‘Boos worden, boos worden?... Meent u op Melkarth soms?’

‘Neen, neen... Jullie zijn immers de beste maatjes?’

‘Dat dacht ik ook. Maar ik zou niet weten, wie hier aan boord er bang voor zou zijn, dat ik, die 's morgens in de machinekamer zit en 's middags hier den boel opruim, hem aan zou vliegen.’

En vragend keek hij haar aan.

Zij bleef echter op haar stuk staan. Eerst moest hij die belofte afleggen.

‘Nu... dan heb ik er niets tegen, natuurlijk!’

‘Zeg dat niet lichtvaardig, Kakkerlak! Want 't zal je moeite kosten, je kalm te houden.’

Kakkerlak zag haar ernst.

‘Zal 't zoo moeilijk zijn?’

‘Ja... 't is de prijs, dien ik voor mijn hulp vraag.’

Kakkerlak stak de hand uit.

‘Juffrouw Irma... u kunt op mij aan!’

‘Braaf! Ik vertrouw je, Kakkerlak... En verneem nu, dat je kameraad... ja, hoe heet hij ook weer?’

‘Zwart-Konijn.’

[pagina 249]
[p. 249]

‘Nu, dat niet Zwart-Konijn het geheim verraden heeft. Dat is aan mij geopenbaard door hem, dien je den strooper heb genoemd.’

Daar zwol Kakkerlak op.

‘Wat hèb ik een spijt, dat ik die gelofte aan u heb afgelegd?’

‘Dat begrijp ik. Maar... je woord heb ik.’

‘O, juffrouw Irma... zou u niet even weg willen gaan?’

‘Waarvoor?’ vroeg zij verbaasd.

‘Dan kan ik in m'n eentje eens schelden en razen op dien kerel!’

Ze lachte.

‘Dat genoegen wil ik je dadelijk gunnen. Als je in je dolheid dan maar weer geen beeldje van me breekt... Neen, stil... Daar krijg-je later je standje voor. Eerst wil ik je een beetje zachter stemmen tegen den strooper... die hier aan boord is.’

Ze deelde hem nu mede, hoe die strooper zelf in den angst zat voor den toorn van den Zee-arend, wanneer het uit mocht komen, dat hij in plaats van Zwart-Jan een ander geleverd had.

‘Uit zijn land is hij moeten vluchten, omdat zijn deelgenootschap aan het leveren van de wapenen niet langer verborgen zou kunnen blijven. Hij heeft dus geen plekje in de wereld meer, waar hij veilig kan zijn dan op een der schepen van onze partij. 't Is dus zeer in zijn belang, dat hij het geheim zorgvuldig blijft bewaren. In angst, bevend en sidderend, is hij bij mij gekomen, en hoewel ik den man zeer onaangenaam en gluipend vond, heb ik om den wille van jou en je kameraad er in toegestemd om de gedaanteverwisseling voor mijn broeder geheim te houden. Noem dus niet langer je kameraad een ezel; verzin, welke diernaam op jou toepasselijk is, en... maak geen twist met den strooper, waardoor jij-zelf, die me zoo schrander lijkt, letterlijk alles

[pagina 250]
[p. 250]

zou bederven. En nu Kakkerlak... laat ik je een poosje alleen, om wat uit te razen. Waarna ik terugkom, om je er eens ernstig over te onderhouden, waar dat mooie beeldje gebleven is! Alles komt terecht, zeg-je altijd. Ook dat beeldje?’

Kakkerlak had haar met belangstelling aangehoord. Zijn beweeglijke gelaatstrekken hadden als 't ware de uitwerking harer woorden weerspiegeld. Bij het pakkende slot was weer de lach op zijn gelaat teruggekeerd.

‘Terècht is het zeker gekomen, juffrouw Irma,’ sprak hij ondeugend, ‘maar waar? Ja... dàt weet ik niet precies!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken