Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Camera Obscura (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Camera Obscura
Afbeelding van Camera ObscuraToon afbeelding van titelpagina van Camera Obscura

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.14 MB)

ebook (5.68 MB)

XML (2.16 MB)

tekstbestand






Editeurs

Willem van den Berg

Henk Eijssens

J.J. Kloek

Peter van Zonneveld



Genre

proza

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Camera Obscura

(1998)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 277]
[p. 277]

Na vijftig jaar
Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura, door Hildebrand

Lux ludo
[pagina 279]
[p. 279]

Voorrede

Na vijftig jaar. Het is nog niet volkomen vijftig, het is pas achtenveertig jaar geleden dat de Camera Obscura hare intrede deed in de wereld der lezenden, maar hare oudste opstellen dagteekenden toch reeds van 1836 en '37, en de maatschappij, waarin alle den lezer verplaatsen, is die van vóór eene volle halve eeuw. Wat kan er in een halve eeuw, en in een halve eeuw als dit boek heeft mogen doorleven, niet veranderen, verouderen, uit het oog verloren, verdrongen en vergeten worden?

Reeds voor meer dan een vierde eeuw (1864) vroeg de Schrijver zich af, of het nieuw geslacht van lezers, dat hij om zich zag, ‘niet ruim zoozeer behoefte zou hebben aan ophelderende aanteekeningen bij zijn werk gevoegd, als aan de min of meer historische voorrede’, die hij aan de toen zesde uitgave liet voorafgaan. En wat hij in dit opzicht vermoedde, werd door hem met ettelijke, toen reeds treffende, voorbeelden van verschillenden aard gestaafd.

Toch kon hij toen nog niet besluiten aan eene behoefte, die nog slechts naar uitgeversstijl ‘dringend’ kon worden genoemd, te voldoen. Jaar op jaar ging om; de eene uitgaaf volgde de andere; de behoefte, waarvan spraak was geweest, kon niet anders dan klimmen; maar zelfs bij de 13e uitgave (1880) scheen ‘het noodpeil nog niet te zijn bereikt’. Drie jaar later evenwel moest hij, bij de 14e, met de verklaring voor den dag komen ‘in den laatsten tijd, mondeling en schriftelijk, door geleerden en ongeleerden, met zoovele vragen bestormd te zijn geworden’, dat hij het nu zijn plicht begon te gevoelen er ‘ernstig aan te gaan denken, in de meer en meer dringende behoefte in den een of anderen vorm te voorzien’. En sinds dat oogenblik hebben zich de vragen en geheele lijsten van vragen, in dagbladen en tijdschriften onder zijne oogen gebracht, of bij minzaam bezoek en beleefd schrijven tot hem gericht, nog zoo sterk vermenigvuldigd, dat bij den drang van het plichtgevoel tegenover zijne lezers, zich ook die eener welbegrepene zorg voor eigen rust heeft komen voegen. Deze dubbele drang heeft hem de handen aan het werk doen slaan.

Die ‘een of andere vorm’ intusschen heeft veel hoofdbrekens gekost. Van het eerste oogenblik af stond het bij Hildebrand vast, dat aan aanteekeningen, aan den voet der bladzijden, of achteraan, niet mocht worden gedacht. Zijn Camera Obscura mocht er niet uit gaan zien als de uitgaaf van een classicus door wijlen Minel; zijne bladzijden, tot genoegen geschreven, niet voor de helft zwart worden van ‘nuttige kennis’; het handig boekdeel geen blok aan het been krijgen. Maar wat en hoe dan? De des begeerige

[pagina 280]
[p. 280]

lezer heeft de uitkomst zijner nog al geslingerde overwegingen in handen. Het is er op neergekomen dat hij beproefd heeft, de zeer overvloedige, en ook zeer bonte stof, hem door eene loffelijke en hem vereerende weetgierigheid voorgelegd, naar aanleiding van de verscheidenheid der reeds in 1864 opgesomde duistere punten, onder eenige hoofden te verdeelen en op den voet eener doorloopende rede toe te lichten. Gemakkelijk was dit niet, maar volstrekt onmogelijk, in het achttal hoofdstukken, dat op deze wijze geschapen werd, alles te bergen wat, zoo goed als het geborgene, toelichting verlangde, hetzij dan zeer dringend of met zachter drang. En zoo moest dit overschietende, te zijner verklaring, naar het Register verwezen worden, waarin het in de acht hoofdstukken verklaarde naar de orde van het alphabet op naam zou worden gesteld.

Noodige en Overbodige Opheldering, zegt de titel. Met deze bedoeling, dat wat voor den een noodig mag zijn, aan menig ander overbodig zal voorkomen. Maar ook met deze, dat eene noodige opheldering dezen en genen wel eens overbodig uitvoerig schijnen kan. Ja, ook met deze nog: dat de Schrijver, eens aan het ophelderen, er van lieverlede toe gekomen is, in dit opzicht meer te doen dan strikt van hem verlangd was, en ziende dat zooveel niet meer geweten werd van hetgeen hij beleefd had, zooveel vergeten was, dat hem nog levendig voor den geest stond, van de gelegenheid gebruik, indien maar geen misbruik, heeft gemaakt, om nog het een en ander, daar niemand hem naar vroeg, een weinig voor dreigende vergetelheid te behoeden.

Het is den Schrijver onmogelijk dankbaar genoeg te zijn voor de duurzame en altijd toegenomen belangstelling in zijn werk, die niet alleen zoo vele uitgaven noodig gemaakt en, de eene na de andere, zoo groote oplagen verslonden, maar zich ook in de begeerte geopenbaard heeft, er zooveel mogelijk alles van te weten, alles geheel en naar eisch van te verstaan, en hem daardoor gedrongen, op een leeftijd als dien hij thans bereikt heeft, nog ten slotte zoo veel werk te maken van het spel (het ‘lusisse’) zijner jeugd. Te veel misschien? Men verschoone het met dezelfde welwillendheid, die er hem toe verleid heeft.

 

Oct. 1887

Hildebrand

[pagina 281]
[p. 281]

Tweede uitgave

De arbeid en moeiten aan deze Noodige en Overbodige Ophelderingen besteed, zijn meer dan beloond geworden. Binnen vier weken was de eerste uitgave uitverkocht en moest tot het ter perse leggen van deze tweede worden besloten. Zij gaf mij gelegenheid hier en daar iets te verbeteren, te wijzigen of aan te vullen. Ik deed het, niet zonder gevoel van erkentelijkheid voor diegenen onder mijne lezers, die de goedheid gehad hebben mij op meer dan eene onnauwkeurigheid opmerkzaam te maken.

 

Februari 1888

H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Willem van den Berg

  • Henk Eijssens

  • J.J. Kloek

  • Peter van Zonneveld


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura


datums

  • oktober 1887