Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kuser (1835)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kuser
Afbeelding van KuserToon afbeelding van titelpagina van Kuser

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kuser

(1835)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Willem.

XXVIII.

 
Zy naadren door de linden, - acht in tal,
 
Vermomd, gewapend, zwijgend. Immer zal,
865.[regelnummer]
Zoo lang 't op aard zijn offers blijft begeeren,
 
Het Misdrijf met de Stilte samenzweeren,
 
En o! dat geeft aan elk misdadig feit
 
Een hartverschrikbre, een helsche plechtigheid,
 
De somberheid des doods, iets dubbel wreeds,
870.[regelnummer]
Een ijzren onverbidlijkheid, die vrees
 
Tot wanhoop maakt, en ongenadig toont
 
Hoe weinig deernis by de boozen woont!
 
 
 
Twee stijgen af, en een dier beiden steekt
 
De hand naar teedre bertha uit, en spreekt:
875.[regelnummer]
‘Gy volg me; kind! u zal geen leed geschiên!’
[pagina 44]
[p. 44]
 
‘Geen leed?’ - roept ze uit, - ‘en is 't geen leed indien
 
Ik mijn meestres in uwe macht moet zien,
 
En haar verlaten? Wie gy wezen moogt,
 
Wees niet zoo boos! Gewis: uw hart gedoogt
880.[regelnummer]
Die wreedheid niet, o laat my deelen wat
 
Gy haar beschikt hebt, - of vergun my dat
 
Ik voor haar sterve - o ja, 'k wil sterven, stoot
 
Me een dolk in 't hart en geef me een vroege dood!
 
Doch zoo 't misschien uw haat te weinig zij,
885.[regelnummer]
Grief, folter, kwel, mishandel, pijnig my!
 
Maar o, raak haar, raak haar niet aan, en deer
 
Geen hair heurs hoofds....’
 
Helaas, zy kon niet meer;
 
Maar, met het oog gericht tot wien zy dus
 
Gesproken had, omhelsde zy aleide,
890.[regelnummer]
En kuste haar voor 't voorhoofd: - o die kus
 
Hield meerder in dan alles wat zy zeide,....
 
Maar die het zag was doof voor medelij',
 
En blind voor liefde en eenvoud: hy ontscheurde
 
Haar wreed aan haar gebiedster, en hy beurde
895.[regelnummer]
Haar in den zadel; - ‘Jonkvrouw,’ - snikte zy,
 
Terwijl zijn arm zich vastklemde om haar midden,
 
‘Zoo lang men de arme bertha 't leven laat,
 
Zal zy voor u, voor haar gebiedster bidden, -
 
Vaarwel, vaarwel, geen tegenworstling baat!’....
900.[regelnummer]
Zy spreekt; de wreede ruiter stijgt met haar
[pagina 45]
[p. 45]
 
Te paard en haast te viervoet zich van daar.

XXIX.

 
Thands rijst de Jonkvrouw op; - daar stond ze alleen,
 
Alleen, met zeven ruiters om haar heen:
 
De weerloosheid omringd van moedwil: neen!
905.[regelnummer]
Daar hoefden, om een zwakke maagd te vangen,
 
Geen scherpe dolken in hun gordels, geen
 
Geweeren van hun draagband af te hangen,
 
Geen ruwe moed, geen list, geen heldenkracht, -
 
Daartoe voldeed hun daarzijn in die nacht.
910.[regelnummer]
En toch zy scheen bedaard; zy beefde, maar
 
Had half de macht zich in te houden; haar
 
Gelaat was bleek maar kalm; zy sprak; en schoon
 
Haar felle ontroering sidderde in haar toon,
 
Haar stem was luid en duidelijk en klaar:
915.[regelnummer]
‘Wie zijt gy, en wat wilt gy?’ -
 
Niemand sprak.
 
Toen wendde zy zich tot den voorste: strak
 
Zag zy hem aan, als moest haar blik de mom
 
Doordringen, die hy vóórhad; - hy bleef stom,
 
Maar zy ging voort te spreken: ‘willem! meer
920.[regelnummer]
Dan dit heb ik aan u verdiend. Uw haat
 
Is wettig, en uw wraakzucht evenzeer;
 
Maar 'k achtte u niet tot zoo veel wrok in staat!
[pagina 46]
[p. 46]
 
'k Heb u verloochend, u mishandeld, u
 
Gehoond; gy waart mijn vriend eens, mooglijk meer
925.[regelnummer]
Dan dat! Gy zijt mijn ergste vijand nu!
 
En ik, - ik geef my over aan uwe Eer.
 
Ik vraag niet of 't grootmoedig is een vrouw
 
Dus wreed te straffen, want uw andwoord zou,
 
Nu gy zoo ver, - (God weet met welk een doel!)
930.[regelnummer]
Gegaan zijt, niet dan hard zijn voor 't gevoel.
 
Vergeef my niets, - volvoer uw opzet! maar
 
Indien ge een sprank van deernis voedt voor haar,
 
Die eenmaal beter was dan nu, zoo spaar
 
Haar zwakheid, - straf haar niet te fel, - wees zacht!
935.[regelnummer]
En maak, als zy, geen misbruik van uw macht!
 
O willem! gy waart nooit gestreng voor my....’
 
 
 
Maar 't andwoord snaauwt haar tegen: ‘Wie ik zij,
 
Wie geeft u 't recht my dus te noemen. Vrouw!
 
Ik ken u niet; zoo 'k u gekend had, 'k zou
940.[regelnummer]
U lang, reeds lang verloochend hebben.’
 
Zie
 
Dat was te veel, te veel voor hoogmoed, die
 
Zich zoo vernederd had; - dat schriklijk woord
 
Pleegde aan haar ziel een zedelijken moord:
 
Het wondde - meer! - 't verplett'e haar het hart;
945.[regelnummer]
Zy gilde 't uit van spijt, en woede, en smart,
 
Toen zonk zy loodzwaar, toen aâmechtig neêr,
[pagina 47]
[p. 47]
 
En sprak noch weende; - zy bewoog niet meer;
 
Och, ware 't voor die liefelijke leest
 
Reeds nu de roerloosheid des grafs geweest!

XXX.

950.[regelnummer]
De Ruiters stegen af, en hieven haar
 
Weêr op; zy stond, maar gantsch gevoelloos, maar
 
Een marmerbeeld gelijkend; men gebood
 
Haar luid te paard te stijgen; doch zy gaf
 
Geen teeken of zy levend waar dan dood;
955.[regelnummer]
En mooglijk was zy veeg genoeg voor 't graf!
 
Zy zag hen aan met oogen zonder licht,
 
En met dien onbezielden, kouden blik,
 
Waarmeê tot u een blinde de oogen richt,
 
En die slechts afschuw baren kan of schrik.
 
 
960.[regelnummer]
Maar eensklaps blinkt het schittren van een degen,
 
't Boosaartig oog van haar belagers tegen;
 
Een ruiter naakt in driftigen galop,
 
Staat stil, en heft zich in zijn beugels op.
 
Hy spreekt niet, dreigt niet, ziet niet rond, noch telt
965.[regelnummer]
't Getal van wie zijn woede tegensnelt,
 
Hy houdt alleen het - (God, hoe bleek!) - gezicht
 
Naar 't roerloos beeld der tengre maagd gericht,
 
Viert weêr den toom, en spoort en dringt zijn paard
[pagina 48]
[p. 48]
 
In 't midden van wie om haar zijn geschaard,
970.[regelnummer]
En door zijn komst dus plotseling verrast,
 
Verschrikt en norsch hem aanzien; hy verklaart
 
Zich niet, maar grijpt aleides sluier vast,
 
En dreigend vlamt zijn zwaard in 't rond, en treft
 
Al wie zijn arm nog tegen haar verheft.
975.[regelnummer]
Men scheidt hem van de Jonkvrouw, wie een deel
 
Bewaken blijft; een vijftal degens blinken
 
Hem toe, maar 't doet zijn riddermoed niet zinken;
 
Wat held, die zwaarden afwacht, vraagt: ‘hoeveel?’
 
Hy worstelt onvertsaagd met heel den stoet;
980.[regelnummer]
Een wapen treft en verwt zich in zijn bloed,....
 
Het stuit hem niet - zijn hoed is afgevallen....
 
Het deert hem niet; hy weert zich tegen allen:
 
Hem rest zijn trouwe degen en zijn moed.

XXXI.

 
O schriklijk was die kampstrijd, in die nacht:
985.[regelnummer]
Reeds half bezweek des eedlen Ridders kracht,
 
En t' elkens trof hem 't ijzer meer geducht -
 
Maar plotsling riep een stem: ‘Gezellen, vlucht!
 
Daar dwaalt een licht in 't bosch - 't komt naderby:
 
Gedenk 't bevel van willem: - filipsGa naar voetnoot(*), Gy!’
[pagina 49]
[p. 49]
990.[regelnummer]
‘“Gy siddert”’ - sprak een tweede - ‘“wel! laat my!
 
De blooteGa naar voetnoot(*) was nooit bloodaart!”’
 
 
 
't Werd volbracht.
 
Een ponjaart licht in 't duister van de nacht,
 
Gelijk een bliksemstraal aan 't zwart der lucht;
 
Een scherpe gil gaat op - een flaauw gezucht -
995.[regelnummer]
aleide viel....................
 
 
 
En tevens viel wie haar
 
Had voorgestaan, in 't uiterst van 't gevaar;
 
De Moordenaars bereiden zich ter vlucht;
 
Zy gaan, zy gaan! de gruwel is bedreven, -
 
De rol gespeeld, ten koste van hun eer!
1000.[regelnummer]
Slechts zijn hun bloedige offers dáár gebleven,
 
En 't zwart gordijn des doods daalt plechtig neêr.
 
................................

XXXII.

 
Nog zwerft het licht, verhaaster van den moord,
 
Door 't bosch, maar 't blijft op afstand van dat oord;
 
Een reiziger, van 't rechte pad verdwaald,
1005.[regelnummer]
Wordt door dat licht, maar nutteloos, bestraald;
[pagina 50]
[p. 50]
 
De schrikbre plek, van zoo veel wee vervuld,
 
Blijft nog een uur in duisternis gehuld;
 
Een uur nog bleef een wreedheid zoo ontaart
 
Voor 't menschlijk oog en 't smetloos licht bewaard;
1010.[regelnummer]
Het komt op 't laatst, en spreidt zijn bleeke gloed
 
Op dat tooneel van aakligheid en bloed;
 
't Beeft in de hand van wie het draagt, en spreidt
 
Zijn flikkring op de minzame adelheid
 
Met weêrzin uit; - O! leeft zy nog?... Hoe gaapt
1015.[regelnummer]
Haar wond! - wat is haar lieflijk voorhoofd kil! -
 
Hoe koud die wang! - haar hart? - o God! - staat stil -
 
Helaas! het is de doodslaap, die zy slaapt.

XXXIII.

 
Ja! slaapt. - Zoo schoon, zoo lieflijk lag zy daar,
 
Daar was zoo'n rust, zoo'n zachte kalmte in haar,
1020.[regelnummer]
Zoo'n vredigheid op 't bleek, maar schoon gezicht,
 
Dat, had niet 't bloed, dat uit haar wonde vloot,
 
Heur sneeuwit kleed gesmet met purperrood,
 
In haar had niets heur moordenaars beticht!
 
Geen rimpeltj' op haar voorhoofd, dat verried
1025.[regelnummer]
Met hoeveel pijn zy 't jeugdig leven liet,
 
Geen trekjen, dat haar effen schoonheid schond, -
 
Ja 't scheen zelfs, dat om d'onvertrokken mond
 
Een glimlach speelde, een blijde en stille lach,
[pagina 51]
[p. 51]
 
Als vaak uw oog, met zachte wellust, zag,
1030.[regelnummer]
Als gy de slaap bespieden kwaamt van 't wicht,
 
Dat van zijn moeder droomend nederligt. -
 
O, 't oogenblik, waarop het leven vlucht, -
 
Geen ademteug meer toevloeit uit de lucht, -
 
De bloedstroom stokt, - de ziel (het zy verrast
1035.[regelnummer]
Of voorbereid) zich van der leden last
 
Ontdoet, en zich naar oorden heen begeeft,
 
Waar ze, als de Christnen weten, eeuwig leeft, -
 
Dat oogenblik is voor het lichaam bang,
 
En bangst, indien geen wreede kwaal het lang
1040.[regelnummer]
Heeft ondermijnd en langzaam voorbereid
 
Op zijn gevreesde en zeekre schriklijkheid;
 
Zie, hoe 't gelaat zich teekent van dien schok! -
 
Het oog versparde, en ieder wenkbraauw trok
 
Zich saam; - de mond gaapt wijd, en toont hoe bang
1045.[regelnummer]
De laatste snik geweest is; en de wang
 
Viel in, en schijnt vertrokken door de pijn,
 
Waarvan des voorhoofds rimplen teekens zijn,
 
By 't paarlend en in de angst geboren zweet,
 
En wat er meer getuigt van dierlijk leed; -
1050.[regelnummer]
De vuist is saamgenepen, en met kracht,
 
Als had het lijf in 't uiterst nog getracht
 
Het leven te weêrhouden, als 't ontvlood,
 
En worstlend zich te ontstelen aan den Dood.
 
Want zelfs by hem, wiens ziel 't gewilligst gaat,
[pagina 52]
[p. 52]
1055.[regelnummer]
Die nooit zijn eind beschouwd heeft als een kwaad,
 
Verzet zich 't vleesch, en put zich vruchtloos uit,
 
Of 't mooglijk nog de schrikbre scheiding stuit!...
 
Maar als het lijk een poos daar nederlag,
 
Het lichaam van den schok bekomen mag,
1060.[regelnummer]
Dan wisschen zich die teeknen uit van pijn,
 
En 't krijgt een zacht', een aangenamen schijn; -
 
De Schoonheid, - zoo het schoon was, - wordt hersteld;
 
Geen trekjen meer dat dood of doodstrijd meldt;
 
De rust herrijst op 't niet meer strak gezicht;
1065.[regelnummer]
Het gapend oog en de open mond valt dicht;
 
Het voorhoofd wordt verhelderd en ontplooid,
 
't Gelaat herneemt zijn kalmte, en dikwijls tooit
 
Een blijder lach den nu gesloten mond,
 
Dan immer op die lippen toegang vond;
1070.[regelnummer]
De kramp verdwijnt; - de doode hand ontsluit,
 
En heel het lijk drukt stil berusten uit,
 
Als of 't zich met de dood, die 't had verschrikt,
 
Verzoende, en zich zachtmoedig onderschikt;
 
Als of de ziel, nu vrij van 's warelds juk,
1075.[regelnummer]
Een straaltjen van den glans van haar geluk
 
Terugwierp over 't lijk, dat zy verliet,
 
Tot troost van hem, die 't in zijn rust bespiedt: -
 
Want de aanblik dier gelatene effenheid,
 
Die over 't lijk welsprekend zich verspreidt,
1080.[regelnummer]
Roept ieder toe: Beklaag de dooden niet! -
[pagina 53]
[p. 53]

XXXIV.

 
Zoo, zelve een bloem geknakt door wreed geweld,
 
Omgeven door de bloemen van het veld,
 
Bewierookt door dier geuren, en bestraald
 
Door 't licht der maan, die nu ten hemel praalt,
1085.[regelnummer]
En even kalm op 't bosch ter neder ziet,
 
Als of daar leed noch gruwel was geschied, -
 
Ligt daar aleide, en aan haar zijde ligt
 
Hy, die haar hulp bedoeld had, met 't gezicht
 
Verborgen in het vochtig gras der aard.
1090.[regelnummer]
Zijn rechter hand omklemt nog nu zijn zwaard,
 
Het zwaard waarvan, schoon zwemmende in zijn bloed,
 
Geen Edelman, geen Ridder afstand doet;
 
Zijn linker houdt, met even forschen neep,
 
Den sluier, dien hy in de worstling greep,
1095.[regelnummer]
Als of hy zich verzeekren wilde dat
 
Hy wie zijn aantocht gold naby zich had!
 
Als of hy, by dien dunnen sluier, haar
 
Ontrukken konde aan 't dreigend lijfsgevaar!
 
Hy stierf nog niet, want vaak bewoog zijn arm,
1100.[regelnummer]
En somtijds deed een zwak, een flaauw gekerm
 
Vernemen dat hy leefde, en voelde en leed,
 
En met de dood als met zijn moorders streed.

voetnoot(*)
De persoon, tot wien hier gesproken wordt, is Filips van Wassenaar. Zie de Aanteekeningen.
voetnoot(*)
De persoon, die hier spreekt, is Hugo de Bloote. Zie de Aanteekeningen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken