Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 3 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 3
Afbeelding van Gedichten. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

Scans (27.46 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 3

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het Portret.

I.

 
‘Uw beeltnis, lieve man! Laat ook uw beeltnis maken!
 
't Was onder dit beding, dat 'k mijne maken liet,’
[pagina 386]
[p. 386]
 
Zoo sprak de jonge vrouw, en streelde hem de kaken,
 
En poogde boos te zien; maar dat gelukte niet.
 
 
 
‘Gij hebt mijn photogram.’ ‘Gij 't mijn'; maar daarenboven
 
Begeerdet gij van mij een kunstwerk levensgroot....
 
Gij fronst? Waar denkt gij aan?’ ‘Aan oude bijgelooven:
 
Wiens beeltnis wordt gemaakt is dikwijls spoedig dood.’
 
 
 
Hij schrikte zelf er van. ‘Zoo woudt gij mij vermoorden?’
 
Een kus was 't antwoord, en: ‘Van vrouwen geldt het niet.’
 
‘Van mannen evenmin’, hernam ze, ‘en zulke woorden
 
Zijn dwaasheid in uw mond, en doen uw vrouw verdriet.
 
 
 
Goedwilligheid, en trouw aan 't geen gij mij beloofde,
 
Ziedaar wat ik verlang; geen sprookjes, heer gemaal!
 
Maar 'k zie wel dat het vuur der eerste liefde doofde....’
 
Zoo schertste ze en ontvlood, en liet hem in de zaal.
 
 
 
‘Het zal geschieden, mijn lief vrouwtje! 'k Schrijf nog heden
 
Den schilder!’ riep hij in den gang haar na. En zij:
 
‘Heel goed! Wij zullen zien -’ maar, keerende op haar schreden:
 
‘'t Portret moet vroolijk zien; zoo niet, behoud het vrij.’
 
 
 
De beeltnis werd gemaakt; 't ‘lief vrouwtje’ was tevreden.

II.

 
De morgenzon scheen fel op 't gansch gesloten huis.
 
De koetsen rolden aan, waarin de volgers kwamen.
 
De buren staan op stoep of kijken door de ramen,
 
De straatjeugd schoolt bijeen met min of meer gedruisch.
 
 
 
De zwarte lijkkoets, op wat afstands, staat gereed.
 
‘Het is de mooie; met de pluimen; voor de rijken!’
 
‘Dat deze rijk is, zal wel uit de draagplaats blijken;’
 
‘'t Was vijftien gulden bij zijn broêr!’ zegt een, die 't weet.
 
 
 
En in het donkre huis verzamelt zich de stoet;
 
Heel stil en statig; witte dassen; zwarte rokken;
 
Het aanzicht droevig, of in droeve plooi getrokken;
 
En fluistrend, juist zoo als m' in ziekenkamers doet.
 
 
 
‘Daar 's veel gebeurd, mijnheer! Sinds ik u laatstmaal zag.’
 
‘Dat moogt gij zeggen. 't Is verschriklijk.’ ‘En zoo spoedig!
 
Voor veertien dagen was hij bij ons; heel blijmoedig;
 
Maar toch; mijn vrouw zei: toch wat anders dan hij plag.’
 
 
 
En ginds: ‘Wie had dit kunnen denken, waarde heer?
 
Mij dacht dit was een man om honderd jaar te worden.’
 
‘Wel zeker! en een man van regelmaat, van orden;
 
De maatschappij mist veel -’ ‘En de arme vrouw nog meer!’
[pagina 387]
[p. 387]
 
‘Gelukkig zijn er hier geen kindren, en - geen zorg!’
 
‘Dat's waar. 't Zal evenwel een aaklig ledig wezen.’
 
‘Nu is 't zoo erg nog niet; daar 's veel te doen; na dezen,
 
Na dezen dag, mijnheer, begint het; 'k sta u borg.’
 
 
 
Gestommel in den gang; getrappel op de straat;
 
Een oopnen van de deur; een zacht gerol van raderen,
 
Die zich verwijdren, en van andre, die wat naderen, -
 
Men spreekt wat luider, dat de stem er boven gaat.
 
 
 
Men ziet op 't uurwerk; naar de deur; de deur ontsluit;
 
Een heer in 't kort, met bef en mantel, purpren konen
 
En purpren neus, komt zich met deftigheid vertoonen,
 
En noodt ‘Van de eerste koets!’ de heeren luidkeels uit.
 
 
 
‘Het ging heel stil in 't werk; zij heeft vast niets gehoord,’
 
Zoo spreekt in de eerste koets, het viertal met vertrouwen.
 
‘Ik raadde haar’, zegt een, ‘haar kamer maar te houen,
 
Die achterboven is.’ ‘Heel wijs’ is 't wederwoord.
 
 
 
Maar die had opgezien naar 't venster om den hoek
 
Der pui, dat blinden had van buiten noch van binnen,
 
Had, door een smalle reet van 't neergelaten linnen,
 
Een schoon gelaat aanschouwd, maar bleek gelijk een doek.
 
 
 
En die den zonnestraal, die dit bedroefd gezicht
 
Verlichtte, verder met het oog had kunnen volgen,
 
Had, achter 't beeld van smart, in 't wreedst gepeins verzwolgen,
 
Een vroolijk mansportret zien glinstren in zijn licht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken