Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 3 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 3
Afbeelding van Gedichten. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

Scans (27.46 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 3

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Aan mijne echtgenoote.

 
Verwijt gij mij, mijn waarde!
 
Dat 'k sedert jaar en dag
 
Mijn citer niet besnaarde,
 
Zoo vroolijk als ik plag,
 
Om u een lied te zingen
 
Op uw geboortefeest,
 
Die negen zonnekringen
 
Mijn sieraad zijt geweest?
 
 
 
Mijn sieraad en mijn eere,
 
Mijn grootste schat op aard,
 
Een gave van den Heere,
 
Zijn groote goedheid waard,
 
Een onwaardeerbre zegen,
 
Een hulp, een troost, een vreugd:
 
Dat zijt gij op mijn wegen,
 
Gij, huisvrouw van mijn jeugd!
 
 
 
Wij plachten u te kronen,
 
Op menig feestgetij,
 
Met liederen en tonen
 
En luide poëzij.
 
Wij lieten al de stralen
 
Van onzen vroegsten roem
 
Op 't blonde hoofdje dalen,
 
Dat ik het mijne noem.
 
 
 
Mei had geen rozenknoppen,
 
Geen leliën genoeg,
 
Met perelende droppen
 
Bedauwd des morgens vroeg,
 
Om u het hoofd te tooien,
 
Vorstinne van ons hart,
 
En over 't pad te strooien,
 
Waar gij bewelkomd werd!
 
 
 
Wij riepen filomeelen
 
Van alle zijden op,
 
Om u een lied te kweelen,
 
Van berk en elzentop.
 
De tortelduif moest dalen,
 
Vol teederheid en min,
 
En om uw schouders dwalen,
 
En streelen hals en kin.
 
 
 
Van uit de luwe bosschen,
 
Van veld en vijvervlak.
[pagina 20]
[p. 20]
 
Van tusschen bloementrossen
 
En vruchtbren boomgaardtak,
 
Moest u het lauwe luchtje
 
De geuren, die het torst,
 
Toevoeren met een zuchtje,
 
En sterven aan uw borst.
 
 
 
En allen moesten hooren
 
Van 't achttienjarig kind,
 
Dat Ik had uitverkoren
 
En teeder werd bemind.
 
En allen moesten weten
 
Hoe zacht zij was en trouw,
 
Die mijne Aleide heeten
 
En mij behooren zou.
 
 
 
Maar sedert God u kroonde
 
Met kostelijker krans
 
Dan ooit uw schoon verschoonde,
 
En liefelijker glans
 
Deed op uw schedel dalen
 
Dan waar de poëzij
 
Uw lokken van deed stralen,
 
Op 't lente-feestgetij;
 
 
 
Maar sedert Gods genade
 
Uw teeder hart verblijd
 
En de allerliefste Gade
 
Tot Moeder heeft gewijd;
 
Maar sedert spruit op spruite
 
Onze echtkoets heeft verheugd,
 
Verstomde mijne luite,
 
Van eerbied en van vreugd.
 
 
 
Laat frissche maagdenwangen,
 
Laat oogen, vol van gloed,
 
Den luiden lof ontvangen
 
Van 't dichterlijk gemoed;
 
Laat keur van poëzijen
 
En al wat ooren treft
 
Om 't minzaam lachje vrijen,
 
Waarop zich 't hart verheft:
 
 
 
Die in den bloei der jaren,
 
Gelukkig echtgenoot,
 
Zijn eegade aan mag staren,
 
Een zuigling op den schoot,
 
Met neergeslagen oogen
 
Zijn kinderlijken dorst
[pagina 21]
[p. 21]
 
Met meer dan nectartogen
 
Verkwikkende aan haar borst,
 
 
 
Die laat de citer glippen,
 
Die stort geen maatgezang;
 
Een bee zweeft op zijn lippen,
 
Zijn boezem smelt in dank;
 
Maar stem en woorden falen,
 
Of schijnen leeg en koel;
 
De rijkdom aller talen
 
Is arm bij zijn gevoel.
 
 
 
Maar die, met rozenwangen
 
En oogjes vol van vreugd,
 
Zijn kroost in d'arm ziet hangen
 
Der huisvrouw van zijn jeugd;
 
Maar die haar moeder noemen
 
En moeder wezen ziet:
 
Vergankelijke bloemen
 
Vlecht hij haar schedel niet.
 
 
 
Hij laat geen liedren rijzen
 
En klinken tot haar eer,
 
Wie eigen kindren prijzen,
 
Die lof heeft van den Heer.
 
Hij wenscht niet meer te pralen
 
Met zijn benijdbaar lot,
 
Maar zegent duizendmalen
 
Het hoofd, gekroond door God.
 
 
 
Mijn dierbre, die mij zonen
 
En lieve dochtren schonkt,
 
En met hun frissche koonen
 
En vroolijke oogen pronkt,
 
Hoe prijkt gij zelve tusschen
 
Het vijftal uit uw schoot,
 
En reikt mij om te kussen
 
Mijn kleinen naamgenoot.
 
 
 
Hoe treedt mijn ziel u tegen
 
Op dees geboortedag,
 
Verplet van al den zegen,
 
Waarin zij roemen mag;
 
Hoe dankt u dit mijn harte
 
Voor 't offer van uw jeugd,
 
Voor al uw moedersmarte,
 
Voor al mijn vadervreugd.
 
 
 
Hoe stijgen mijn gebeden
 
En zuchten hemelwaart:
[pagina 22]
[p. 22]
 
‘God! die dit huwlijks-Eden
 
Geplant hebt, en bewaart:
 
Het bloeie in uw bescherming,
 
Uw goedheid, nooit verpoosd!
 
Och, schenk uw rijkste ontferming
 
Der moeder en haar kroost!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken