Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 3 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 3
Afbeelding van Gedichten. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

Scans (27.46 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 3

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie gedichten naar Thomas Hood.

Thomas Hood, geb. 1798, overl. 1845, viel als dichter meest in 't komische, en is als humoristisch prozaschrijver ook ten onzent door zijn Up the Rhine bekend. Intusschen heeft hij in enkele stukken getoond welke groote gaven hij had, ook voor de uitdrukking van een ernstig en diep gevoel, en de drie hier navolgende zijn daarvan treffende voorbeelden. Zijn ‘Lied van het Hemd,’ waardoor hij de diepe ellende der arme Londensche naaisters op het hart zijner landgenooten poogde te drukken verwierf hem de grootste populariteit en, zoo ik hoop, voor deze ongelukkige tobsters eenige verbetering in haar lot. Zeker is het, dat het niet zonder grooten invloed is geweest op de afschaffing der z.g. Korenwetten. Het kwam allereerst door het weekblad Punch ter kennis van het algemeen.

I. Het lied van het hemd.

 
Met vingertoppen, ruw en wreed,
 
Met oogen, dik en rood,
 
Zat daar een vrouw, in 't voddenkleed,
 
Te naaien voor haar brood.
 
Piek, piek, piek!
 
Van honger en kommer halfziek,
 
Van leed verteerd, door zorg beklemd,
 
Zong zij het ‘Lied van 't Hemd.’
 
 
 
‘Piek, piek, piek!
 
Van 't eerste gekraai van den haan.
 
Piek, piek, piek!
 
Tot de zon is ondergegaan.
[pagina 259]
[p. 259]
 
Een heiden en een turk is er beter aan toe,
 
Die niet weet waarvoor hij leeft,
 
Dan een christenmensch, bij het werk dat ik doe,
 
Die een ziel te verliezen heeft.
 
 
 
Piek, piek, piek!
 
't Wordt mij geel en groen voor 't gezicht.
 
Piek, piek, piek!
 
Mijn oogen vallen dicht.
 
Zoom en oksel en strook;
 
Strook en oksel en zoom;
 
Totdat ik in slaap val over een knoop,
 
En hem aanzet in den droom.
 
 
 
Gij jonkman, die naar uw liefje vrijt!
 
Gij man, met uw wijfje in uw schik!
 
Het is geen linnen, wat gij verslijt,
 
Maar arme schepsels als ik.
 
Een naad, en weer een naad;
 
Een naad, en weer een naad;
 
Voor wien is wel deze bestemd?
 
Geloof mij, ik naai, met een dubbelen draad,
 
Mijn lijkkleed, en uw hemd.
 
 
 
Wat geef ik om den dood,
 
Hoe aaklig en naar hij ook zij?
 
Voor dat magere spook is mijn vrees niet groot;
 
Het heeft te veel van mij;
 
Het heeft te veel van mij;
 
Van mij, die door vasten mijn krachten sloop -
 
Och dat ook het brood zoo duur moet zijn,
 
En vleesch en bloed zoo goedkoop!
 
 
 
Ik piek maar al wat ik kan!
 
Mijn werk is nooit ten end.
 
Mijn loon? Een korst brood, een bos stroo, en dan
 
Dit mooie equipement!
 
Een tochtig dak, een naakte vloer,
 
Een stoel en tafel, dat's al!
 
Zoo kaal een muur, dat ik snak naar het uur,
 
Waarin er mijn schaduw op vall'!
 
 
 
Piek, piek, piek!
 
Van uur tot uur, dat daar slaat
 
Piek, piek, piek!
 
Als in 't werkhuis de boef voor zijn kwaad.
 
Zoom, en oksel, en strook;
 
Strook en oksel en zoom;
 
Tot ik wee word om 't hart en versufd in mijn hoofd.
 
En ik zelf niet weet hoe 'k er koom.
[pagina 260]
[p. 260]
 
Piek, piek, piek!
 
In den donkeren tijd om nieuwjaar.
 
Piek, piek, piek!
 
Als de hemel zoo blauw wordt en klaar.
 
Als, tusschen de pannen, de zwaluw in-
 
en uitvliegt keer op keer,
 
En mij vraagt of ik haar niet gelukkig vin-
 
de, en mij tergt met het mooie weer.
 
 
 
Och of ik de groene wei
 
Nog eens zien mocht, gelijk in mijn jeugd,
 
En ruiken de dorens, de dorens van Mei,
 
Waar de geur mij haast niet meer van heugt!
 
Wel dwaas dat ik er naar taal!
 
Wel dwaas dat ik er naar taal!
 
Als wist ik niet wat gebrek lijden hiet,
 
En een loopje gekocht voor een maal!
 
 
 
Maar toch, één uurtje van rust -
 
Zoo dat mij te beurte viel!
 
Niet om te denken aan hoop of lust,
 
Maar aan mijn arme ziel;
 
Maar aan mijn grootste smart!
 
Ach! een weinig te schreien waar goed voor mijn hart!
 
Gelukkig zoo ik 't mocht!
 
Maar aan naald en draad doet het niet dan kwaad;
 
- Blijf weg dan, schaadlijk vocht!’
 
 
 
Met vingertoppen, ruw en wreed,
 
Met oogen, dik en rood,
 
Zat daar een vrouw, in 't voddenkleed.
 
Te naaien voor haar brood.
 
Piek, piek, piek!
 
Door honger en kommer halfziek,
 
Van leed verteerd, door zorg beklemd,
 
Maar op een toon zoo hoog,
 
(Och dat het de rijken bereiken moog!)
 
Zong zij dit ‘Lied van 't Hemd.’

II. Het sterfbed.

 
Met zorg hield een bedroefde kring
 
Den adem in, om acht te geven
 
Hoe in haar borst de stroom van 't leven
 
Nog flauwtjes op en neder ging.
 
 
 
Elk onzer fluisterde zoo zacht,
 
En stond zoo machtloos op zijn beenen,
[pagina 261]
[p. 261]
 
Als hadden we elk zijn eigen kracht
 
Haar tot den doodstrijd moeten leenen.
 
 
 
Door vrees en hoop werd evenzeer
 
Ons hart misleid, bij 't pijnlijkst wachten.
 
Zij sliep. Wij zeiden: ‘Ze is niet meer.’
 
Zij stierf. Toen sliep zij, naar wij dachten.
 
 
 
Want, toen de morgen koud en nat
 
Te voorschijn kwam met regenvlagen,
 
Hield zij haar oogjes toe. Zij had
 
Een schooner dag zien dagen.

III. De drenkelinge.

 
Weer zoo'n beklaaglijke,
 
Die bij een korten dood
 
't Haar onverdraaglijke
 
Leven ontvlood!
 
Vat haar voorzichtig aan;
 
Handel haar zacht!
 
Wees met haar jeugd begaan;
 
Eer haar geslacht.
 
Zie toch dit bleek gelaat!
 
Zie hoe dit nat gewaad
 
Kleeft om die fijne leest;
 
Wat moet ze, in blijder staat,
 
Schoon zijn geweest!
 
Hoor naar een zacht gevoel,
 
En draag haar daadlijk
 
Weg uit dit druk gewoel, -
 
Liefdrijk, niet smaadlijk.
 
Zie haar niet toornig aan;
 
Blijf niet koelbloedig.
 
Wijd haar een stillen traan,
 
Menschlijk, zachtmoedig.
 
Denk aan haar zonde niet.
 
Haar misdaad, zoo rauw!
 
Al wat gij in haar ziet
 
Zij thans - de vrouw.
 
 
 
Vorsch niet nauwkeurig uit,
 
Wat toch maar treurig luidt;
 
Wien zou het baten?
 
't Leelijke - zwijg er van.
 
Niets heeft de dood haar dan
 
't Schoone gelaten.
[pagina 262]
[p. 262]
 
Wat zij geweest zijn moog?
 
Och, laat het glippen!
 
Wisch deze wangen droog,
 
't Slijk van die lippen.
 
Strijk haar dit haar van 't oog,
 
(Weelderig haar!
 
't Schoonste dat ge immer zaagt!)
 
Daar elk nieuwsgierig vraagt,
 
Wie? en: Van waar?
 
 
 
Wat was haar vader?
 
Wie was haar moeder?
 
Had zij geen zuster?
 
Zuster of broeder?
 
Was, door een andren band,
 
Niet nog een teerder hand
 
Haar ten behoeder?
 
 
 
O het is waard beschreid,
 
Dat ge, in zoo trotsch een tijd,
 
Echter zoo zeldzaam zijt,
 
Menschlievendheid!
 
In deze groote stad,
 
Op haar paleizen prat,
 
Wonder der aard!
 
Vond zij (verantwoord dat!)
 
Geen huis of haard.
 
 
 
Ach, hier verloochende
 
't Allesvermogende
 
Zusterlijk, broederlijk,
 
Vaderlijk, moederlijk
 
Hart zich geheel.
 
Smaad was haar deel.
 
Liefde nam wat zij gaf;
 
Keerde zich toornig af.
 
Vromigheid schudde 't hoofd
 
Bij haar rampzalig lot;
 
Zelfs van den troost van God
 
Bleef zij beroofd.
 
 
 
Waar der lantaarnen gloed
 
Trilde op den breeden vloed,
 
En licht bij licht
 
(Blijden een blij gezicht)
 
Flikkerde laag en hoog,
 
Stond zij met somber oog,
 
Staarde zij stijf en strak,
 
En - had geen dak!
[pagina 263]
[p. 263]
 
Rillend; van vrees niet, neen!
 
Rillend van koude alleen,
 
Rillend van top tot teen,
 
In dezen guren,
 
Barren Novembernacht,
 
Hield ze op de brug de wacht,
 
Stond zij te turen
 
Over de leuning heen,
 
Waar, voor haar oogen,
 
In donkre bogen
 
De stroom verdween.
 
Dol van des levens pijn,
 
Brandende om niet te zijn,
 
Verbijstring ten buit;
 
Inwendig gedreven....
 
Waarheen? Om het even!
 
Ergens heen, ergens heen,
 
Dit leven uit!
 
 
 
Eén sprong. - Ze is verdwenen.
 
De kille rivier
 
Rolt over haar henen.
 
 
 
Lichtmissen! nadert hier;
 
Ziet wat gij doet!
 
Ziet wat hier nederplompt,
 
Zinkt en weer bovenkomt,
 
Wegzinkt voor goed.
 
Hebt gij dan nog den moed,
 
Drinkt weor uit, baadt weer in,
 
Pleegt weer verboden min,
 
Speelt in dien vloed.
 
 
 
Vat haar voorzichtig aan;
 
Handel haar zacht;
 
Wees met haar jeugd begaan;
 
Eer haar geslacht.
 
 
 
Schik nu die leden,
 
IJskoude leden,
 
(Eer zij verstijven)
 
Zoo als betaamlijk is,
 
Zoo als het deerenis,
 
Zoo als het liefde doet....
 
Wel! Laat ze blijven!
 
Zoo ligt zij goed.
 
 
 
Druk nu die oogen dicht,
 
Starende zonder licht,
[pagina 264]
[p. 264]
 
Vreeselijk starende,
 
Ieder vervarende,
 
Als met dien laatsten blik,
 
Die, met vertwijfeling,
 
Dood en vernietiging,
 
Oordeelsdag, helschen schrik
 
Woest onder de oogen zag,
 
Zag en niet zag!
 
 
 
Koelbloedig bedorven,
 
Wreedaardig veracht,
 
Ellendig gestorven -
 
Wie zegt wat u wacht?
 
 
 
Als of zij bade
 
Tot God om genade,
 
Als of zij nog hopen dorst,
 
Leg op haar doode borst
 
Ootmoedig te zamen
 
Die handjes zoo zacht en teer.
 
Is hier groot kwaad geschied,
 
Ons voegt het oordeel niet;
 
Aan U verblijft het, Heer!
 
 
 
Amen, Ja, amen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken