Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 2 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 2
Afbeelding van Gedichten. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.75 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 2

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina XI]
[p. XI]

Van de kleinere gedichten de eerste regels alphabetisch.

Bladz.
Ach, al wat klauwen heeft, of nebben of geweren 272.
Als al de andren van Hem vloden 226.
Als de Damiaatjes luien 112.
Als de Moeder hem ziet, en haar oor door zijn lied 170.
Als Jezus Christus wilde leeren 218.
Als men Jezus heilge handen 232.
Als Rebekka's lieveling 74.
Als Simeon, van grijsheid stram 169.
Als 't leven over-leven wordt 291.
Als 't ochtendgrauw een zweem van licht 241.
Arimatheër! boven allen 235.
At Lazarus hier bitter bedelbrood 205.
 
Bereft of youth, though young etc 43.
Blaast Schelfhout van 't bevlakte vlak 276.
Blijde gezichten en vroolijk gebaar 252.
Blinde Elze zingt en spint het vlas 104.
Blindgeboren! welk een lot 201.
Bloedt u het hart van zoo geducht een wonde 305.
't Blonde Bruidje zit te staren 269.
Blondlokkige, die op den ijsberg troont 1.
Bogen zes en zestig jaren 313.
Breng voor Hanna's aangezicht 78.
Buigt zestigjarige ouderdom 266.
 
Daaglijks om hem heen gegroept 189.
Daar is uit 's werelds duistre wolken 316.
Daar kwam een boertje getogen 108.
Daar leefde een telg uit Levi's stam 162.
De bloesems wasemen den Heere 288.
De boosheid waakt, die 't kwade doet 171.
De Conducteur zat op den bok 96.
De dag uws feestes is gekomen 322.
De feesten zijn gevierd, de gasten afgetrokken 260.
De feesttijd is volend 176.
De geesel van Euroop lei, balling, 't leven af 265.
De Heer is God, een eenig Heer 314.
De Heer is opgestaan! Dus jubelt Gods gemeente 291.
De Heer wenscht somtijds gansch alleen 206.
De Heer zit aan een maaltijd neer 216.
De Heiland staat aan 't meer 187.
De Heiland treedt door Sidons palen 199.
De heuvel werpt zijn schaduw over 't dal 268.

[pagina XII]
[p. XII]

Bladz.
De knaap, die eerbiedvol, reeds in zijn kinderdagen 43.
De kraai dacht altijd dat hij kraste 279.
De Leidsche Burcht, de Leidsche Burcht 69.
De liefde, uit rein geloof in God 274.
De lieve Ruth, de lieve Ruth 77.
Denk nooit aan hem, die steeds aan u zal denken 127.
De plant, die in den wilde groeit 272.
Des levens Vorst heeft ook des levens macht 213.
Des morgens was 't een trotsche plant 115.
De ster houdt stand 171.
De tocht gaat aan 172.
De vorm is lieflijk, die uw schoone ziel omsluit 3.
De weekheid storte tranen-beken 273.
De wereld schreeuwt: Wees toch geen kind 286.
De woestijn geeft een plechtigen kreet 178.
Die hooge ziet, die lage ziet 287.
Die, in de rampen van zijn lot 290.
Dit is de kracht van 't waar geloof 193.
Draagt gij den naam, zoo zacht, zoo schoon 307.
 
Een aardig dorp is Bloemendal 95.
Één ding is noodig. Broedren ziet 209.
Één ding is noodig, één, o Heer 288.
Een lange Ervaring doet de maat der Kennis rijzen 322.
Een reiziger gaat langs een eenzaam pad 202.
Een ridderlijk knecht toog vol moed naar 't gevecht 11.
‘Een schoone droom is altijd iets’ 295.
Een sterk gedruisch 247.
Een weinig slijk, een weinig nat 201.
Eindpaal van mijn aardschen loop 236.
En eensklaps, met een blij gemoed 186.
Englen des hemels daalt neer van omhoog 181.
En gij ouderen en grooten 212.
 
Gaat heen, gij allen die dit hoort 204.
Geef waakzaam acht 237.
Geen kranke troost, met ophef aangeboden 276.
Geen toonbrood op gewijden disch 291.
‘Geen wraak beziele u,’ sprak de Heer 190.
Geestige lipjes en oogjes vol vreugd 255.
Gelukkig zijn in Holland alle vrouwen 23.
Gethsémané! Gij waart een plaats des lijdens 221.
Gij, Isrels hinde! gij gevallen 79.
Gij, Niobe der volken, wreed beroofde 263.
Gij schenkt Gods waarheid weg, en noemt dit liberaal 321.
Gij waart een hulploos kind, een wichtje te dien tijde 24.
Gij wreede - sprak ik tot de wereld - waarom mag 122.
Ginder in het groene dal 54.

[pagina XIII]
[p. XIII]

Bladz.
God zal met ons en Holland zijn 107.
Gods liefde, die wij dankbaar roemen 327.
Govert-Oom had Flip en Marten 259.
Grijp je vedel, Julfert Joosten 111.
Groote Plas, Groote Plas 91.
Grootemoeder zou vertellen 110.
Guurtje zou te kermis gaan 107.
 
Hadt gij aan d'oever der Jordaan 195.
Heb mij niet lief om dat of dit 10.
Heerlijke Heiland! vaar op tot uw troon! 246.
Heil over 't blij en opgeheven hoofd 68.
Herders, op het stille veld 167.
Het gloeiend gitzwart oog 9.
Het hoog gebergt, met oogst gekranst 251.
Het is een lust voor 't vroom gemoed 175.
‘Het leven eerst, en dan des stervens troost!’ 306.
Het volk dat buiten staat 164.
Het IJ is breed, de Zaan is breed 112.
Het zeil weerkaatste de avondzon 10.
Hier is een welversierde zaal 182.
Hij die een lieven zieke heeft 192.
Hij gaat den dood voor de oogen treden 230.
Hij heeft voor 't laatst den Berg bestegen 245.
Hij is zoo pas mijn raam voorbijgevlogen 262.
Hoe? Is des Boozen euvelmoed 180.
Hoe lieflijk ligt het klein Heiloo 92.
Hooge jaren, Grijze haren 169.
Hoog waait de vlag, op 't vroolijk feest 255.
 
Ik vraag niet of de hemel stralen 49.
Ik wou dat 'k had 94.
Indien gij vraagt: waar zal mijn oog 167.
Indien wij Jezus eeren konden 215.
In Frankrijk, waar geen mensch in onze jammerdagen 18.
Is Christus Niets, of Iets, of 't Al? 312.
 
Ja Jezus stierf; het leed is uitgeleden 234.
Jantje kwam van Amsterdam 98.
Jehova's goedigheid heeft uit, zijn lang geduld 279.
Jezus is het eerst verschenen 242.
Johannes staat aan d'oever van den vloed 179.
Johannes stond, en doopte, en leerde 182.
Johannes zendt zijn boden tot 194.
 
Koelbloedig zeggen zij: die dagen zijn voorbij 46.
Kom, liefelijke zomerregen 304.
Komt gij in mijn huis weerom 325.
Komt, zoo gij den Heiland zien wilt 210.

[pagina XIV]
[p. XIV]

Bladz.
Laat de kindren tot mij komen 211.
Laat schoone verzen glad van effen lippen vloeien 272.
Lief heeft de Heer zijn vriendental 214.
Love onze ziel den Heer, mijn gade 277.
 
Maartje ging met Kees uit hooien 100.
Manlijker trots in een vrouwlijke borst 89.
Maria ligt, van God bezield 165.
Maria's luistrende ooren hoorden 168.
Men geeft den Dood een zeis. Behoeft hij dan 24.
Men vraagt hoe X den geest kon geven 306.
Mijn goede Herder is de Heer 320.
Minone treedt op 't bal; bevallige Minone 33.
Moeder zit met zeven spruiten 102.
Moest ge ook de strengheid nog van Romes tuchtroê smaken 228.
 
Naar 's Vaders Huis verlangt zijn jeugd 176.
Neen, Isrel doet zijn legerwachten 81.
Niet hier, maar in zijns Vaders huis 290.
Nooit heeft hij heil geproefd, of zaligheid gesmaakt 16.
Nu draaide 't windje met de zon 94.
Nu zal geen kwaad der aard meer deren 234.
 
O, Brandend, brandend, brandend smachtte 71.
O, De stonde des scheidens is bang 15.
O Distel Sidons! waarom moest 84.
Ofschoon een vrouwe er negen overhad 204.
O, Geldzucht, wortel aller zonden 222.
O, Gij zijt jong; gij zijt jong: gij zijt jong 62.
O, Haast u niet om weer te keeren 173.
O, Hadt gij tranen voor uw leed 80.
O, Heil is u! een kind werd u geboren 47.
O, Hoe wordt mij 't hart van vreugde dronken 83.
O, Ik bemin de fulpen poëzij 13.
O, Ik mistrouw u, ik mistrouw u! enz. 11.
O, Koningsdochter, Vorstenbruid 257.
O, Liefelijke straal van licht 285.
Ons hart zal nimmermeer vergeten 299.
Ontsteekt ook soms de liefde in toorn 184.
Ook heeft de Heer dit woord gesproken 190.
Ook vrienden heeft de Heer gehad 208.
Op de golven treedt de Heer 197.
Op zijn besneeuwde kruin en groenen krans te wijzen 296.
O vraag mij niet, vraag mij nooit naar mijn smart 124.
O vraag niet wat wellust de dichter geniet 4.
O wang van witte en roode rozen 253.
O wie van u een dierbren kranke heeft 215.
O zee van groene en gelende aren 251.
O, zeg niet: ‘hij is trotsch!’ als zijn hart zich verheugt 51.

[pagina XV]
[p. XV]

Bladz.
O zie hem thans in 't heiligdom 163.
O zoet aanschouwen voor mijn oogen 60.
O zoete droomen, zoete droomen 119.
O Zone Rachels, Isrels Elfde 75.
 
Pilatus! hoe? Gij durft de hand in 't water steken 229.
Pluk de blanke windekelken 68.
Profeet en Held! Mond Gods op aard 86.
 
Reeds daagt het in het Oosten 55.
 
Schoon Bloemeken, laag weggedoken 164.
Schoone Esther, toen uw blanke hand 89.
Schoon zijt gij, mijn vriendinne, als Thyrza schoon 82.
Schrei Petrus! laat uw tranen stroomen 227.
Simon Bar Jona, gij Rots der gemeente 264.
't Sint-Jans-lot geeft aan 't groene hout 105,
Sla, lieve Bruid, den langen sluier op 63.
Soms toont de Liefde een harden schijn 199.
Stijg, lieve Heiland! stijg omhoog 246.
Stil is de Nacht en Zwart 239.
Stoomen, stoomen, stoomen 106.
Strooit roô rozen 113.
 
Toen gij van morgen, bij 't ontwaken 57.
Toen hij zijn bijzijn was ontvloden 220.
Toen ik, in mijn jongen tijd 97.
Toen 's Heilands Englen 't zegel braken 240.
Treed naderbij, aanschouw den Heer 207.
Trek heen, gij telg van Bethuel! 72.
 
U heffen Juda's dochtren aan 88.
Uit Juda rijst een bang geklaag 87.
U mint mijn oog, zacht vijftienjarig kind 4.
U zeegne God 322.
U zong de zee een vleiend lied 250.
Uw citer had weleer in onvolprezen zangen 321.
Uw deel is een gebroken hart 41.
Uw God te kennen is geen weten slechts, o Mensch 321.
 
Vaak doet een al te groote moed 198.
Vaar gij wel, steeds wel, geliefde 125.
Van de kruinen, onzer duinen 100.
Veracht een laag en vleiend woord 272.
Verbaast ge u dat een Joodsche man 185.
Verberg uw leven en verbreid uw geest 264.
Vergeten? Neen, vergeten niet 129.
Versmaad geen handvol groene blâren 276.
Vertrouw den matten glimlach niet 7.
Visschers Jaap rustte op de kruin 103.
Voedt ge een pijnlijk verdriet, waar uw leven van kwijnt 16.

[pagina XVI]
[p. XVI]

Bladz.
Voleind is 't woord 188.
Voor u niet, voor mij niet, voor niemand, wiens hart 128.
 
Waan toch niet dat het zondigst, misdadigst gemoed 8.
Waar diepe smart het hart vervult 271.
Waar Verleiding u nadert met vleitaal en zang 14.
Wanneer de zon haar dwarse stralen 27.
Wanneer gij lacht, dan tintelen uw oogen 9.
Wanneer mijn voorhoofd rimpels krijgt 121.
Wat buigt ge u neder, o mijn ziel 297.
Wat feestelijk hozannagalmen 217.
Wat houdt ge 't hoofd ter aard gebogen 85.
Wat maakte in 's lands historieblâren 265.
Wat schenk ik u daar gij verjaart 286.
Wat schudt ge uw manen op, en trappelt voor de poort 65.
Wat slaapt het zacht op 't blauwsatijnen kussen 38.
Wat stervling zal zijn harsens kwellen 273.
Wat zijt ge met uw zuigling aan de borst 39.
Wees vroolijk, essche- en elzenbosch 249.
Wees, wees gegroet, gij kleine vriendlijke engel 31.
Wel is de Zoon van God op aard 196.
Wel te duizend! wat is 't heet 273.
Wel wordt aan u nog menig traan gewijd 261.
Welzalig hij, die Christus heeft gevonden 287.
Wie bidt niet voor de levensdagen 295.
Wie gaat mee, Over zee 99.
Wie heeft op aard de prediking gehoord 318.
Wie is zij, die daar statig naadren zal 82.
Wien zoekt gij op vermoeide voeten 170.
Wie revelt of Verstand en Hart elkander krenken 321.
Wij dwalen om als stekeblinden 263.
Wij weten niets dan dit: ‘dat wij niets weten’ 21.
Wijze achterdocht is een goed harnas, enz. 271.
Wij zijn een natie van Stavast; niet waar 22.
Willem draagt een gulden hoed 101.
Wordt het in der golven drang 191.
 
Zeg niet: de vreugde der jonkheid is kort 17.
Zeg reis, Teeuwis Van der Stenen 114.
Ziedaar de dag weer opgegaan 5.
Ziedaar den nacht, den zwartsten nacht 224.
Zit wat in je leuningstoel 93,
Zoo dikwijls ik uw hoofd beschouwde 266.
Zoo hij hun smart had aangedaan 177.
Zoolang ge een woord in 't hart besluit 327.
Zoo was daar aan uw heup geen zwaard 73.
Zoo was het u geen eers genoeg 52.
Zoo zegent God de aartsvaderlijke tente 258.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken