Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 2 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 2
Afbeelding van Gedichten. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.75 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 2

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 269]
[p. 269]

Bruidstranen.

 
't Blonde Bruidje zit te staren
 
Naar den lager zonnegloed,
 
Die de gelende iepenblaren
 
Van zijn purper gloeien doet;
 
't Zuidewindjen, in zijn zwatelen
 
Telkens door de vaak gestoord.
 
Doet de witte kroontjes ratelen
 
Van haar feestlijke eerepoort.
 
 
 
Roodeborst en tortel zwijgen,
 
Onder 't hangend looverdak;
 
Stilte heerscht in top en twijgen,
 
Over 't effen vijvervlak,
 
Op de pleintjes, in de dreven,
 
Dichtebij en in 't verschiet;
 
Alles rust wat uit van leven,
 
Wat het leven recht geniet.
 
 
 
Maar de krekel laat zich hooren,
 
Met zijn slaapdeun zonder zin;
 
Die zich zanger voelt geboren
 
Houdt zoo licht zijn kunst niet in;
 
Lieve Bruid! de mijmeringen,
 
Daar uw hart zich in verdiept,
 
Worden door mijn krekelzingen,
 
Ei, gedoog het, nagepiept,
 
 
 
‘Breede beuken! spitse dennen!’
 
- Spreekt het Bruidjen in haar hart -
 
‘Boomen, die mijn oogen kennen,
 
Sinds hun 't zien veroorloofd werd!
 
Vijver, aan wiens rand ik speelde,
 
Van mijn moeders oog bespied,
 
En waarvan ik mij verbeelde
 
Dat men nergens schooner ziet?
 
 
 
Bosschen, waar ik al de paden
 
Blindlings in te wandlen weet,
 
Die ik twintigmaal van bladen
 
Zag verwisseld en verkleed;
 
Plekjes, voor het oog verscholen,
 
Die ik om uw bloempjes acht,
 
Waar ik klokjes en violen
 
Jaarlijks heb het eerst verwacht!
 
 
 
Dorpje, daar ik hoog op roemde,
 
Stille daken, zoo bemind,
[pagina 270]
[p. 270]
 
Waar ik al de kindren noemde,
 
Alle menschen had tot vrind!
 
Kerkje, waar ik alle weken
 
Opging met de kleine schaar,
 
Dat ik 't afscheid uit moet spreken,
 
Valt mij, bij mijn vreugde, zwaar!
 
 
 
Lustoord van mijn blijdste dagen,
 
Eden van mijn teere jeugd,
 
Waar mijn hartje heeft geslagen
 
Van een onvergalde vreugd!
 
Ben ik niet te lang gebleven
 
In uw kring van zaligheid,
 
Dat ik thans u zou begeven
 
Met een hart, geheel bereid?
 
 
 
Heb ik niet in u gesleten
 
Jaartjes van te groot genot,
 
Dat ik ooit u zou vergeten
 
Bij het wisslen van mijn lot?
 
Mag er niet een traantje vloeien
 
Langs de wangen van de bruid,
 
En de lieve plek besproeien,
 
Die zooveel voor haar besluit?’
 
 
 
Bleekte ontkleurt de schoone rozen
 
Van haar minnelijk gelaat,
 
Als zij, na een weinig poozen,
 
't Vochtig oog naar 't noorden slaat;
 
Waar zij ziet den spitsen toren
 
Van de nederige stad,
 
Waar zij zelve werd geboren,
 
Die haars vaders asch bevat.
 
 
 
Droevig keeren haar gepeinzen
 
Tot haar weder en benauwd.
 
‘Moet ik’ - zucht zij - ‘henenreizen,
 
Daar zooveel mij wederhoudt?
 
'k Voel nu hoe de banden klemmen,
 
Die mij boeien aan dit oord,
 
En de teederste aller stemmen
 
Worden nu eerst recht gehoord.’
 
 
 
't Zonnelicht heeft uitgeschenen;
 
't Laatste straaltjen is gedoofd;
 
't Laatste gloedje haast verdwenen;
 
En het bruidje bukt haar hoofd.
 
Och, in spijt van witten bloesem,
 
Die haar blonde lokken siert,
[pagina 271]
[p. 271]
 
Beeft een traantjen op haar boezem,
 
Dat haar al te bitter wierd.
 
 
 
Zulke heldre parels drijven
 
In den opslag van haar oog,
 
Of zij bad te mogen blijven,
 
Aan de slingers van haar boog;
 
Zulke zuchten, bij die blikken,
 
Rijzen uit haar zachte borst,
 
Dat de bloemen er van schrikken,
 
Die zij op haar hartje torst.
 
 
 
Maar de Bruigom treedt er tusschen,
 
Met een wijzer overleg,
 
Immers, met zijn vele kussen,
 
Vaagt hij alle traantjes weg.
 
En haar wang begint te gloren
 
Van een gloed, die vreugd verraadt,
 
Als hij voor zijn uitverkoren
 
Van 't hen wachtend Heemstee praat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken