Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rijzende blaren (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rijzende blaren
Afbeelding van Rijzende blarenToon afbeelding van titelpagina van Rijzende blaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rijzende blaren

(1884)–Jan van Beers–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina t.o. 101]
[p. t.o. 101]


illustratie

[pagina 101]
[p. 101]

Bij den hooiopper

[pagina 103]
[p. 103]

Bij den hooiopper

Naar eene Schilderij van mijnen Zoon.
 
Een dolle troep najagers van vermaak,
 
Zijn ze aan 't gewoel der groote stad ontvlucht,
 
Om in de stilte van het zonnig veld
 
Wat nieuw genot te zoeken, voor een dag.
 
De pret viel mee; en 't was den ganschen weg,
 
In koets bij koets, éen bui van jok en lach.
 
Thans zijn zij afgestapt, en gaan op 't gras,
 
In 't lommer van 't naburig beukenwoud,
 
Zich leegren voor 't ontbijt.
 
Doch éene nam,
 
Zoo 't schijnt, geen deel aan de uitgelaten vreugd.
 
Estella, starre van den nacht, zoo heet
[pagina 104]
[p. 104]
 
Ze bij den zwerm aanbidders, die gestaâg,
 
Als dwaze vlinders, haar omfladdren. - Hier
 
Is ze ook weer de gevierde schoonheidsbloem;
 
Maar toch, - als viel die helle buitenlucht
 
Te drukkend neer op haar, - zij was allengs
 
Bij al 't geschater stil geworden, en
 
Zat, heel den tijd bijna, met droomend oog,
 
Te staren op den wijden horizon.
 
Pas uitgestegen, sloop zij weg, en kwam,
 
Alleen door 't groen omdwalende, in dees wei,
 
Waar, bij den blakerenden zonnegloed,
 
Het versch gemaaide gras te drogen ligt.
 
 
 
Zie! tegen gindschen opper heeft ze zich
 
Halfliggende aangeleund. - 't Is rondom haar
 
Gelijk een hoekje van het Paradijs;
 
Maar zij beziet het zonder zien: - zij snuift
 
Alleen met wellustvolle teugen aan
 
Den geur van 't broeiend hooi, waarop zij rust.
 
 
 
't Is als een tooverwalm, die hare ziel
 
Gansch overweldigt en doordringt, en haar
 
In droomen op zijn golven medevoert.
[pagina 105]
[p. 105]
 
Daar rijst eene andre weide voor haar op.
 
Het is namiddag. Over 't groen tapijt
 
Rekt zich de schaduw reeds van struik en boom
 
Wat verder uit. - Hier zwaait, met vasten slag,
 
De rij der maaiers 't knarzend ijzer door
 
Het hooge gras; daar galmt het schel geklang
 
Der zeisen, die gehaard wordt op den steen;
 
Ginds wankt en boldert de opgetaste kar,
 
Getrokken door het roodbruin ossenpaar,
 
Bij 't luid geschal van knechts en meiden, heen;
 
En, aan dees uithoek, in de lommerzij
 
Eens oppers, ligt een meisjen uitgestrekt.
 
 
 
Ze is barvoets; 't bontgelapte roksken bergt
 
Ternauwernood haar leden; door de mouw
 
Der vaalverschoten jak steekt de elleboog.
 
En toch, - wat is ze schoon! - Zie, dat gelaat,
 
Hoezeer ook door den zonnegloed gebruind,
 
Wat lost het rein en engelachtig uit
 
Op 't goudblond van het wild-neerhangend haar,
 
Dat met zijn zware golven 't als omstroomt!
 
Zij houdt zich of ze slaapt; maar heimlijk schiet
 
Van onder heure lange wimpers, soms
 
Een schalksche vonk schuins uit het donker oog.
[pagina 106]
[p. 106]
 
Dáar, achter 't loover staat er een op loer! ...
 
Een forsche kroeskop, louter levenslust,
 
De vlam in 't oog, glimlachende met al
 
Zijn blanke tanden, wijl hij haar aldus
 
In haren loozen hazenslaap bespiedt.
 
Zie! op de teenen sluipt hij nader, vlijt
 
Zich zachtjes aan heur zijde neer, en laat
 
Een strooihalm kittlend over haren hals
 
Omdartlen, - tot ze, in 't einde, heuren lach
 
Niet langer meester, gillend opwipt en
 
De vlucht wil nemen. Maar, met ijzren greep
 
De fijne polsen vattend, strekt hij bei
 
Heure armen kruislings op den hooitas uit,
 
En kust haar, kust haar, kust haar, dat het klinkt.
 
 
 
‘André!’ zoo suist het, als een zielszucht, van
 
Estella's lippen, en een wrange snik
 
Breekt uit het hart haar plotslings naar de keel.
 
 
 
Zij zelve was dat schoone meisjen eens....
 
Ach! kon zij weder worden wat zij was!
[pagina 107]
[p. 107]
 
Zij zou misschien nòg barvoets loopen, nòg
 
Gelapte kleeren dragen; ginder, aan
 
De bergen, wonen in een leemen hut;
 
Maar, - zij zou ware liefde kennen! - Op
 
Den kloeken arm eens echtgenoots gesteund,
 
Omringd van kindren, frisch als bloemen, zou
 
Zij wandlen in heure armoe, met de zon
 
Der deugd in 't hart, de kroon der eerbaarheid
 
Op 't hoofd, - fier, als er nooit vorstinne was!
 
 
 
Ginds, in de schaûw van 't grijze kerkje, ligt
 
Heur vader en heur moeder, die ze, eilaas!
 
Te vroeg verloor. - Ach! kon zij eens nog in
 
't Bewustzijn harer onschuld, op hun graf
 
Gaan knielen, en, in 't suizen van den wind
 
Door 't gras, hun geestenstem vernemen, zacht
 
Haar tegenlisplend: ‘Wees gezegend, kind!’
 
 
 
De vrouwe, die, hoezeer door ouderdom
 
En smart gebroken, haar, verlaten wees,
 
Tot zich nam, en, arbeidend dag en nacht,
 
In liefde opkweekte tot haar zestien jaar:
 
Grootmoeder, zegt men, dwaalt al beedlend om
 
Van dorp tot dorp, een aaklig spook gelijk,
[pagina 108]
[p. 108]
 
En kan niet sterven! ...
 
Eens had zij 't gewaagd
 
Een banknoot haar te sturen; - maar ze kreeg
 
Drie dagen later die terug. De hand
 
Der oude had, dwars over 't blaadje heen,
 
Geschreven: ‘'k Eet niet van het brood der schand!’
 
 
 
Ach! kon zij! kon zij! ...
 
Maar, op eens, daar galmt,
 
Vlak over haar in 't bosch, 't verward gejuich
 
Van 't troepje, dat haar zocht en hier ontwaart.
 
Ach! kon zij! ... Maar ze moet terug tot hen!
 
Zij is hun koningin, en toch - slavin!
 
De maalstroom heeft haar vast, en sleept haar mee,
 
Mee in zijn duizelende wieling, tot
 
Hij haar, verlept, - onbruikbaar, uitspuwt in
 
Het gasthuis, of het slijk der straatriool.

1884


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken