Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Korenbloemen (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van Korenbloemen
Afbeelding van KorenbloemenToon afbeelding van titelpagina van Korenbloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Korenbloemen

(1853)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

Aan mijne echtgenoote.

 
Verwijt gy my, mijn waarde!
 
Dat 'k sedert jaar en dag
 
Mijn cither niet besnaarde,
 
Zoo vrolijk als ik plag,
 
Om u een lied te zingen,
 
Op uw geboortefeest,
 
Die negen zonnekringen
 
Mijn sieraad zijt geweest?
 
 
 
Mijn sieraad en mijn eere,
 
Mijn grootste schat op aard,
 
Een gave van den Heere,
 
Zijn groote goedheid waard,
 
Een onwaardeerbre zegen,
 
Een hulp, een troost, een vreugd:
 
Dat zijt gy op mijn wegen,
 
Gy, huisvrouw van mijn jeugd!
 
 
[pagina 98]
[p. 98]
 
Wy plachten u te kroonen
 
Op menig feestgetij,
 
Met liederen en tonen
 
En luide poëzy.
 
Wy lieten al de stralen
 
Van onzen vroegsten roem
 
Op 't blonde hoofdtjen dalen,
 
Dat ik het mijne noem.
 
 
 
Mei had geen rozenknoppen,
 
Geen leliën genoeg,
 
Bepareld met de droppen
 
Der daauw van 's uchtends vroeg,
 
Om u het hoofd te tooien,
 
Vorstinne van ons hart!
 
En over 't pad te strooien,
 
Waar gy bewelkomd werd.
 
 
 
Wy riepen filomeelen
 
Van alle zijden op,
 
Om u een lied te kwelen,
 
Van berk en elzentop.
[pagina 99]
[p. 99]
 
De tortelduif moest dalen,
 
Vol tederheid en min,
 
En om uw schouders dwalen,
 
En streelen hals en kin.
 
 
 
Van uit de luwe bosschen,
 
Van veld en vijvervlak,
 
Van tusschen bloementrossen
 
En vruchtbren boomgaarttak,
 
Moest u het laauwe luchtjen
 
De geuren, die het torscht,
 
Toevoeren met een zuchtjen,
 
En sterven aan uw borst.
 
 
 
En allen moesten hooren
 
Van 't achttienjarig kind,
 
Dat ik had uitverkoren
 
En teder werd bemind.
 
En allen moesten weten
 
Hoe zacht zy was en trouw,
 
En dat ze Aleide heeten,
 
En my behooren zou.
 
 
[pagina 100]
[p. 100]
 
Maar sedert God u kroonde
 
Met kostelijker krans
 
Dan ooit uw schoon verschoonde,
 
En liefelijker glans
 
Deed op uw schedel dalen,
 
Dan waar de poëzy
 
Uw lokken van deed stralen,
 
Op 't lente-feestgetij;
 
 
 
Maar sedert Gods genade
 
Uw teder hart verblijd,
 
En de allerliefste gade
 
Tot moeder heeft gewijd;
 
Maar sedert spruit op spruite
 
Onze echtkoets heeft verheugd:
 
Verstomde mijne luite,
 
Van eerbied en van vreugd.
 
 
 
Laat frissche maagdenwangen,
 
Laat oogen vol van gloed,
 
Den luiden lof ontfangen
 
Van 't dichterlijk gemoed,
[pagina 101]
[p. 101]
 
Laat keur van poëzyen
 
En al wat ooren treft
 
Om 't minzaam lachjen vrijen,
 
Waarop zich 't hart verheft;
 
 
 
Die in den bloei der jaren,
 
Gelukkig echtgenoot,
 
Zijn egade aan mag staren,
 
Een zuigling op den schoot,
 
Met neergeslagen oogen
 
Zijn kinderlijke dorst,
 
Met meer dan nektartogen,
 
Verkwikkende aan haar borst,
 
 
 
Die laat de cither glippen,
 
Die stort geen maatgezang;
 
Een beê zweeft op zijn lippen,
 
Zijn boezem smelt in dank;
 
Maar stem en woorden falen,
 
Of schijnen leeg en koel;
 
De rijkdom aller talen
 
Is arm by zijn gevoel.
 
 
[pagina 102]
[p. 102]
 
Maar die, met rozen wangen
 
En oogjens vol van vreugd,
 
Zijn kroost in d' arm ziet hangen
 
Der huisvrouw van zijn jeugd;
 
Maar die haar moeder noemen
 
En moeder wezen ziet:
 
Vergankelijke bloemen
 
Vlecht hy haar schedel niet.
 
 
 
Hy laat geen liedren rijzen
 
En klinken tot haar eer,
 
Wie eigen kindren prijzen,
 
Die lof heeft van den Heer.
 
Hy wenscht niet meer te pralen
 
Met zijn benijdbaar lot,
 
Maar zegent duizendmalen
 
Het hoofd gekroond door God.
 
 
 
Mijn dierbre, die my zonen
 
En lieve dochtren schonkt,
 
En met hun frissche konen
 
En vrolijke oogen pronkt,
[pagina 103]
[p. 103]
 
Hoe prijkt gy zelve tusschen
 
Het vijftal uit uw schoot,
 
En reikt my om te kussen
 
Mijn kleinen naamgenoot.
 
 
 
Hoe treedt mijn ziel u tegen
 
Op dees geboortedag,
 
Verplet van al den zegen,
 
Waarin zy roemen mag;
 
Hoe dankt u dit mijn harte
 
Voor 't offer van uw jeugd,
 
Voor al uw moedersmarte,
 
Voor al mijn vadervreugd.
 
 
 
Hoe stijgen mijn gebeden
 
En zuchten hemelwaart:
 
‘God! die dit huwlijks-Eden
 
Geplant hebt, en bewaart:
 
Het bloeie in uw bescherming,
 
Uw goedheid, nooit verpoosd!
 
Ach, schenk uw rijkste ontferming
 
Der moeder en haar kroost!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken